Regels, regels, regels
Een samenleving kan er eigenlijk niet zonder, dus ook de schaaksamenleving niet.
Hoewel (spel)regels door velen bij tijd en wijle als beklemmend worden ervaren, zijn er aan het bestaan ervan ook aspecten verbonden die het verloop van een toernooi of wedstrijd voor het grootste deel van de deelnemers kunnen veraangenamen. Meestal zal blijken dat een bepaalde spelregel niet zozeer de speler zelf belemmert, maar hem of haar daarentegen juist in staat stelt om optimaal van de sport te kunnen genieten.
Het lijkt bijvoorbeeld overdreven om alleen degene die “aan zet” is, in de gelegenheid te stellen om de stukken op de juiste plaats(en) neer te zetten. Want een arbiter die voorzichtig opmerkt dat stukken “recht zetten” eigenlijk, doorgaans, in principe, normaal gesproken is voorbehouden aan degene die “aan zet” is, wordt meestal met een sterk afkeurende blik bejegend. “Ja, ja, niets beters te doen, moet ook wat zeggen” is de gedachte die van het gezicht van de toegesprokene valt af te lezen. Totdat deze in tijdnood verkeert, en de tegenstander telkens aan de stukken ziet frutselen. Dan is het opeens vervelend…
Wie geconcentreerd naar een stelling zit te kijken heeft er vooral in de tijdnoodfase een broertje dood aan om telkens andermans handen boven het bord te zien “wapperen”. Zeer terecht. Daarom: degene die “aan zet” is heeft het recht om de stukken aan te raken, de ander heeft dat niet.
Hetzelfde geldt ook voor meer zaken. Iemand die aan zet is kan claimen, de ander niet.
Wat men van de ”Regels voor het schaakspel” ook kan zeggen, ze zijn in eerste instantie bedoeld om spelers te beschermen, niet om hen te beperken. Ze zijn in zeker opzicht wel in algemene zin te vergelijken met verkeersregels.
Dat er in de bebouwde kom een snelheidsbeperking geldt, heeft als grondgedachte niet om de verkeersdeelnemers die het betreft vooral te plagen, maar heeft uiteraard in eerste instantie de bedoeling om de andere weggebruikers (en bewoners uiteraard) een zekere vorm van rust en veiligheid te garanderen.
En ja, het komt wel eens voor dat men ten onrechte de opvatting is toegedaan dat men “er samen wel uit komt”….
“Meneer, u doet een onreglementaire zet!” — “Wat bedoelt u, wat is dat?” — “U laat uw koning schaak staan, dat mag niet!” — “O, ja, nu u ’t zegt….nu dan zal ik iets anders moeten verzinnen…even terugzetten hoor.” — “Dat kan niet, de zet is gedaan, volgens mij heb ik nu gewonnen.” — “Tja, nu, eh, wel, gefeliciteerd dan maar….Goh, wat stóm van mij hè? Zullen we nog even kijken hoe het anders had gemoeten? Goh, ik dacht eigenlijk dat ik een beetje beter stond…maar goed, u hebt eerlijk gewonnen hoor!”
Onvoorstelbaar? Was het maar waar. Het gesprek zal waarschijnlijk niet letterlijk zo gevoerd zijn in deze wel degelijk werkelijk plaatsgevonden situatie, maar de uitslag kwam uiteindelijk wel op het formulier zoals de eiser zich dat wenste. Nog sterker: volgens de getuige trad en treedt de schaker die in dit geval de conversatie opende, bij wedstrijden van zijn club zelfs wel als wedstrijdleider op…..!! Of het een bewuste blufactie was valt niet meteen na te gaan, maar wat op basis van zo’n gebeurtenis wel zinnig is om op te merken: laat beslissingen liever aan een arbiter over. Ook die kan fouten maken, maar de spelers van de partij kunnen dan elkaar in elk geval niets verwijten.
Het optreden van de ‘winnaar’ in de gegeven situatie is hoe dan ook zeer afkeurenswaardig. Als het inderdaad een kwestie van bluf was, past het niet door de ethische beugel; als het onwetendheid betrof dan kan dat niet anders betekenen dan onwil van betrokkene om zich op de hoogte te stellen van de regels die in de door hem beoefende sport van kracht zijn.
Iemand die van tijd tot tijd als arbiter functioneert moet weten dat een onreglementaire zet in een partij pas tot verlies mag leiden als het de derde betreft van dezelfde speler. Alleen in een snelschaakpartij kan een terechte claim de directe winst betekenen. Opmerkelijk genoeg was het vroeger – d.w.z. sinds jaar en dag, tot de wijziging in 2001 – in een gewone partij al helemaal niet mogelijk om op welk moment dan ook een winst te claimen op basis van een onreglementaire zet: elke keer als zo’n zet werd gespeeld moest de stelling worden teruggebracht tot de aan die zet voorafgaande positie. Als er bij de claimende speler in de beschreven situatie geen opzet in het spel was, moet er dus wel sprake zijn van een onjuist met elkaar in verband brengen van opgeslagen gegevens in het geheugen.
Nu ging het in dit geval misschien om iemand die door zijn vereniging ooit is gevraagd om in voorkomende gevallen als arbiter/’wedstrijdleider’ op te treden, en daarop welwillend reageerde vanuit de veronderstelling dat hij van de meeste zaken wel op de hoogte was.
Net zo kwalijk kan de zaak worden genoemd van een arbiter/wedstrijdleider die ooit een diploma heeft gehaald op basis van een cursus die door de KNSB werd georganiseerd, maar daarna blijk gaf van zijn desinteresse door het niet op de hoogte zijn van het bestaan van zekere onderdelen van het reglement.
Wat kan ten grondslag liggen aan de omstandigheid dat iemand, gediplomeerd en al, niet weet dat er een artikel bestaat waarin wordt geregeld dat men in bepaalde gevallen remise kan claimen in de laatste fase van een partij: artikel 10? Dat het artikel niet uitblinkt in rechtlijnige helderheid maakt de vraag niet minder relevant.
Het wordt helemaal te gek als een dergelijke scheidsrechter degene die hem op het bestaan van een zodanig artikel wijst, bejegent als iemand die blijkbaar de boel op stelten wil zetten. Een arbiter die jaar in jaar uit geen reglement doorneemt, en zich er ook niet van bewust is dat er wel eens wijzigingen (iets exacter dan ‘verbeteringen’…) in worden aangebracht, zou eigenlijk die titel niet moeten dragen.
Op de vraag met welke intentie ooit aan de cursus werd deelgenomen, zal zo iemand ook na lang nadenken onmogelijk een bevredigend antwoord kunnen geven, of het zou al “zomaar” moeten luiden.
Het belang van het bestaan van reglementering is duidelijk.
De opvatting dat de kennis ervan voor spelers uiterst nuttig kan zijn, en voor arbiters zeer noodzakelijk: daartoe kunnen de aangegeven situaties hopelijk een aanzet geven.
Aart Strik