Jules Welling was altijd overal

“Als Karpov hoort dat Jules is overleden, dan weet hij wie dat is.” Deze reactie van Jeroen van den Berg zou Jules Welling meteen de mooiste zin vinden in zijn in memoriam. Zelf zou hij gewild hebben dat het verhaal ongeveer zo begon: “Tientallen jaren lang bezocht hij talloze schaaktoernooien in binnen- en buitenland, hij schreef erover in schaakbladen in diverse landen en ontmoette vele grootmeesters over de hele wereld, die allemaal Jules tegen hem zeiden.” Daarover zou dan besmuikt worden gelachen, maar wat er staat is wel waar.

Tijdens de prijsuitreiking van de play-offs van de KNSB-competitie in 1998 in Breda hield Jules een bloemrijke toespraak.

 

Jules Welling werd op 21 december 1949 geboren in Amersfoort en verhuisde in zijn jeugd naar Noord-Brabant. In Eindhoven zat hij op het Augustinianum, een school voor atheneum en gymnasium. Hij was pas dertien jaar, toen hij in 1963 aan de hand van zijn vader het Hoogovenstoernooi bezocht, toen nog in Beverwijk. Een jaar later liep hij al mee met de persdienst van het Interzonetoernooi in Amsterdam. De persdiensten van alle grote toernooien in Nederland werden geleid door Berry Withuis en via hem rolde Welling naar binnen bij het Hoogovenstoernooi en het IBM-toernooi (Amsterdam). Deze bewering komt van hemzelf, maar Frans Kuijpers is hier niet verbaasd over. Hij heeft een foto van zijn partij tegen Botwinnik in het IBM-toernooi van 1966, waar Welling op de achtergrond als bordenjongen staat. Zestien jaar oud.

 

In 1969 trad Jules Welling in dienst bij het Eindhovens Dagblad, als algemeen journalist. Al vrij snel kreeg hij de schaakverslaggeving als bijzondere opdracht. Aan de schaaksport werd in de jaren zeventig door de Nederlandse media veel aandacht besteed. Wellings bijdragen werden al snel overgenomen door andere dagbladen van de Brabant Pers.

Kuijpers (Nederlands kampioen in 1963 en later een icoon van de Eindhovense Schaakvereniging) had tijdens die partij tegen Botwinnik natuurlijk geen contact met de bordenjongen. Hij ontmoette Welling voor het eerst echt tijdens de Olympiade van 1974 in Nice, waar Nederland fraai vijfde werd. Welling was daar actief in de persdienst. Zelf schreef hij daarover eens dat hij er kwam als journalist en merkte dat de persdienst niet goed functioneerde. Nederland liep op dat gebied voorop, aan de hand van Withuis, en Welling nam de Fransen aan de hand.

 

Welling bezocht vele evenementen in, zoals hijzelf zei, vijf continenten, waaronder alle Olympiades. Behalve in zijn krant publiceerde hij erover in Die Schachwoche (Zwitserland), Inside Chess (VS) en schaaktijdschriften in Spanje, Engeland, Frankrijk en Australië. In Nederland schreef hij voor het bondsblad en voor Schaaknieuws. Hij schreef, alleen of met anderen, vele schaakboeken. Drie boeken over de Eindhovense Schaakvereniging en vele toernooiboeken. Zijn belangrijkste boek was de biografie van Max Euwe, verschenen in 1976. Op de cover staat vermeld: Alexander Münninghoff, m.m.v. Jules Welling. Daar was Welling niet blij mee. Iedereen herinnert het zich nog steeds als het boek van Münninghoff, maar “Münninghoff en Welling” had de verhouding beter weergegeven.

Een bijzonder boek is ‘Grootmeesterverhalen, 30 jaar topschaak’, een uitgebreidere versie van het eerder verschenen ‘Uit de eerste hand’. Hij beschrijft erin 106 grootmeesters, waarin bij allen een anekdote centraal staat. Altijd een anekdote waarin Welling zelf ook voorkomt. Zelf zou hij waarschijnlijk zeggen: logisch, hoe ken ik die anekdote anders? Maar Welling liet zich er graag op voorstaan dat hij deel uitmaakte van het wereldje der grote schakers. Sinds 1976 schreef hij in het clubblad van Eindhoven de rubriek ‘Het Buitengebeuren’, over wat hij buiten de club meemaakte. Al die verhalen bundelde hij in 2001 in een boek van 645 pagina’s. Titel: ‘Kuifje onder de grootmeesters’. Zo voelde hij zich, de avontuurlijke journalist die overal bij was.

 

Met zijn vereniging Eindhoven maakte hij mooie tijden mee, begin jaren tachtig. Er kwam een gouden generatie op, met Johan van Mil, Herman Grooten, Rudy Douven, Frans Cuijpers, Gerard Welling (geen familie) en de iets oudere Peter Scheeren. Met kopman Frans Kuijpers, die een generatie ouder was, werd het team in 1984 kampioen van Nederland, voor de grootmachten Volmac Rotterdam en Desisco Watergraafsmeer. Een historische prestatie. Veelvuldig schreef Welling in het clubblad en daarbuiten over de Leemkuilen-avondjes, genoemd naar zijn adres in Best, een buurdorp van Eindhoven. Hij noemde de jonge mannen, die gemiddeld tien jaar jonger waren dan hij, ‘zijn pupillen’. Daarmee maakte Welling zich groter dan hij was, want de jongens waren toen al vele malen sterker dan hij. De avonden bestonden uit snelschaakpartijen, voorafgegaan door serieuze analysesessies. Wat Welling wel op zijn conto mag schrijven is dat hij ervoor zorgde dat er vaak een grootmeester bij aanwezig was, zoals John van der Wiel, Julian Hodgson of Tony Miles. Hij had nou eenmaal veel contacten. Met die contacten, maar dan in de toernooicomités, zorgde hij er ook voor dat de jonge Eindhovenaren mooie uitnodigingen kregen. Althans… dat zei Welling. Zijn naamgenoot Gerard Welling wijst erop dat de mannen zich vooral zelf voor de toernooien plaatsten. In tal van opzichten schetste Jules Welling zijn rol groter dan die was. Wat de jongens wel groots vonden, was dat Welling altijd met de mooiste vrouwen in cafés kwam, en zeker niet altijd dezelfde. Waar haalt dat mannetje dat vandaan, vroegen ze zich af. Zijn huwelijk met een lieve, vrolijke vrouw maakte daar een einde aan.

VAM-toernooi 1999 in Hoogeveen. Jules maakt kennis met toekomstige topschakers. Van links naar rechts Jan Werle, Frank Erwich en Marc Erwich.

Na deze gouden periode volgde er een periode waarin er in het leven van Welling dingen misgingen. De krant wilde van hem af. Dat gebeurde op een nette manier, hij kreeg een gebruikelijke ontslagvergoeding. Dat is een groot bedrag in één keer, zodat je rustig naar nieuw werk kunt zoeken. Welling koos voor een zakenavontuur, samen met een compagnon kocht hij een café. Het werd een van de grootste decepties in zijn leven, hij werd door zijn compagnon en vriend bedrogen en raakte alles kwijt. In dezelfde periode liep ook zijn huwelijk op de klippen.

Van schaakjournalistiek kun je niet leven, maar Jules Welling was ook dichter. Ook dat lijkt geen grote inkomstenbron, maar met smaak kon hij vertellen hoe hij voorleesavonden hield voor deftige dames van leesclubjes, die hem 600 gulden per avond betaalden. Dat is vergelijkbaar met het honorarium van een sterke schaker die een simultaanseance houdt. Zijn bibliografie is indrukwekkend. Naast de vele schaakboeken en enkele tientallen dichtbundels schreef hij ook zes boekjes over taalcuriosa, enkele korte verhalen, twee musicals, een toneelstuk en een geschiedenisboek over zijn woonplaats Best. En een boek over Ton Sijbrands.

Welling hield van alle facetten van het schaken. Hij had een reusachtige verzameling boeken en verzamelde ook borden en stukken. Zijn vrouw verzamelde kikkerfiguurtjes. Bij hun huwelijk kregen ze een schaakspel in de vorm van kikkers.

 

Via het tijdschrift Schaaknieuws (1986-2008) bleef Jules Welling nog lang actief in de schaakjournalistiek. De redactie was blij met hem, zo zegt Herman Grooten. Een echte journalist, heel stipt, precies op lengte en heel exact in zijn bronnen. Het verdwijnen van dat leuke blad, door een te grote teruggang van het aantal abonnees, was vooral te wijten aan de opkomst van het internet. Op een tijdschrift zitten schakers niet meer te wachten. Het internet biedt nieuwe mogelijkheden, maar bood dat niet voor Welling, die het veel te laat omarmde. Zijn kennis van wat er in de schaakwereld gebeurde werd daardoor ook minder.

Heel lang vond hij dat een schrijver met pen en papier moest schrijven, of op een typemachine. Na zijn eerste computer kreeg hij op zijn vijftigste verjaardag (1999) van zijn broer George een computer plus printer plus scanner. Internet kwam voor Welling pas veel later.

Jules Welling zakte een beetje weg uit de schaakwereld, ook al was hij nog niet oud. Maar hij bleef wel overal komen. Wijk aan Zee was zijn favoriete plek, zoals voor zovelen. Hij was er stamgast in de perskamer, maar jarenlang heeft hij er ook kindersimultaans gegeven. Hoogeveen werd een tweede favoriet van hem. Jeroen van den Berg memoreert dat als hij in Hoogeveen ook buiten het raadhuis zei dat hij bij het schaaktoernooi hoorde, er altijd mensen waren die vroegen: komt Jules dan ook weer? Niet alleen met schakers, maar ook met mensen buiten het schaakwereldje legde Jules Welling heel makkelijk contact, benadrukt Van den Berg.

Nogmaals de play-offs in 1998 in Breda. Jules in goed gezelschap, zoals hij dat zo graag was.

Wellings gezondheid had hem al eens bijna in de steek gelaten, de artsen hadden de diagnose ‘tumor’ gesteld. Geschrokken zei Welling, die altijd met bier en een sigaret werd gezien, dat als hij dit zou overleven, hij gezond zou gaan leven. Het was echter geen keelkanker, zoals hij dacht. Prompt vergat hij zijn goede voornemen.

De laatste jaren ging het echt slecht met hem en iedereen zag dat ook. Hij vermagerde en hij was altijd al zo mager. Hij liep ook moeilijk. Mensen schrokken.

Ruim twee weken geleden was hij nog bij de halfjaarlijkse journalistenborrel van het Max Euwe Centrum, waar de goede Frans Kuijpers hem mee naartoe nam. Nee, Welling schreef niet meer, maar hij was toch gewoon Jules Welling, de schaakjournalist? Hij was dan ook van harte welkom.

Een week later kreeg hij een herseninfarct, niet zijn eerste. In het ziekenhuis slaagden ze er niet meer in hem bij kennis te brengen. Een dag voor zijn overlijden was Kuijpers de laatste schaker die bij hem was.

Jules Welling had een broer, van wie de kinderen Wouter en Sophie ook op goed niveau schaken. Jules was apetrots op hen. En zij vonden het fijn zo’n leuke oom te hebben.

 

Ik begon dit verhaal met de opmerking dat Anatoli Karpov wel weet wie Jules Welling is. Ik eindig met een opmerking van Gerard Welling. Hij speelt tegenwoordig ook serieuze damtoernooien en sprak onlangs met Ton Sijbrands. Gerard vertelde aan Sijbrands hoe het met Jules ging.

Sijbrands schrok.

 

Bronnen

Ook waar ik dit niet heb vermeld, komen veel feiten van Herman Grooten, Frans Kuijpers, Gerard Welling (huidige of voormalige clubgenoten van Jules) en Jeroen van den Berg (toernooidirecteur in Wijk aan Zee en lange tijd in Hoogeveen). Daarnaast heb ik me gebaseerd op boeken van Jules Welling en op mijn eigen herinneringen.

De foto’s zijn van mijzelf.

 

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.