-Anish over de Univé Kroongroep 2011 met partijanalyses
‘’…de theorie van het geweigerde damegambiet wordt gestaag uitgebreid, zulks in tegenstelling tot die van de afgeleide tangenslijnen; dat laatste is daarom als studiekeuze aantrekkelijker en nuttiger.’’
Na terugkeer uit Slovenië waar ik nogal kleurloos presteerde met slechts 50% voor mijn Russische team 64 (het woordje ‘slechts’ slaat op het tamelijk lage ratinggemiddelde van mijn tegenstanders), richtte mijn aandacht zich op mijn volgende grote toernooi, het Univé Schaaktoernooi, waarin ik drie sterke tegenstanders zou treffen: Kramnik, Vachier-Lagrave en Judit Polgar.
Alle drie deze tegenstanders hadden recentelijk successen geboekt: Kramnik speelde sterk in Dortmund, Vachier-Lagrave in het Franse landskampioenschap en Judit behaalde een fantastische score in de World Cup. Indrukwekkende tegenstand was dus te verwachten (vooral van de angstaanjagende Kramnik), zodat ik korte tijd ernstig overwoog om Hoogeveen maar te mijden. Ik sprak mezelf echter moed in en ik ging me gewoon voorbereiden op het treffen in Drente, waar ik dan ook daadwerkelijk aan de start kwam. Achteraf ben ik blij met deze beslissing.
Hier en daar en zo nu en dan een proefwerk of schoolonderzoek noodzaakte een wijziging in mijn plan van aanpak wat betreft de voorbereiding. Het resultaat was dat ik het toernooi begon zonder al te veel bagage aan nieuwe varianten. Ik hoop nu maar dat mijn wiskundestudie op den duur meer resultaten zal afwerpen dan het bestuderen van Kramniks geweigerde damegambiet. De theorie daarvan wordt namelijk gestaag uitgebreid, zulks in tegenstelling tot die van de afgeleide tangenslijnen; dat laatste is daarom als studiekeuze aantrekkelijker en nuttiger. Maar laat ik niet overdrijven. Ik was tenslotte niet zo heel slecht voorbereid dankzij het feit dat de database van mijn repertoire alleen maar groter wordt en de daarbij behorende ideeën zich alsmaar opstapelen.
We zijn er inmiddels aan gewend dat de opening van dit toernooi ongebruikelijk is. De uitkomst leerde me dat ik in de eerste ronde zwart zou hebben tegen Kramnik, maar ook dat Kramnik niet zoveel op heeft met eenvoudige puzzeltjes. Die moesten we namelijk oplossen. Op dat gebied was ik mijn tegenstanders de baas. Kleine mozaïek-achtige puzzeltjes bepaalden wie als eerste een greep mocht doen uit de hoge hoed. Ondanks dat hij die vermaledijde puzzels niet kon oplossen, kreeg Kramnik wit in zijn eerste twee partijen, terwijl ikzelf, nota bene als eerste, het nummer 3 trok, waaraan hoegenaamd geen voordelen waren verbonden. Welaan, het was niet de eerste keer dat Kramnik mij te slim af was (en het zal ook niet de laatste keer zijn), maar daar kan ik mee leven.
In mijn eerste partij, met zwart dus tegen Kramnik, zag ik geen aanleiding om een pittige krachtmeting uit de weg te gaan. Daarom oordeelde ik dat Koningsindisch een interessante keuze was. Men kan zich echter voorstellen dat Kramnik, die in de kandidatenmatches te Kazan zich had moeten teweerstellen tegen Radjabov, goed voorbereid was. Toch besloot ik om Nakamura na te volgen, die Kramnik in de laatste ronde van Dortmund overtuigend had verslagen. Tegen mij koos Kramnik eveneens een bajonet-systeem en hij liet weer een interessant openingsidee zien. Ik moest zien uit te vinden wat het verschil was tussen g3 en Te1, maar dat was niet het grootste probleem. Dat kwam pas toen we in een positie terechtkwamen die ik als onduidelijk beoordeelde, waarin zwart nog altijd beschikte over zijn gebruikelijke troeven. Ik moest ondervinden dat deze varianten toch niet in mijn voordeel waren en ik kwam in een hopeloos verloren stelling terecht. Ondanks dat Kramnik zijn belangrijkste pion nog verblunderde, kon ik de partij niet meer redden.
Toch raakte ik niet van de kook door het verlies in deze partij. Ik geef toe dat de nul in de totaalstand mij niet onberoerd liet, maar mijn geest werkte naar behoren, ook al deed mijn vorige partij dat niet vermoeden.
Dat kan ik nu wel zeggen, maar in de tweede partij (tegen Vachier-Lagrave waarin ik wit had), ging ik een beetje al te voorzichtig te werk. We hadden dit waarschijnlijk geen van beiden verwacht, maar we kwamen terecht in een anti-Grünfeld met Db3 (dankzij Topalov en diens secondanten goed uitgeplozen), waarin wit lang rocheerde. Het was bluf van twee kanten, want geen van beiden konden wij ons herinneren hoe het verder moest. Toch slaagde ik erin een voordeeltje te veroveren (dankzij het aardige plan 15. Td2! Waarmee Pe5 dreigt om de vluchtvelden van Lg4 te veroveren en zodoende Lxf3 af te dwingen), maar welk voordeel ik desondanks verspeelde door de nogal onnodige en impulsieve doorbraak 18.d5. Ik verloor eenvoudigweg uit het oog dat ik met 18.Kb1 de zet Pe7 zou hebben verhinderd. Niet door 19.Le5?! Pd5! (wat ik gezien had), maar eenvoudig door 19.Dxc7! Het is duidelijk dat zwart de pion niet mag geven, maar dat hij 18…Tfc8 moet spelen waarna er een ingewikkelde stelling ontstaat. Tijdens de partij had ik daarin geen vertrouwen, maar vermoedelijk ten onrechte. Alles bijeen: ik maakte me geen zorgen, omdat ik uiteindelijk later in het toernooi nog voldoende kansen zou krijgen, omdat ik tegen zowel Kramnik als Polgar nog wit zou krijgen.
Mijn volgende partij was zo mogelijk nog minder opzienbarend. Ik had zwart tegen Judit. Zij verraste al op de tweede zet door een saaie variant te kiezen in het vierpaardenspel. Ofschoon ik ogenschijnlijk in een mindere stelling belandde, kwam ik nimmer in gevaar en de partij eindigde in een tamelijk moeiteloze remise.
Dan volgde de rustdag, gewoonlijk hartelijk verwelkomd tijdens een toptoernooi. Vaak is dat het moment om nieuwe krachten op te doen en die in de tweede toernooihelft op je tegenstanders los te laten.
Gewoontegetrouw, naast het gebruikelijke en gezellige door de sponsor aangeboden diner en het al even traditionele interview voor een dagblad, was er weinig te beleven voor mij. Ik versliep me, zodat ik het ontbijt miste, ik las een boek en bekeek wat lollige onzin op mijn laptop. Dat was zowat alles wat ik uit die druilerige dag kon halen. Desondanks was ik vol optimisme voor de resterende partijen.
Ditmaal had ik wit tegen Kramnik en ik wilde nu eens resultaat boeken. Had ik in Dortmund er nog geen bezwaar tegen om het gevecht aan te gaan op het terrein van de theorie (wat me overigens op een afstraffing kwam te staan), ditmaal had ik een betere openingsstrategie. Door te kiezen voor een variantje in de Engelse opening met e5, haalde ik Kramnik uit zijn damegambietschulp. Het wierp onmiddellijk resultaat af. Het eerste doel was bereikt: op minstens gelijke voet de degens kruisen. Ik was vol zelfvertrouwen en het leek wel of Kramnik dat aanvoelde. Hij kwam slechter te staan en mishandelde het eindspel dat welbeschouwd nog best wel remisekansen bood, maar desondanks leek het er toen al op dat het punt binnen was.
Gelukkig had ik nogmaals wit en ook dit keer koos ik voor 1.c4. Opnieuw kwam ik goed uit de (Engelse) opening, maar ik werd even te inhalig door 21.Db3 te spelen in plaats van het logische 21.h3! De zaken werden nu wat minder duidelijk. Judit slaagde erin om met een paar krachtzetten de zaken naar haar hand te zetten en hoewel ik op geen enkel moment echt in gevaar was, had zij toch steeds een overwicht. Een interessant paardoffer was een van de mogelijkheden die ik had om verder te komen. De onverwachte fout 38…Lb5?? in plaats van het aangewezen 38…Lb3! Deed de kansen in mijn voordeel keren.
Zodoende kwam ik weer op 50%. Het woordje ‘weer’ klinkt natuurlijk wat vreemd, aangezien ik in dit toernooi nog niet eerder op 50% had gestaan. In de slotronde had ik er geen moeite mee om met zwart tegen Maxime Vachier-Lagrave een remisemuur op te trekken. Hij stond een halfje achter mij. Desondanks probeerde ik een krankzinnig idee uit dat ik thuis had voorbereid als antwoord op het wat gekunsteld lijkende 6.a3!? wat Maxime in de derde ronde tegen Kramnik beproefde. Hij besteedde bijna een vol uur aan de opening en met goed gevolg, want hij bereikte een tamelijk veilige stelling. Op een gegeven ogenblik bood ik remise aan in wat optisch ook wel een gelijke stelling was. Maxime sloeg dit aanbod af aangezien hij dacht nog tactische kansen te bezitten. Hij overzag echter de finesse Td4! en moest daarna alle zeilen bijzetten om de remisehaven (die nochtans steeds in zicht bleef) te bereiken.
Ik scoorde zodoende opnieuw 50%, maar ditmaal was ik er heel tevreden over. Tevreden ook over mijn eigen spel dat zo nu en dan hout sneed. Wat kan een schaker zich eigenlijk nog meer wensen?
Tot mijn teleurstelling begrijp ik nu dat het vertalingen zijn uit Engelstalige verslagen van Giri van zijn site www.anishgiri.nl. En ik was in mijn onschuld nogal zo verbaasd en onder de indruk van zijn archaïsche taalgebruik! Die in het Engels niet terug te vinden is.
Engels‘…the theory of QGD progresses, unlike that of derivatives and tangent lines, making the latter a more attractive and useful option to study.’
Nederlandse vertaling
…de theorie van het geweigerde damegambiet wordt gestaag uitgebreid, zulks in tegenstelling tot die van de afgeleide tangenslijnen; dat laatste is daarom als studiekeuze aantrekkelijker en nuttiger
Dit is een zondermeer geïnspireerde vertaling, die echter niet in de geest van het origineel is. Directe vertaling:
…de theorie van het geweigerde damegambiet ontwikkelt zich, in tegenstelling tot afgeleiden en tangenslijnen wat het laatste een aantrekkelijkere en nuttigere keuze voor studie maakt. (Het was al zo vreemd, ‘afgeleide tangenslijnen’).
Wat moeten we ermee? In ieder geval aangeven dat het uit het Engels vertaald is en waar het origineel is. Ik kreeg nu een totaal verkeerde indruk van Anish Giri, alsdat hij op een speelse manier met taal bezig is en zich in korte tijd een onwaarschijnlijke kennis van het Nederlands aangemeten heeft.