Ervaringen van een servicepuntmedewerker (4)
In de eerste artikelen heb ik uitgelegd wat de functie van Servicepuntmedewerker inhield (de functie bestaat inmiddels niet meer), hoe de schaakwereld de afgelopen decennia sterk is vergrijsd met als gevolg dat er steeds minder (geschikt) kader is en hoe het er bij veel jeugdafdelingen aan toe gaat. In dit artikel komen enkele ervaringen met betrekking tot de schaaktraining aan bod.
In tegenstelling tot de meeste sporten waren schaaktrainingen voor volwassenen in het verleden geen standaardactiviteit van de meeste schaakclubs. Plausibele oorzaken daarvan zijn: schaken is vooral een individueel spel (zelfstudie), er was geen traditie op dit terrein en geschoolde schaaktrainers waren niet voor handen. In de loop van de vorige eeuw kwam daar verandering in. De KNSB organiseerde kadercursussen om trainers op te leiden, er kwam meer geschikt lesmateriaal (De Stappenmethode is ook uiterst geschikt voor trainingen aan volwassenen) en de vraag naar trainingen werd groter.
Ondanks dat er dus de nodige knelpunten zijn verdwenen zijn er nog steeds weinig clubs die trainingen voor de seniorenafdeling van de grond krijgen. Veel gehoorde redenen zijn: de kosten (extra zaalhuur, eventueel een externe, betaalde trainer) zijn te hoog, er is te weinig animo op de club waardoor het niveauverschil in de groep groot is, er is niemand die het wil organiseren, de trainer is niet bekwaam genoeg. De laatste reden komt vaak voor als men een sterk clublid (“de clubkampioen”) vraagt trainingen te geven. Die kan goed schaken, maar heeft meestal weinig kaas gegeten van didactiek. Het goed kunnen uitleggen, het verplaatsen naar het [lagere] niveau van de pupillen, het voor handen hebben van goed lesmateriaal, op de hoogte zijn van verschillende werkvormen, het gebruiken maken van geschikt verwerkingsmateriaal (opgaven die aansluiten bij het onderwerp van de training en van het juiste niveau zijn) zijn enkele voorbeelden waar het aan kan schorten. Als trainingen hierdoor geen succes worden is de reactie vaak “maar het is toch een goede schaker?” Co Adriaanse zei het al: “Een goed paard is nog geen goede ruiter”. De KNSB heeft in 2005 het handboek “Schaken voor volwassenen” uitgegeven. Daarin staat veel informatie over organisatie en didactiek van trainingen aan volwassenen. Ook zit en een hoofdstuk met beproefde lesmaterialen in de map en op de bijgeleverde cd-rom.
Bij de jeugd zijn trainingen wel standaard bij de meeste clubs, maar het niveau ervan loopt erg uiteen. Bij de meerderheid van de jeugdclubs wordt er amper les gegeven en moeten de kinderen individueel de opgaven uit de werkboeken van de Stappenmethode maken. Het zal duidelijk zijn dat dit niet de bedoeling is van de Stappenmethode van Rob Brunia en Cor van Wijgerden of elke andere leermethode. Instructie (uitleg) is een essentieel onderdeel van elke leermethode en door het maken van opgaven of het uitspelen van stellingen kan je zorgen dat de nieuwe leerstof beklijft. “Praatje, plaatje, daadje” en BIT [begrijpen, integreren, toepassen] zijn twee bekende slogans uit het onderwijs die naar deze gangbare lesopbouw verwijzen. Het louter laten maken van opgaven of het geven van werkboeken heeft dus niets met “training” te maken! Alsof je aan een kind op de lagere school een rekenboek geeft en verwacht dat hij in z’n eentje leert rekenen….
Het betrekken van ouders bij de jeugdafdeling en met name het les geven komt de afgelopen decennia steeds meer voor, zoals dat eigenlijk bij alle andere sporten het geval is. Het grote verschil met bijvoorbeeld voetbal is dat vrijwel elke vader (elke Nederlander?!) ervaring heeft voetballen en dan zonder noemenswaardige inspanningen al een groepje een training kan geven. Een groot voordeel is natuurlijk dat de bal al het halve werk doet bij voetbal. Nuttige oefeningen kent men uit eigen ervaring of zijn snel te vinden. Maar wat moet een ouder met een groep kinderen en een aantal schaakborden doen als hij zelf amper kan schaken? De clubs geven de goedwillende ouders vaak een werkboek en een handleiding en hopen (verwachten?) dat het dan allemaal vanzelf goed komt. In tegenstelling tot het voetbal, doen de schaakstukken het niet zelf en moet men echt les kunnen geven om de schaaktraining een succes te laten worden. Een goede opleiding en begeleiding is noodzakelijk!
Clubs die wel les geven zoals het hoort en het kader goed opleidt, trekken vaak ambitieuze schakertjes uit de hele regio aan, want ouders hebben het beste met hun kinderen voor en rijden graag wat extra kilometers als ze weten dat hun kroost daar profijt van heeft. De clubs waar deze schakertjes vertrekken mopperen vaak op die andere club (“modelclub”), maar men kijkt niet of nauwelijks in de spiegel: hoe kunnen zij zelf de trainingen en het clubaanbod verbeteren? Daar is voor vrijwel elke club nog veel te verbeteren, om te beginnen bij voldoende en bekwaam kader.
Conclusies en aanbevelingen:
1. Training geven is een vak apart (“Een goed paard is nog geen goede ruiter”)
2. Vraag de KNSB-map aan als je training aan (beginnende) volwassenen wilt organiseren.
3. Training voor volwassenen is leerzaam, maar ook gezellig.
4. Ouders worden tegenwoordig meer betrokken bij de jeugdafdelingen, maar worden in de meeste gevallen “in het diepe gegooid”.
5. De handleidingen van de Stappenmethode geven veel nuttige informatie omtrent het les geven met deze methode. (Ze worden echter onvoldoende gelezen)
6. Kadercursussen van de KNSB zijn essentieel voor elke (serieuze) schaaktrainer.
7. Zoveel mogelijk oudere jeugdleden zouden kadercursussen moeten volgen, zodat er voldoende – goede – schaaktrainers komen.
8. Subsidie van de KNSB of de eigen club moet de financiële drempel voor deelname aan kadercursussen moeten verlagen.
9. In het school- en jeugdschaak kan nog veel winst gehaald worden. Niet alleen qua leden, maar vooral ook qua imago. Elk kind (ouder!) dat met schaken in aanraking komt is meegenomen!
In een volgende aflevering zal ik mijn ervaringen omtrent ouders behandelen.
Eddy Sibbing, 25 juni 2011
(Dit artikel verscheen eerder in Kontakt, het clubblad van BSG)