Eindspelstudies 29 – Mevr. Jowes

website

E-mail:

Hierbij de 28ste eindspelstudie voor de Schaaksite uit mijn database.

  • De vierde versie van de database bevat 76.132 eindspelstudies
  • Het is de beste en grootste database van eindspelstudies ter wereld
  • De database bevat driekwart van alle ooit gecomponeerde studies
  • De database is in standaard pgn-format en leesbaar voor gangbare schaakprogramma’s


Vrouwen zijn relatief ondervertegenwoordigd in het schaken. Zover ik weet is de verhouding tussen hele jonge schakende meisjes en jongens ongeveer gelijk, maar na de basisschool haken de meeste meisjes af. Men zou misschien verwachten dat juist de artistieke takken van het schaak de dames wat meer interesseren. Nou, die verwachting klopt niet echt, een eufemisme voor: echt niet. Bij mijn proefschrift (2009) heb ik aan deze kwestie de volgende stelling aan gewijd: Er is geen enkel gebied waarin vrouwen relatief zo slecht vertegenwoordigd zijn als de schaakeindspelstudiecompositie, een toch artistieke vorm van het schaak. In de ruim 150 jaar tellende historie ervan is het aantal vrouwelijke componisten op de vingers van één hand te tellen, terwijl het aantal mannelijke componisten ruim 5000 bedraagt (Van der Heijden, HHdbIII, 2005).

De Nederlandse componist Carel C.W. Mann (1871-1928) was de eerste Nederlandse eindspelstudiecomponist die acteerde op een internationaal niveau. Met zijn allereerste bijdrage aan een buitenlands toernooi (Wiener Schachzeitung 1912) won hij meteen de eerste prijs. Mann was een specialist in eindspelstudies met Dame en Loper tegen Dame of Dame en Paard tegen Dame. Het merendeel van zijn studies verscheen in kranten als het Utrechts Dagblad of de Groene Amsterdammer. Dit inspireerde blijkbaar de lezers. In de Groene Amsterdammer van 16 januari 1916 werd een originele studie in Mann-stijl gepubliceerd van ene “Mevr. Jowes te Zeist”:

Mevr. Jowes

De Groene Amsterdammer 1916

Met 1.Pe4! dreigt wit 2.Pf2+ met damewinst; de dame moet derhalve spelen om een veld voor de koning vrij te maken. 1…Dd8. Een aardige variant is nog 1…Dh6 2.Pf6+ Kh4 3.Kf3! Dg6 4.Dh2+ en na 4…Kg5 is 4.Df4 mat (maar ook 4.Ph7+ wint). 2.Pf6+! Kh3 3.De3+ Kg2 4.Df2+! Kh1 5.Pe4 De8 6.Dh4+ Kg3 7.Dg5+ Kh3 8.Dh6+ Kg2 9.Dg7+ Kh2 10.Df2+ Dxe4 bijv. 11.Dg3+ Kh1 12.Dg1 mat. Bepaald geen onaardige studie. Zoals vaak met dit materiaal zijn er nevenoplossingen, waarvan de meeste tijdverlies betekenen. De componiste verloor met 4.Df3+ Kg1 5.Dg3+ Kh1 6.Pe4 De8 7.Dh4+ een zet, maar met de oplossing zoals deze hier gepresenteerd wordt is de studie technisch correct.

De redacteur van de rubriek, de 4-voudig Nederlands kampioen Adolf Olland (3-maal onofficieel en in 1909 de eerste officiële kampioen) schreef: “Geïnspireerd door de fraaie eindspelstudie No. 28 van den heer Mann, heeft de componiste van bovenstaande studie een eindspel samengesteld, dat, wat betreft opstelling, wellicht herinnert aan eindspelstudie No. 28 maar in de afwikkeling toch geheel oorspronkelijk is. Mogen onze lezers door het oplossen van bovenstaande studie toonen, dat ze de zoo welgeslaagde poging van mevrouw “Jowes” op prijs stellen, inzonderheid waar het hier geldt het werk van een schaakspeelster. Het is ons niet bekend, dat ooit een andere dame zich durfde wagen aan een zoo moeilijk iets als het componeeren van een eindspelstudie. Mevrouw “Jowes” wier bescheidenheid de oorzaak is van haar pseudoniem, onze welgemeende hulde!”.

Naast nog twee andere studies publiceerde Mevr. Jowes nog twee driezetters, en was oplosser ”J.S. te Zeist” regelmatig te vinden bij de oplossers van studies en problemen.

In 2003 schreef ik een artikel over Mevr. Jowes en Mann voor EBUR waarbij ik hoopte dat een van de lezers zou weten wie achter het pseudoniem schuilging. Dat leverde niets op. Een paar jaar later schonk mij iemand echter wat materiaal uit het archief van John Selman jr (1910-1978). Die is vooral bekend van zijn onderzoekingen aan de fameuze Saavedra-studie (zie schaaksite no. 11). In een boekje met aantekeningen over Nederlandse eindspelstudiecomponisten trof ik tot mijn verrassing de volgende passage aan: “Jonkvrouwe Johanna Ignatia Jacoba Sickinghe-Nepveu tot Ameijde, overleden begin 1942, woonde te Zeist.

Heeft onder het pseudoniem ‘mevrouw Jowes’ verschillende studies en problemen gepubliceerd in de rubrieken van Dr. Olland”. Daarbij zat een kaartje (zie scan). Op de achterkant staat: “begin 1942 gecorrespondeerd met Jhr. Sickinghe te Zeist naar aanleiding van het pseudoniem ‘mevrouw Jowes’ en de initialen ‘J.S. te Zeist’ in de rubrieken van Dr. Olland (Utrechts Dagblad en de Amsterdammer). In dien tijd is Jv. Sickinghe juist overleden”.

Ik vermoed dat Selman indertijd net te laat was om Johanna Sickinghe nog te kunnen spreken, en vervolgens de zaak heeft laten rusten vanwege haar overlijden. Wel heeft hij nog met Onno Sickinghe gecorrespondeerd over Mann.

Het leek mij wel interessant om hier zelf nog onderzoek naar te doen. Met internet als hulpmiddel kwam ik al snel meer te weten over deze adellijke familie. Zo zijn de voorouders maar liefst tot 1284 getraceerd. Johanna werd geboren op 19-11-1858 in Groningen en trouwde met Onno Joost Sickinghe (1853-1948). Hun enige kind was Duco Wilhelm Sickinghe, die zelf ook maar één zoon had: Feijo Onno Joost Sickinghe. Één van diens drie kinderen is Duco Wilhelm Sickinghe (19-3-1958) die als manager van een bedrijf in België gemakkelijk traceerbaar bleek via internet. Weliswaar vermeldt men i.h.a. niet het e-mailadres van een CEO op internet, maar ik wist toch met hem in contact te komen door simpelweg een brief met kopieën van de schaakrubrieken naar het bedrijf te sturen.

Duco vertelde me dat zijn vader, Feijo, nog in leven was en dat het mogelijk zou zijn om met hen te spreken over Johanna. Helaas overleed Feijo (8-6-2006), vlak na zijn 80e verjaardag, voordat het van een gesprek was gekomen. Hij was landelijk bekend doordat hij bijna 35 jaar bestuursvoorzitter van Stork was geweest. In een necrologie in De Volkskrant 13-6-2006 (‘kampioen-afslanker kreeg van de tijd gelijk’) stond een aardige quote: “Als je een papegaai ja en nee leert zeggen, dan heb je een econoom”.

Verdere familieleden, zo liet Duco me weten, wisten nauwelijks iets over Johanna. Als zij überhaupt schaakmaterialen zou hebben gehad (ik hoopte uiteraard op nog wat ongepubliceerde studies) dan zou dat verloren moet zijn gegaan bij een brand.

Het positieve nieuws is dat we weten dat het jonkvrouw Johanna Sickinghe-Nepveu tot Ameijde was die schuilging achter het pseudoniem “Mevr. Jowes”. Waarom zij dit pseudoniem koos, weet ik niet. Heeft u een idee? Alhoewel zij nog steeds een van de zeer weinige vrouwen is die eindspelstudies heeft gecomponeerd, was zij niet de eerste, zoals Olland dacht. De fameuze Britse probleemcomponiste Mrs. W.J. Baird (1859-1924), die meer dan 2000 problemen op haar naam heeft staan, publiceerde in de British Chess Magazine van augustus 1904 een studie (die in 2007 nevenoplosbaar werd bevonden).

In het laatste decennium zien we wel af en toe een ‘vrouwelijke’ eindspelstudie, bijvoorbeeld van de zusjes Polgar. Het voorlopige hoogtepunt is echter de volgende studie van de wereldkampioene:

Alexandra Kosteniuk

1e prijs Uralski Problemist 2009

Op het eerste gezicht ziet het er wellicht niets eens zo slecht uit voor wit, een dame plus nog een pion op promoveren. Maar de dame staat wel aangevallen, en zwart heeft een gevaarlijke pion. Als wit bijvoorbeeld 1.Df1? speelt, dan volgt 1…Tg3+ 2.Kd4 Td3+ 3.Kc5 Tb3 en zwart consolideert zijn materiële voorsprong, bijv. 4.Dc1+ Kf5 5.Df1+ Ke6 6.b8D Txb8 7.Dh3+ Lf5 8.Dxh2 Tc8+ 9.Kb5 d4 10.Da2+ Ke7 11.De2+ Kf7. De lastig te vinden sleutelzet is 1.Dc1! Wit brengt haar dame in veiligheid, en wint een tempo (1…Tg3+ 2.Kd4 - met schaak - Kg4 3.b8D). 1…Tg1! (1...Tc2 2.b8D Txc1 3.Df4+ Kh5 4.Dxh2+ Kg4 5.Df4+ Kh3 6.Dxf6 en weg zijn de zwarte winstkansen) 2.b8D h1D

Nu ligt 3.Df4+? erg voor de hand, maar na 3…Kh5 is wit uitgepraat, en na bijvoorbeeld 4.Db2 blijkt de kracht van de samenwerkende zwarte stukken: d4+ 5.Kxd4 Td1+ 6.Kc5 d6+ 7.Kc4 d5+ 8.Kb5 Tb1 en wint. 3.Kd4+! Txc1 4.Dg3+!

4…Kh6 5.Dh3+! Aha, nu komt de aap uit de mouw: de witte koning staat midden op het bord pat als veld e3 gedekt wordt (5…Dxh3). 5…Kg7 6.Dxd7+ Kf8 7.Dd8+ (wit moet wel zorgvuldig spelen, want na 7.Dd6+? Ke8 8.De6+ Kd8 9.Dxf6+ Kc7 piept de koning er via de damevleugel tussenuit) 7...Kg7 8.Dd7+ Kh6 9.Dh3+ Kg5 10.Dg3+ we zijn weer terug in de tweede diagramstelling (zonder pion d7), zwart gooit het over een andere boeg: 10…Kf5 11.Dh3+ Kf4 12.Dh4+ Kf3 (Nu de zwarte koning de dekking van veld e3 op zicht heeft genomen is 12...Dxh4 wederom pat) 13.Df4+ (13.Dh3+ komt op hetzelfde neer, maar wit verliest dan slechts tijd: Kf2 14.Dh4+ Kg2 15.Dg4+ Kh2 16.Dh4+ Kg2 17.Dg4+ Kf1 18.De2+ Kg1 19.Df2+ Kxf2) 13...Kg2 (13...Kxf4 pat) 14.Dg4+ Kh2 15.Dh4+ Kg2 16.Dg4+ Kf1 17.De2+ Kg1 (17...Kxe2 pat) 18.Df2+ Kxf2 pat.

De schaakkoningin offert haar beide koninginnen. Kosteniuk schijnt deze studie te hebben gecomponeerd n.a.v. een door haar gespeelde partij. Best een aardige studie, maar ik vermoed dat het feit dat zij de vrouwelijke wereldkampioene is wel een rol zal hebben gespeeld bij de toekenning van de eerste prijs.

Alle fragmenten via de viewer:

1 Reactie

  1. Avatar
    Govert Pellikaan 02 februari 2023

    Johanna was dus de vrouw van jhr O.J. Sickinghe, die in 1893 direct lid werd van de Schaakbond. Zo kreeg hij (of was het voor haar?) het Tijdschrift van de Nederlandsche Schaakbond thuisgestuurd. In 1897 schonk deze Sickinghe aan Staunton in Groningen een pleisterwerk medaillon voorstellende Howard Staunton. Dit prachtstuk pronkt nog boven het gezelschap op een foto uit 1901 (?). Van Onno Joost is geen band met Groningen bekend, anders dan dat Johanna er vandaan kwam. Misschien had zij dus in haar jeugd gespeeld bij Staunton?

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.