Van ruilen komt huilen? Afwikkelen voor professionals met Joel Benjamin
Boekrecensie van Liquidation on the Chess Board (NIC, 2019) door Daniël Zevenhuizen
‘To trade or not to trade’ – that is the question …
‒Benjamin 2019, 11.
Mijn eerste ervaring met Joel Benjamin, Amerikaanse grootmeester, was tijdens het bestuderen van het boekje in de Dangerous Weapons-serie over de Pirc en Moderne Openingen, in 2009 uitgegeven door Everyman Chess. Daarin is een hoofdstuk ingeruimd over Benjamins ‘flexibele’ benadering van de klassieke Pirc. Centraal in die benadering staat een timide zesde zetje dat de witspeler uitdaagt te ver te gaan, zodat zwart het initiatief overneemt en de nu zwak geworden pionstructuur ondermijnt.
Stelling na 6…e7-e6.
Ik zal niet uitweiden wat dit angstig-tot-masochistische zetje over onze Amerikaanse grootmeester zegt, maar misschien verklaart het wel waarom de beste man over het eindspel schrijft. Liever gelijk op naar een eindstrijd tot de dood, dan elkaar vanaf het prille begin naar de keel vliegen.
Nu alweer vijf jaar geleden, in 2015, kwam Benjamins werk over afwikkeling naar het pionneneindspel uit Liquidation on the Chess Board. Waarom nu nog recenseren, vraagt u zich af. Welnu, in 2019 kwam er een uitgebreide versie uit met daarin aandacht voor de vesting en atypische pionstructuren die de evaluatie van een eindspel geheel kunnen veranderen. Zou Carlsens provocatieve opmerking dat hij ‘niet gelooft in vestigingen’ daaraan hebben bijgedragen? Vanuit marketingstrategisch perspectief een slimme zet, zeker nu Carlsen ironisch genoeg de hoofdprijs van de Magnus Carlsen Chess Tour in de wacht sleepte door zijn koning in een onbreekbare vesting op te hokken. Dat was met de zwarte stukken in een zogenaamde ‘Armageddon’-partij genoeg om de schijnbaar onoverwinnelijke snelschaakgod Hikaru Nakamura tóch te breken.
Overigens is het recenseren van het artefact genaamd ‘boek’ mijns inziens inmiddels toch een ‘taak voor de tragen’ geworden, die zich nog niet hebben overgegeven aan de Blitzkrieg van de internetmaatschappij. Een stil verzet, een noodlottige vraag om aandacht – voor het werk verdwijnt in de golven van de tijd. Om het boek voor even weer in de schijnwerpers te zetten – of het nou uit 1925 komt, of 2015.
Opbouw van het werk
Wat de opbouw van het boek betreft moeten we onderscheid maken tussen hoofdstukken en thema’s. De thema’s dienen ertoe de onderliggende structuur van het boek doorheen de hoofdstukken bloot te leggen. Die structuur is een kapstok voor belangrijke motieven, die ieder de sleutel kunnen vormen voor de beste voortzetting in een stelling. Benjamin deelt het werk in naar de volgende thema’s: afwikkelingstechniek, tempo, koningsactiviteit, vrijpion, wedren, doorbraak, offer, vesting, pionstructuur. (De laatste twee zijn, zoals gezegd, nieuw in de uitgebreide editie van 2019.) Op het niveau van hoofdstukken is het boek als volgt ingedeeld:
- In de eerste vier hoofdstukken worden achtereenvolgens dame-, toren-, loper- en paardeindspelen besproken. Daarbij komt de specifieke functie van die stukken goed naar voren. Vragen die centraal zijn: wanneer moet ik het stuk ruilen? Hoe gemakkelijk is dat?
- Vanaf het zesde hoofdstuk komen eindspelstellingen met meerdere stukken aan bod. Het eerste van die hoofdstukken staat in het teken van eindspelen waarbij de toren vergezeld wordt door een licht stuk; daarna worden de eigenschappen van eindspelen met aan iedere zijde twee lichte stukken besproken; een hoofdstuk met enkel zware stukken (dames en torens) komt voorbij, waarna eindspelen met drie of meer stukken in het algemeen worden besproken.
- Dan is er een hoofdstuk met onevenwichtige stellingen. Voor de beroemde paard-lopereindspelen is in hoofdstuk 5 apart ruimte beschikbaar gesteld.
- In het twaalfde en laatste hoofdstuk worden diverse thema’s uit pionneneindspelen aangehaald.
Bij deze opzet kunnen we natuurlijk een aantal vragen stellen. Waarom deze volgorde? Ontbreken er onderdelen, of zijn ze overbodig? Daarbij moeten we in gedachten houden dat het hier om een boek dat over de afwikkeling naar het pionneneindspel gaat. Heeft het dan zin om eindspelen te bespreken met tot wel zes(!) stukken op het bord, exclusief de koningen?
Volgorde en een listige inconsequentie
Eerst wat de volgorde betreft. In de introductie slaat Benjamin de spijker op de kop. Hij stelt dat we in zekere zin van de eenvoudige naar de meer complexe stellingen moeten terugwerken: begrijpen we de eenvoudigere stellingen, dan weten we waar we vanuit een complexere stelling heen moeten werken. ‘In zekere zin’, want er zit een lastige inconsequentie in het schaken dat het thema van afwikkeling zo lastig maakt: pionneneindspelen zijn notoir listig. Dat wil zeggen: soms laat een stelling zich makkelijker spelen wanneer de stukken nog op het bord staan. In het pionneneindspel kan elke zet de evaluatie compleet veranderen, terwijl een stelling met de dames nog op het bord wat vrijheden garandeert.
Benjamin pakt het goed aan. Hij begint inderdaad met de dames. Terwijl de noodlijdende partij altijd nog eeuwig schaak kan proberen te geven, gaat de initiatiefhebbende partij op zoek naar dameruil om zijn overwicht in het pionneneindspel te bezegelen. Ruil is zowel wezenlijk voor de winstvoering als relatief eenvoudig te bewerkstelligen in dame-eindspelen, omdat de dames zo’n groot bereik hebben. Benjamin laat een aantal mooie details zien die het verschil tussen winst en remise kunnen uitmaken, maar feit is dat iedereen in het dame-eindspel zich enigszins weet te weren. Dat maakt dit hoofdstuk een uitermate goed begin van het boek.
Het is duidelijk dat Svetozar Gligoric met de witte stukken de zwarte stelling van Bobby Fischer overmeesterd heeft. Een vrije h-pion waar de zwarte koning naar alle waarschijnlijkheid maar moeilijk bij in de buurt zal komen. De winstvoering is echter instructief:
34.Dh1 … wit gaat achter de pion staan en bindt zo de zwarte dame aan de verdomhoek op h8. Merk op dat ook 34.Dg2 winnend is, om dezelfde reden. De tekstzet is echter illustratief, omdat de zet ook het laatste schaakje (op d1) afpakt. 34…Dh8 35.h7 Kf8 zwart had niet veel keuze: via f6 heeft de koning nog minder kans van slagen (en dreigt zelfs matgezet te worden). Nu komt echter de crux naar voren: 36.Da8+! Kg7 37. Dxh8+ Dxh8 38.c4! en wit breekt door. Zwart staat ruim buiten het vierkant. Merk op dat de zwarte poging een tegen-doorbraak te maken met e6-e5 strandt, omdat wit zal promoveren met schaak. Zie hier het thema van de afwikkeling in volle glorie: wit zorgt ervoor dat zwart niet beter heeft dan te ruilen, en maakt vervolgens gebruik van de situatie van de pionnen. Merk ook op dat het allemaal ongelooflijk nauw luistert: ook hier staat of valt de strategie bij een enkel tempo: had de promotie niet met schaak geweest, dan had een nieuw stel dames op het bord verschenen en had wit weer van vooraf aan kunnen beginnen.
Hoe zit het dan met die listige pionneneindspelen? Blij toe dat Benjamin niet een eerste deel helemaal in teken van deze gedrochten heeft ingericht. Encyclopedieën kunnen er worden volgeschreven met wijze raad over dit thema, en daarmee is nog niet gezegd dat het gebeuren behapbaar is als leerstof. In plaats daarvan worden lesjes over het pionneneindspel als patronen door het boek heen gewoven; het juiste tijdstip kiezen om naar het pionneneindspel af te wikkelen is hetzelfde als dat eindspel begrijpen. Benjamin legt dan ook steeds uit waarom het moment juist dán opportuun is (of niet). Zo komt het pionneneindspel wél ter sprake, maar steeds in de context van partijen uit de praktijk, waarin eerst stevig met de stukken gemanoeuvreerd is.
Desondanks is er wel iets van een overzicht van motieven in het pionneneindspel om op te steunen. Een zeer dankbaar deel van het boek, dat ik niet ken van andere eindspelstudies van deze soort, is het twaalfde hoofdstuk. Daarin worden stellingen gegeven die men bij wijze van test aan zichzelf zou kunnen voorleggen om te zien of de impliciete kennisoverdracht over pionneneindspelen is overgekomen. Zoals de pionneneindspelen niet als zodanig gethematiseerd zijn, zo staan deze stellingen ook niet als opgaven aangemerkt (die zitten er al genoeg in de rest van het boek, aan het einde van elk hoofdstuk). De strekking van winstvoering staat bij iedere stelling zonder expliciet zetten te noemen. Door het gebeuren achterin op te nemen, voorkomt Benjamin de overdreven focus op het begrip van het pionneneindspel als zodanig en betoont zich daarmee onderdeel van de beweging in de hedendaagse schaakpedagogiek dat schaken vooral praktisch en minder analytisch van aard is.
Een voorbeeldje. In het hoofdstuk over toreneindspelen staat een partij tussen Ian Rogers en Stefan Bromberger opgenomen, waarin de laatste met zwart zijn hogergerate tegenstander in remise doet berusten.
De zwartspeler koos er hier slim (of liever: gewiekst; het toreneindspel is vrij eenvoudig remise, maar Bromberger toont dat hij het resulterende pionneneindspel ook goed begrepen heeft) voor om de torens te ruilen. 45…Th5! 46.Txh5 gxh5 47.Kxa3 h4! Dit is de clue. Als wit nu de b-pion geeft om achter de zwarte h-pion aan te gaan, is zwart precies op tijd in de hoek (g8-h8) en dwingt zo remise af tegen de eenzame witte randpion. Achterin, in hoofdstuk 12, worden we aan deze les herinnerd doordat de eindstelling van de cruciale remisevariant erin is opgenomen:
Handig!
Is het boek te dik?
Dan over naar de volgende vraag: is het boek, met ruim 300 pagina’s, niet te groot? Kun je alle hoofdstukken die erin opgenomen zijn wel rond het thema van de afwikkeling scharen? Het is dan vooral zinvol naar de – wat het doel van het boek betreft – meest dubieuze toevoeging te kijken: eindspelen met meer dan drie stukken. In hoofdstuk 8 vinden we deze stelling uit Papp-Donchenko, Praag 2016:
Waarna we na een zijdelingse opmerking over hoe zwart eventueel 31…hxg4 32.fxg4 Kh7 had kunnen kiezen verder gaan met het partijvervolg 31…Dxe5 32.dxe5 Txd3 33.Txd3 Txd3 34.Kxd3. Een bloederige afwikkeling tot een pionneneindspel dus. Maar de vraag is: heeft dit nog iets met afwikkeling te maken, of is dit een slinkse manier om het toch gewoon over het pionneneindspel te hebben?
Niet helemaal. Weliswaar wordt in dit specifieke voorbeeld niet veel aandacht besteed aan de mogelijkheid om van de massaruil af te wijken, maar de mogelijkheid om dat te doen dient zich wel aan; andere voorbeelden vullen de leemte dan ook mooi op. Het is dan een kwestie van: moet men één keer ruilen, of twee? Moeten alle stukken van het bord af?
Een beter voorbeeld komt uit Le Quang Liem – Alexander Grischuk, Tromsø 2013.
Nadat wit hier op c5 sloeg, dient zich de vraag aan: hoeveel te ruilen? Cruciaal is de gedekte vrijpion die wit overhoudt op d5. Hoewel het vooruitzicht van verdedigen tegen de invasie van de stukken niet prettig is, kan zwart hier volgens Benjamin beter het overige aan stukken op het bord houden met 33…bxc5. Op het eerste gezicht een twijfelachtig verdict, maar de Amerikaanse GM laat wel een variant zien waarbij zwart van zijn c-pion gebruik maakt om wit tot concessies te dwingen (zie partij hieronder). Na het partijvervolg 33…Txc5 34.Txc5 kon zwart niet meer afwijken, alles moest van het bord (34…bxc5 35.Da6 is geen pretje: de dame komt naar c6 of f6). Zwart verloor het eindspel zonder al te veel gedoe.
Kortom: nee, het boek is niet te dik. De hoofdstukken zijn stuk voor stuk legitiem. Men zou een argument kunnen maken voor het gebruiken van minder voorbeelden, met een iets minder spaarzaam gebruik van commentaar. Toch is Benjamins spaarzaamheid met varianten prettig: veel boeken worden door de ellenlange varianten onleesbaar, en dat is in Liquidation on the Chess Board zelden het geval. De vraag met zoveel thema’s en hoofdstukken is evenwel of het boek mooi evenwichtig kan blijven. Dat kan niet: niet elk thema werpt een relevante blik op elk hoofdstuk. Zo zullen we in een paardeneindspel nooit met een vesting te maken hebben. Dat zorgt er soms voor dat de ene alinea of de ene paragraaf onevenredig veel langer is dan de ander. Desondanks zijn de hoofdstukken mooi qua lengte op elkaar afgestemd (handig voor de trainer die aan elk hoofdstuk een sessie of eenzelfde hoeveelheid sessies wil wijden).
Conclusie
Liquidation on the Chess Board is verplichte kost voor de serieuze schaker. Het eindspel wordt mijns inziens eerlijk en toereikend verzameld rond het thema van de afwikkeling. De ruil is bijna elk eindspel een onmisbaar wapen om gewonnen potten daadwerkelijk te winnen, en om de mindere stellingen te keepen. Daarnaast is het boek goed opgebouwd, met zat voorbeelden en oefenopgaven. Achterin is zelfs een glossarium opgenomen met relevante concepten – voor een technisch onderdeel als het eindspel onmisbaar, met termen als ‘triangulation’ (driehoekje draaien) en ‘shouldering’ (afhouden). Daarnaast vinden we een index van spelers, waar ik, eerlijk is eerlijk, liever een index van partijen (mét jaartallen!) had gezien. Het is namelijk goed om te zien of iets zich in het internet- en databasetijdperk afspeelt, of nog daarvoor; of we te maken hebben met een partij in de Russische school of in een Gronings blitztoernooi (hoewel ik de laatste categorie niet in het boek voorbij heb zien komen).
Mijn eerdere reflectie op het twaalfde hoofdstuk, waarin geen opgaven maar enkel richtlijnen gegeven staan, geeft te denken: spelen met de manier waarop we schaakkennis toetsen is misschien een van de meest waardevolle manieren waarop we schaakonderwijs kunnen blijven vernieuwen. Hierin vinden we ook een antwoord op de vraag waarmee boekenhandelaren heden ten dage constant rondlopen: hoe kan mijn boek wedijveren met digitale leermiddelen als Chessable die de stoffige papierbundel door toegankelijkheid en interactiviteit ontegenzeggelijk voorbijstreven? Welnu, het is een pre van boeken over digitale leeromgevingen dat de statische diagrammen en de grotere ruimte voor tekst de vluchtigheid van het gooien met stukken en doorklikken naar het antwoord wegnemen, en een langzamere betrekking tot de opgave vereisen. Geduld is ook in het schaken een deugd, en het boek is de strenge leermeester die ons daarin wijsmaakt. Daar draagt Benjamin met Liquidation on the Chess Board dankbaar aan bij.
*Noot van de redactie: naar aanleiding van een reactie heeft de auteur de beschrijving bij de voorbeelden enigszins aangevuld, DZ.
Boek: Liquidation on the Chess Board. Mastering the Transition into the Pawn Endgame, 3e (uitgebreide) editie
Auteur: Joel Benjamin
Uitgeverij: New In Chess
ISBN-nummer: 978-90-5691-825-5
Pagina’s: 335
Gepubliceerd: 2019
€ 20,99
Hier beschikbaar. Lees alvast de eerste pagina’s.
Link naar onze recensenten met hun recensies.
Dat boek van Joel Benjamin lijkt me best wel interessant en leerzaam en de bespreking is goed. Maar de Pirc in zijn klassiek vorm was niet een opening, die hij volgens mijn database veel met zwart speelde. Ik heb 13 partijen gevonden op de meer dan 1300 partijen. En in geen van die partijen kwam de stelling voor die hier aan het begin gegeven wordt. Maar mogelijk geeft Benjamin wel zo’n partij als voorbeeld.
Met die eerste stelling vijf zwartpartijen van Joel Benjamin op chesstempo en chessbites, in 1998 drie, een in 1999 en nog een in 2003. Tegen achtereenvolgens Igor Novikov, Paul Garbett, Alex Yermolinsky, Raset Ziatdinov en Anthony Fox.
Chessbites heeft niet Fox – Benjamin 2003, daartegen als oudste – van New York 1998 – Alexander Stripunsky – Joel Benjamin. Brengt het totaal op zes keer 6… e7-e6 door JB, dus.
Op chessbites nog twee keer 6… e6 door Joel Benjamin. In 2009 tegen Ehsan Ghaem Maghami en tegen Anant Dole. Twee keer 1-0, maar in de slotstand van de laatste staat hij dik gewonnen.
Dag heren. Dat Benjamin de variant zelf niet veel speelde, was mij ook opgevallen. Toch is het hoofdstuk in het Dangerous Weapons-boek naar hem vernoemd. Ik heb dat werk niet bij de hand, ik zal te zijner tijd eens uitzoeken hoe dat nou zit.
Mijn dank! Geen van die partijen staat in de database, die ik geraadpleegd heb. Maar ik ga ze bekijken op chesstempo en chessbites.
Benjamin was de eerste sterke speler die 6…e6 speelde en versloeg er bovendien een paar grootmeesters mee.
Chesstempo en chessbites geven weliswaar een partij Boersma – Van Wely uit 1988, dat is misleidend want behalve dat de zwartspeler nog erg jong was moet daar gezien het vervolg in werkelijkheid 6… c7-c6 zijn gespeeld.
365chess.com, database.chessbase.com, 2700chess.com hebben ook allemaal Boersma – Van Wely met 6… e6 i.p.v. 6… c6.
Dezer dagen verschijnt bij McFarland een boek van Harding over de Londense periode van Steinitz met vele correcties van onjuiste weergaven van het verloop van partijen.
Daarnet niet aan gedacht, maar secure.newinchess.com/NICBase/Default.aspx?PageID=400 doet ook mee.
In chessgames.com staat die partij correct met 6… c6.