Canon (42): Henri Weenink
Een Nederlandse topspeler, een vrolijke schaakjournalist en een internationaal geprezen problemist, dat was Henri Weenink alledrie. Weinigen hebben Caïssa op zo’n veelzijdige wijze gediend als hij.
Henri Weenink (geboren 17 oktober 1892) had zijn kandidaatsexamen in de wiskunde al gehaald, toen hij in 1914 werd opgeroepen voor militaire dienst.
Hij werd als officier in Zeeuws-Vlaanderen gelegerd. Omdat Nederland in de Eerste Wereldoorlog neutraal was, had Weenink daar veel tijd om te schaken, wat hij op zesjarige leeftijd al had geleerd. Het schaakspel won het van de wiskunde.
Aanvankelijk was hij alleen een sterke schaker van VAS (Amsterdam), die af en toe een toernooi speelde. In 1927 werd hij echter gevraagd voor Nederland aan het tweede bord op de Olympiade te spelen. Hoewel Weenink matig scoorde (43%) kreeg hij het gevoel dat hij de internationale schaakwereld wel aankon. Dat gevoel werd versterkt toen hij een match tegen Richard Reti met ‘slechts’ 6,5-3,5 verloor. In 1928 werd hij kampioen van Amsterdam voor Salo Landau en Willem Schelfhout, waarna hij als de tweede schaker van Nederland gold. Op de Olympiades van 1928, 1930 en 1931 mocht hij bij afwezigheid van Max Euwe aan het eerste bord spelen, in 1930 scoorde hij daar met 10 uit 16 zelfs zeer goed. In datzelfde jaar won hij een zeskamp in Amsterdam door Euwe en Landau verpletterend te verslaan en ook Rudolf Spielmann voor te blijven. Slechts eenmaal nam hij deel aan het Nederlands kampioenschap, in 1929 werd Weenink samen met Landau tweede achter Euwe.
Weenink schreef in de jaren twintig de schaakrubriek in de Oprechte Haarlemsche Courant, de voorloper van het Haarlems Dagblad. Hij deed dat op bijzonder luchtige en zelfs vrolijke manier, met als curiositeiten ieder jaar voor 1 april een fantasieverhaal rond leuke schaakproblemen.
Als tiener loste Weenink al problemen (mat in twee, drie, vier) in het bondsblad op en stuurde hij ook zelf problemen in. Ook in de probleemwereld was hij veelzijdig, hij was componist (ongeveer 400 problemen), jurylid en redacteur, onder andere bij het bondsblad en het Franse tijdschrift l‘Echiquier. Zijn belangrijkste bijdrage aan de probleemwereld was het boek ‘Het Schaakprobleem, Ideeën en Scholen’. Hierin beschreef hij de geschiedenis, gaf hij een goed onderbouwde themaindeling en schreef hij biografieën van bijna duizend problemisten. Op aandringen van de Amerikaan Alain White, een van de allergrootste problemisten van die tijd, werd het boek in 1921 in het Engels vertaald. Weenink verwierf er wereldwijde faam mee. White schreef over Weenink als componist: “Alle stukken hebben hun eigen rol en hun eigen betekenis bij de intrige, en het spel is altijd treffend en verrassend.” Over het boek: “Wellicht het volledigste en het strengst omlijnde boek omtrent de geschiedenis en de kunst van probleemcompositie, dat ooit is geschreven.” Alexander Rueb prees Weenink om zijn ordening. Voor probleemrubrieken werd altijd een ratjetoe aan problemen aangeboden, Weenink bracht daar orde in aan. Rueb deed dat later zelf met eindspelstudies.
Henri Weenink overleed op 2 december 1931 plotseling aan tuberculose, 39 jaar oud. Zijn dood bracht in het Nederlandse schaakleven grote verslagenheid teweeg. Het VAS en de Nederlandse bond van probleemvrienden stelden een prachtig gedenkboek samen, met voorbeelden van Weeninks werk als schaker, componist en journalist.
Een aantal partijen van Henri Weenink in de viewer: