Jong, jonger, jongst
De schaaksport werd vroeger gedomineerd door bedaagde mannen, maar die tijd is voorbij. Steeds meer piepjonge grootmeesters weten de absolute wereldtop te bereiken. Sergey Karjakin was pas twaalf toen hij grootmeester werd, Magnus Carlsen net dertien. Dit jaar worden ze twintig en ze draaien al jaren mee in de wereldtop. Carlsen staat zelfs eerste op de wereldranglijst en het moet raar lopen als hij niet snel wereldkampioen wordt.
In Nederland zien we hetzelfde verschijnsel. Euwe was weliswaar pas twintig toen hij in 1921 voor het eerst Nederlands kampioen werd, maar ja, dat werd hij in 1955 nog steeds en als hij daarna mee had gedaan, had hij nog wel een aantal Nederlandse titels aan zijn palmares toegevoegd. Verder staat er maar een enkele twintiger op de erelijst der kampioenen, maar op dit moment zit Anish Giri als vijftienjarige zijn vorig jaar behaalde Nederlandse titel te verdedigen. En hij is niet eens de jongste deelnemer aan het toernooi. Robin van Kampen en Benjamin Bok zijn nog een paar maanden jonger. Giri is favoriet, maar de andere kindsterren blijken gevaarlijke outsiders. Benjamin Bok rekende in de eerste ronde zelfs hardhandig af met de doorgewinterde professional Dimitri Reinderman.
Jong-jonger-jongst: de ontwikkeling heeft alles te maken met de opkomst van de pc om het schaakspel te bestuderen. De wonderkinderen zweren bij Chessbase en Rybka, de database die praktisch alle toernooipartijen bevat en de schaaksoftware om partijen te analyseren. Een bijna onfeilbaar geheugen en een door de computer gescherpt inzicht doen de rest. Een tekenend voorbeeld van de jeugdige werkwijze is de manier waarop de 19-jarige Wouter Spoelman (foto Frans Peeters) met zwart in de derde ronde niemand minder dan zesvoudig Nederlands kampioen Loek van Wely van het bord timmerde.