Canon (26): Hein Donner als schrijver

Als schaker behoorde Hein Donner in Nederland tot de grootsten. De grootste hoeveel? Daarover had hij een eigen mening en die verkondigde hij luid. Dat kon hij doen, omdat hij al tijdens zijn actieve wedstrijdperiode tevens actief was als schaakjournalist. In de jaren vijftig en zestig schreef hij in Elseviers Weekblad en De Tijd. In 1965, toen Lodewijk Prins Nederlands kampioen werd, legde Donner in beide bladen uit hoe slecht Prins wel was, hij kon nog geen paard van een loper onderscheiden. Zijn toorn breidde zich uit tot de hele Nederlandse top toen hij in 1971 door Max Pam werd geïnterviewd voor Schaakbulletin. Ree, Langeweg, Hartoch en Kuijpers, zij allen werden in Nederland hoog gewaardeerd terwijl hij, Donner, toch eigenlijk de enige was die prestaties leverde. Vanaf dat moment schreef Donner zelf in Schaakbulletin, te beginnen met zijn ode aan de a-pion (‘Mooi klein ding’), een analyse van een partij Donner-Velimirovic.

Als topper in zijn oeuvre zullen velen het verhaal ‘Bestaat Canada?’ uit 1971 beschouwen. Donner en Ree waren gelijk geëindigd in het Nederlands kampioenschap, Ree was tot kampioen uitgeroepen op enigszins discutabele gronden (het Sonneborn-Bergersysteem). Het weekblad Vrij Nederland organiseerde een match, maar eerst speelden beiden nog enkele buitenlandse toernooien. Tot verbijstering van Donner won Ree het open kampioenschap van Canada samen met wereldkampioen Spasski. Zijn vrouw had het op de radio gehoord, waarop Donner wanhopig vraagtekens zette bij het gehoor en begrip van zijn vrouw, de berichtgeving van het ANP en de moderne communicatiemiddelen. Hij troostte zich met de gedachte dat het waarschijnlijk ging om ‘de in het buitenland nog weinig bekende Canadese schaker Plee’, maar sloot af met: “Ik sta voor de ruïnes van mijn wereldbeeld.”

Donner schreef zowel wedstrijdverslagen als de wekelijkse schaakrubriek voor de Volkskrant. Zijn dagverslagen van de WK-match Karpov-Kortchnoi 1978 werden in boekvorm gebundeld, zoals dat ook gebeurde met zijn verslagen van Fischer-Spasski 1972 in dagblad De Tijd.

Donner schreef ook over andere zaken dan schaken en was bijzonder politiek geëngageerd. In 1966 wilde hij Nederland niet vertegenwoordigen op de Olympiade vanwege de manier waarop de provobeweging werd aangepakt. Hij protesteerde tegen de Amerikaanse militaire acties in Vietnam en zei in 1967 op tv dat hij zijn in Venetië gewonnen trofee wilde verpatsen voor het Medisch Comité Vietnam, dat er medicijnen voor mocht kopen… of wapens. Hij moest onmiddellijk vertrekken bij het weekblad Elsevier. Donner was bevriend met Harry Mulisch, over wiens werk hij ook een paar boekjes schreef. Mulisch nam Donner later als model voor hoofdpersoon Onno Quist in de roman ‘De ontdekking van de hemel’.

Na zijn hersenbloeding in 1983 schreef Donner zeer korte columns voor NRC Handelsblad. Kort, omdat hij ze met één vinger typte en zijn eigen teksten niet kon lezen. Er verschenen vier bundeltjes van. Voor de eerste bundel (‘Na mijn dood geschreven’) kreeg Donner de Henriëtte Roland Holst-prijs.

Donners schaakverhalen werden in 1987 door Tim Krabbé en Max Pam geselecteerd en gebundeld in De Koning, een van de belangrijkste boeken in de Nederlandse schaakliteratuur en later ook in het Engels vertaald.

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.