T(r)ippelnonnen en triple pionnen
Schaakbeeld nr. 66
Zaterdag 1 oktober 2011
T(r)ippelnonnen en triple pionnen
De afgelopen zomer was er zo een om op een dag je schaakbord en schaakstukken opzij te schuiven en de fiets te pakken. Lekker zonnetje, niet te veel wind, en vooral geen regen. Een knooppuntenroute kan je dan tot je verrassing zo maar in Denekamp brengen. Voor de niet geografisch geschoolden: in Twente. Het dorp (het zal toch geen stadje wezen? Dan mijn excuses aan de Denekampers) heeft een opvallend groot centraal plein. Royale terrassen. Een kerk. Ik moet zeggen: een schitterend gebouw. De kerk draagt de naam van Sint Nicolaas. Naast de kerk is hij in een standbeeld vereeuwigd. Aan de andere kant van de kerk, schijnbaar weggelopen uit de pastorie, staan drie witte nonnen.
Het beeld van de drie nonnen stamt kennelijk uit de tijd van vóór het boerkaverbod. Drie staande nonnen, of misschien drie wandelende nonnen, tippelende nonnen, triple nonnen, triple pionnen. Zo verloopt ongeveer het denkproces in een schakershoofd. Wanneer dat proces is voltooid, wandel je naar de andere kant, naar het beeld van Sinterklaas. Het zonbeschenen groen aan de boom verraadt dat hij dit jaar wel erg vroeg, of wel erg laat is.
Het schakersbrein begint onmiddellijk te malen. Een bisschop. Wij schakers noemen een dergelijk fraai gestyleerd beeld een loper. Opvallend zijn de kleine gelovigen die eerbiedig naar hun bisschop opkijken. Echte triple pionnen, of, zoals mijn kleine neefje altijd zegt, tippelpionnen! Nog veel meer tippel of triple dan die drie nonnetjes. Kijk maar eens wat dichterbij.
Let op de blik van de loper. Vriendelijk maar streng. Dat leert iets over de verhouding tussen loper en triple-pionnen. Ook de onderlinge opstelling laat zien dat de loper een krachtig wapen is tegen de triple-pion. Probeer er maar eens langs te komen!
Wanneer je de pionnetjes van dichterbij bekijkt, valt het triple-karakter nog veel sterker op.
De triple pion is naar mijn mening nog volstrekt onvoldoende bestudeerd in de schaakliteratuur. Hoofdregel is dat de drie pionnen netjes achter elkaar in de rij blijven staan en niet vóór dringen.
En drie is nog maar drie. Zou je in een gewone partij ook vier, vijf of zelfs zes pionnen van een kleur op één lijn kunnen krijgen? Het is so wie so al lastig om zes pionnen op een lijn te krijgen. De zogenaamde sexpionnen, die elkaar niet kunnen dekken maar voor passanten een onneembare vesting zijn. Alleen is het de vraag of er nog voorbijgangers zijn wanneer ze met hun zessen eenmaal in het gelid staan. Om bijvoorbeeld op de e- of d-lijn een sexpion te krijgen moet je negen pionzetten naar links of rechts doen, en dus negen stukken of pionnen van de tegenstander slaan. Om op de a- of h-lijn een sexpion te krijgen moeten alle stukken en pionnen van de tegenstander geslagen worden, zodat die alleen nog de koning heeft. Ik heb het geprobeerd in praktijk te brengen maar vond het erg lastig. Blijf zoeken naar een andere methode die eenvoudiger is.
Vermoeid maar voldaan fietste ik, met de wind in de rug, langs het rijtje terug. En passant sloeg ik daarbij pion na pion. Toegegeven, wel een beetje zielig. Maar zo is het schaken.
Tekst en foto’s: Cas Aubel