Ervaringen van een servicepuntmedewerker (3)
ERVARINGEN VAN EEN SERVICEPUNTMEDEWERKER (3)
In de eerste artikelen heb ik uitgelegd wat de functie van Servicepuntmedewerker inhoudt, hoe de schaakwereld de afgelopen decennia sterk is vergrijsd met als gevolg dat er steeds minder (geschikt) kader is. In dit artikel komen ervaringen met betrekking tot de jeugdafdeling aan bod.
In het jeugdschaak is de afgelopen 30 jaar veel veranderd. Dertig jaar geleden was je een jonge schaker als je een 14-16 jaar oud was, tegenwoordig zijn jonge schakers 5-6-7 jaar oud. In mijn jeugd werd er amper les gegeven aan jeugdigen, je moest voornamelijk door veel spelen en zelfstudie beter worden. Van computers en internet was nog geen sprake. Met name door de Stappenmethode (van Rob Brunia en Cor van Wijgerden) is er sinds 1980 een leermethode gekomen die uniek is in de wereld. De losse trainingsstencils (uit het begin) zijn uiteindelijk een leermethode met werkboeken voor de kinderen en handleidingen voor de leraren geworden. Tegenwoordig ook met plus- en extra werkboeken en digitaal lesmateriaal. Didactisch goed doordacht en lesmateriaal van het laagste niveau (beginregels) tot hoog niveau.
In mijn jeugd was BSG een club waar veel regionale jeugdtoppers naartoe kwamen omdat je daar een sterke interne competitie (bij de senioren) had en extern kans had om “KNSB” te kunnen spelen. In de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw deden er meer dan 20 spelers van 2000+ mee aan de interne van BSG. Kon je als ambitieuze jeugdspeler bij een kleine club uit de regio (bijvoorbeeld Huizen, Baarn, Weesp, De Pion, Laren) een paar keer per jaar tegen een sterkere speler (“de clubkampioen”) spelen, in Bussum kon je elke week spelen tegen iemand die vele malen sterker was. Ook had BSG op een gegeven moment 3 teams (van 10 spelers) in de KNSB spelen, terwijl er toen nog geen 3e klasse KNSB was. Trainingen waren er incidenteel en dan met name voor de KNSB-spelers, maar door de sterke interne en ook de onderlinge concurrentie werden veel jeugdspelers bij BSG beter en beter. Diverse jeugdteams van BSG en scholenteams uit Bussum (Julianaschool en het Vituscollege) werden kampioen van Nederland.
Twintig jaar later is de schaakwereld geheel anders. De steeds jongere jeugdspelers zoeken clubs op waar men goede trainingen krijgt, waar een sterke interne jeugdcompetitie is en waar je met een jeugdteam succes kan hebben in de regionale en landelijke kampioenschappen. Voor BSG was het even wennen dat spelers uit Bussum, Huizen en Laren kozen om naar Baarn te gaan, maar uit het oogpunt van de individuele jeugdspeler (en ouders) was die keuze begrijpelijk. Het aanbod in Baarn was inmiddels veel beter dan Bussum en alleen een sterke interne bij de senioren was niet genoeg voor de nieuwe ambitieuze generatie.
Als trainer van Zukertort Amstelveen heb ik dezelfde ervaring meegemaakt: van heinde en verre kwam men naar Amstelveen vanwege de trainingen, de sterke jeugdinterne (je kon daar wekelijks tegen diverse Nederlandse jeugdkampioenen spelen) en de kansen op succes in teamverband. De sterke interne bij de senioren en de vele KNSB-teams (op een gegeven moment 5!) waren ook een pre voor de sterke jeugdspelers die doorstroomden naar de senioren. Bij deze nieuwe generatie was er steeds meer sprake van een soort consumentisme: de klant kiest voor het beste aanbod en heeft daar tijd (wekelijks reizen) en geld (betalen voor trainingen en toernooibezoeken) voor over.
Elke schaakclub heeft de mogelijkheid om zijn trainingen te structureren en door kadercursussen bekwame trainers te krijgen, maar daar moet je wel werk van maken. Op een SGS-jeugdvergadering een paar jaar geleden kwam ter sprake hoe de clubs les geven (“de theorie”). Tweederde van de aanwezige clubs volstond in het uitdelen van de werkboeken en daarnaast het spelen van een interne competitie. Geen instructie zoals het hoort, geen toernooibezoek, geen sterke teams. Een beperkt en minder aantrekkelijk aanbod derhalve. Mijn ervaring als SP-medewerker en kaderdocent is dat dit beeld landelijk misschien zelfs voor nog meer (driekwart?) van de clubs het geval is. Veel van deze clubs klagen dat hun toppers vertrekken, terwijl ze zich niet verplaatsen in het ambitieuze jonge schakertje. Die is bij een club die zijn zaken goed voor elkaar heeft veel beter op zijn plaats en zal dan ook – grote – progressie kunnen boeken. Natuurlijk is er per regionale bond maar voor een beperkt aantal “topjeugdclubs” ruimte, net zoals er niet in elke grote plaats ruimte is voor twee ploegen in de eredivisie. Wel kan elke club zorgen voor een goed aanbod, zodat kinderen overal goed opgevangen worden en langer (bij de club) blijven schaken. Probleem is dan met name genoeg en bekwaam kader en dan lopen we weer tegen de knelpunten uit de eerste twee artikelen aan.
Desalniettemin zijn er volgens mij bij jeugdschaak en schoolschaak nog volop kansen op succes! Betrek zoveel mogelijk ouders en oudere jeugdleden bij de organisatie. Veel jeugdleden stoppen als ze naar de middelbare school gaan, met name de toppers blijven schaken. Het formeren van teams in de externe (senioren-)competitie met – voornamelijk – jeugdspelers is een idee dat al veelvuldig met succes is toegepast. In een jeugdteam van 4 of een seniorenteam van 8 spelers zijn ook de “mindere goden” van belang. Dat jeugdspelers het sociaal beter met elkaar kunnen vinden dan met oudere clubgenoten spreekt voor zich. Daarnaast moet je de – potentiële – afhakers zo snel mogelijk betrekken bij de cluborganisatie, zodat ze toch voor de club en de schaakwereld behouden blijven. “Jeugd voor jeugd” is een idee dat ik al vele jaren geleden geopperd heb bij de KNSB. Een jeugdspeler gaat zich – op wat voor terrein dan ook – inzetten voor de jeugd van zijn club. Het les geven is daarbij erg populair omdat vrijwel alle jeugdigen daar (aan de andere kant van de tafel) ervaring mee hebben, maar ook als webmaster, teamleider, competitieleider of redacteur zijn deze jongeren in te zetten. Ze zijn dan niet meer in eerste instantie “de schaker”, maar krijgen door hun nieuwe rol een andere status binnen de club.
Het lesgeven op scholen is dan vaak een logisch gevolg. Soms kan de schaakleraar daar ook nog iets aan verdienen, hetgeen voor jongeren een extra prikkel is. Vroeger gaven leerkrachten (vaak wiskunde en lichamelijke opvoeding) een uurtje schaakles op hun eigen school, vandaag de dag hebben leerkrachten – op enkele idealisten na – het veel te druk voor dat soort extra activiteiten. Schaken heeft echter nog steeds een goede naam in het onderwijs, maar de concurrentie van buitenschoolse activiteiten is de afgelopen jaren gigantisch geworden. Net als bij de jeugdafdeling geldt ook hier dat de kwaliteit van groot belang is. Zijn de schaaklessen niet goed en leuk, dan is de keuze voor een andere activiteit snel gemaakt. En ook nu komen we weer terug bij het begin: door de vergrijzing binnen de schaakwereld is er een groot gebrek aan bekwaam en enthousiast kader, waaronder ook schaakleraren. Gelukkig worden er steeds meer jongeren opgeleid tot schaakleraar en lijkt daar langzaamaan verandering in te komen.
In het beleidsplan 2011 van de KNSB wordt kadervorming – net als in voorgaande edities – als een van de voornaamste focusgebieden genoemd. Doelstelling is onder andere het opleiden van 40 Schaaktrainers Stap 1 – in heel Nederland – genoemd. Moet dat niet 40 per regionale bond of 40 per Servicepunt zijn? Of 400 voor heel Nederland? In de cursussen Schaaktrainer Stap 1 binnen de SGA (2 x Schaakkaravaan en 1x Almere) zijn dat er al 40!
Mijns inziens heeft de schaakwereld alleen bij de jeugd (clubs en scholen) kans om structureel leden te winnen. Dan zullen de meeste clubs hun aanbod aantrekkelijker moeten maken en moeten er veel meer schaakleraren komen. Daar ligt een echte uitdaging voor de KNSB, want met een doelstelling van 40 schaakleraren Stap 1 in 2011 gaan we het niet redden.
Conclusies en aanbevelingen:
1. Het clubaanbod van veel jeugdafdelingen moet verbeterd worden.
2. Betrek ouders en oudere jongeren zo snel mogelijk bij de organisatie.
3. “Jeugd voor jeugd” is een idee om de jeugd te betrekken.
4. Kadercursussen zouden door de clubs betaald kunnen worden, zodat de clubs meer en bekwamere trainers krijgt.
5. Jeugdige leraren kunnen hun hele leven nog les geven!
6. Jaarlijks zou er regionaal minimaal een cursus Trainer Stap 1 gegeven moeten worden.
7. De KNSB moet hier op in spelen: cursussen goedkoper, regionaal aanbieden
In een volgende aflevering zal ik mijn ervaringen omtrent schaaktrainingen behandelen.
Eddy Sibbing, april 2011
In mijn vorige artikel vroeg ik me af wat er met de Servicepunten aan de hand was omdat er 3 onbemand waren. De overgebleven Servicepuntmedewerkers vormen nu samen met Arlette van Weersel een “ledenwerfteam”. Na 10 jaar lijken “de Servicepunten” een stille dood gestorven.
(Dit artikel verscheen eerder in Kontakt, het clubblad van BSG)