Eindspelstudies 34 – The Art of the Endgame
website
E-mail:
Hierbij de 34ste eindspelstudie voor de Schaaksite uit mijn database.
- De vierde versie van de database bevat 76.132 eindspelstudies
- Het is de beste en grootste database van eindspelstudies ter wereld
- De database bevat driekwart van alle ooit gecomponeerde studies
- De database is in standaard pgn-format en leesbaar voor gangbare schaakprogramma’s
Tijdens een drukbezocht feestje i.v.m. het 25-jarig bestaan van het Max Euwe Centrum gehouden in het Holland Casino (ook aan het Max Euweplein), met Hans Böhm als ceremoniemeester, presenteerde Jan Timman zijn nieuwste boek “The Art of the Endgame” met als ondertitel “My Journeys in the Magical World of Endgame Studies”.
Het eerste exemplaar werd hem aangeboden door Tim Krabbé met een onderhoudende toespraak die ik tot mijn genoegen in deze rubriek op schaaksite mag reproduceren:
“Jan,
Je schrijft in je voorwoord bij dit nieuwe boek, The Art of The Endgame, over je vakanties van vroeger toen met jullie met een auto vol Timmannen op weg naar Toscane langs de Rijn reden waar al die intrigerende kastelen en roversburchten stonden. Je suggereert dat die kastelen te maken zouden kunnen hebben met het ontstaan van je liefde voor het schaken, en je verwijst naar 'Metamorfose 2' van Escher waarin abstracte patronen tot dieren transformeren en die weer tot een stadje waarvan een wachttoren bij een brug tegelijkertijd een mysterieuze toren op a3 is, op een schaakbord waarop een stikmat wordt voltrokken. 'Kastelen brachten mij in verrukking,' schrijf je, en ook: 'Van het bouwen van miniatuursteden naar schaken; dat was een stap die ik al in mijn jeugd had gedaan.'
En ik maar denken, al die jaren, dat je bent gaan schaken als handeltje met Ton; hij wilde schaken, jij wilde monopoliën; tegenover zoveel potjes monopoly moesten zoveel potjes schaken staan.
Die kastelen van je voorwoord deden me denken aan een kasteel waar ik dertig jaar geleden ben geweest. Dat was in de Hérault in Zuid-Frankrijk, en de eigenaar van dat kasteel was een 85-jarige Nederlander, meneer Van Rijn. Hij was als jonge man naar Amerika gegaan, had daar zijn fortuin gemaakt, en zo'n twintig jaar eerder had hij daarmee een droom waargemaakt: hij had in Frankrijk wat hij noemde een 'heap of stones' gekocht, de ruïne van een middeleeuws kasteel, en dat had hij in de oude glorie hersteld.
Op een dag vroeg hij me mee te gaan naar een stal die hij tot werkplaats had omgebouwd. Het lag er vol met kleine raderen, drijfstangen, keteltjes, hefbomen, assen, gereedschappen, en op zijn werkbank stond een klein, glanzend stoommachientje. Hij trok aan een koordje en een drijfstangetje bewoog, een wieltje draaide, een hefboompje hief, uit een ventiel kwam een wolkje stoom. Hij keek mij met glanzende ogen aan. Dàt was zijn ware passie, niet dat kasteel. En ik wist precies wat ik niet moest doen: vragen waar dat machientje voor was. Het was nergens voor. Het was er alleen om een stoommachientje te zijn, om de vrucht te zijn van de scheppingsdrang, de maakdrift van die man en hem het geluk te schenken dat het bestond. Wat hij mij liet zien was het wezen van de kunst: de schoonheid van het ding-zelf, niet het nut, de roem, of de verdienste.
'Prachtig!' zei ik.
Die jacht op schoonheid en kloppendheid brengt me naar een ander schaakkasteel, één waar wij negentien jaar geleden samen waren, ook in Zuid-Frankrijk. Goed, misschien was het niet echt een kasteel, maar je noemt het in dit boek een estate, een landgoed. Die benaming verdient het zeker - het was daar, in die heuvels boven Ste. Maxime erg mooi en luxueus.
Terwijl wij de kinderen geheel vrij lieten bij hun pogingen om in het zwembad te verdrinken, hielden wij ons bezig met waar het in het leven werkelijk om gaat, stoommachientjes maken - in dit geval: schaken. Het was kort na de dood van Tal, jij was bezig aan een herdenkingsartikel, en we analyseerden de beroemde partij Tal - Keller, Zürich 1959 - al was dat we, van de vele soorten 'wij' die er zijn, uiteraard het 'muis en olifant'-wij.
Ik heb er een dagboekaantekening over teruggevonden. 'Hij laat analyses zien,' staat daar, 'hij heeft veel aan opmerkingen die ik- maak.' En dan komt het: 'Ik laat hem een oud schema voor een dubbele Prokeš-manoeuvre zien, en daar proberen we de hele dag een echte studie van te maken. Dat wil zeggen: hij probeert het, ik haal er af en toe een pionnetje af of zet er een bij.'
En het wonderbaarlijke is dat ik nu, al die jaren later, verder kan citeren uit The Art of The Endgame, want je schrijft daar: 'Hij begon te vertellen over de "dubbele Prokeš." Vanaf dat moment was het alsof mijn begrip van het schaakspel veranderd was. Een fascinerende wereld opende zich voor mijn ogen. Was het werkelijk mogelijk dat een dergelijk ingenieus idee verdubbeld kon worden in een studie?'
Het zal je maar gezegd worden door een wereldtopschaker, dat je zijn visie op het schaken hebt veranderd. Maar die dubbele Prokeš liet zich niet zomaar maken. Niet alleen kwamen we er die hele dag niet uit, toen jij er, terug in Amsterdam, in je eentje mee verder ging, bleek het een heksentoer om het schema werkend, levend, kloppend te krijgen. Zoals je schrijft: alle versies van de dubbele Prokeš die je in de jaren '90 maakte, bleken uiteindelijk incorrect. Gelukkig liet het je niet los, en in dit boek staat dan toch een geheel correcte versie, die je achttien jaar na die mooie dagen op het landgoed bij Ste. Maxime hebt gemaakt. 'Een oude droom is ten slotte uitgekomen,' schrijf je. En zoals dat zo vaak gaat: van al die dubbele Prokešsen die bijna twintig jaar lang de een na ander wel werkend maar niet kloppend bleken te zijn, is deze eind-goed-al-goed dubbele Prokeš de meest elegante van allemaal. Alleen de Prokeš-kastelen staan nog op het bord, en hooguit één of twee pionnetjes als argumenten in bijvarianten. En na al dat werk dat jij eraan gedaan hebt staat er nog steeds onder: 'Wit speelt en wint, 1992/2010, Timman en Krabbé.' Ik kan je niet zeggen hoe trots ik ben dat ik dan wel niet als Tim Krabbé zal voortleven in het schaken, maar dankzij jou dan toch als Timman/Krabbé, van de dubbele Prokeš.
En dan heb ik het maar over één stelling van de paar honderd in dit ongelooflijk rijke boek: je bent, Jan, zoals ik in de Telegraaf van morgen gelezen heb: een van de beste vervaardigers ter wereld van ontroerende, vlekkeloze, adembenemend mooie machientjes”.
Niet alle eindspelstudiecomponisten zijn sterke schakers. Integendeel! Zo gaat het (oude) verhaal dat de beroemde eindspelstudiecomponist Vladimir Korolkov zo’n beroerde schaker was dat hij zijn eindspelstudies door zijn vrouw op correctheid liet controleren (…). Of dat daadwerkelijk zijn matige niveau illustreert hangt nogal af van het schaakniveau van zijn echtgenote, zou je zeggen. Maar daar zegt het verhaal niets over. Beperkte schaaksterkte is op zich geen belemmering voor creativiteit, maar wel bij de schaaktechnische analyse.
Ikzelf, als eindspelstudiecomponist èn belabberd schaker, vond het wel verrassend om in de inleiding van Timman’s boek te lezen dat ook hij het in de jaren 80 extreem lastig vond om de correctheid van zijn studies te controleren. Ik kan me nog herinneren dat ik indertijd weleens een studie componeerde binnen een paar dagen, maar dat het me vervolgens maanden tijd kostte om de te bewijzen dat de studie correct was. Tegenwoordig, zo schrijft Timman nu ook, kun je je haast niet meer voorstellen dat men zoiets ooit zonder de hulp van de computer kon doen. En ik altijd maar denken dat ik daar alleen mee zat!
Timman legde zich vanaf januari 2011 toe op zijn oude eindspelstudiepassie en het boek is een verslag van 8 maanden hard werken op dat gebied. Ongetwijfeld is hij daarbij erg gestimuleerd door Yochanan Afek, een Israëlische partijschaak IM maar ook eindspelstudiecompositie IM, die woonachtig is in Nederland (Amsterdam). Ik vermoed dat Afek flink heeft bijgedragen aan Timman’s hernieuwde inspiratie en hem daarbij ook nog eens erg heeft geholpen om het juiste pad te kiezen op zijn eindspelstudietocht. Als geen ander is Afek in staat om te helpen om het kaf van het koren te scheiden. Het verbaast me dat de “acknowledgements” slechts referenties naar de bronnen van de gereproduceerde studies zijn en dat een echte acknowledgement aan Afek’s adres ontbreekt.
Eén van de “journeys” die Timman op aanstekelijke wijze in het boek beschrijft, is die naar de “dubbele Prokeš”. Al in 1992 was hij door Krabbé op dat spoor gezet, en het lukte uiteindelijk pas in 2010 om een correcte èn bevredigende versie te maken. Die werd begin 2010 aan de argeloze oplossers van de “Tata Steel Chess and Studies Day”-oploswedstrijd voorgelegd. Alhoewel, argeloos? Voorafgaande aan de wedstrijd werd de deelnemers verteld dat Timman hofleverancier was van de studies. Een niet-onbelangrijke aanwijzing! Maar ondanks dat ik bij de vergeefse pogingen om de studie op te lossen wel de contouren van de Prokeš-zet zag, kwam ik niet op het idee dat dit wel eens Timman’s quest naar de dubbele Prokeš zou kunnen zijn, waarvan ik uiteraard al jaren op de hoogte was. Hoe dom kun je zijn? Want ik moet het als zwakke schaker bij het oplossen hebben van het herkennen van studie-ideeën om er dan een oplossing bij te zoeken. En als dan twee keer die Prokeš-zet op het bord moet verschijnen is het een stuk gemakkelijker.
De beroemde Prokeš-zet, die om onduidelijke redenen als Prokeš-manoeuvre door het leven gaat stamt uit de volgende studie:
Eervolle vermelding Schachvärlden 1939
Na het voor de hand liggende 1.Kg4 e2 2.Tc1+ Kd4 3.Kf3 d2
Heeft wit een zeer verrassende zet: 4.Tc4+! Kd3 5.Td4+! Kxd4 6.Kxe2 en dankzij de desperadozet van de witte toren slaagt de witte koning erin om ook de d-pion te achterhalen, die anders op c1 zou slaan. 6… Kc3 7.Kd1 Kd3 pat.
1992/2010
Zwart dreigt nogal te promoveren, en daar helpt slechts 1.Pd2 tegen. Na 1…Txd2 2.Tc1 countert zwart met 2…f3! om na 3.Kg3 Td1! een volle toren te offeren. Wit lijkt dat uitgepraat, omdat na 4.Txd1? fxe2 één van de zwarte pionnen promoveert. Echter 4.b4+! Kxb4 5.Txd1 fxe2
En wit heeft een Prokeš-zet: 6.Td4+! cxd4 7.Kxf2 en de witte koning stopt de e-pion. Maar zwart heeft 7…d3 8.Tg1 en opnieuw investeert zwart een toren met 8…Tc1! 9.Txc1 d2
En de tweede Prokeš-zet is noodzakelijk: 10.Tc4+! Kxc4 11.Kxe2 en wint.
Mooi sluitend, maar toch lijkt me dit nog geen “Letztform” van deze studie. De twee witte pionnetjes op de koningsvleugel staan erg geduldig hun bijdrage aan “en wint” af te wachten… Het is voorstelbaar dat zich na het dubbel Prokeš-motief zich nog een volgende fase in de oplossing aandient waarbij slechts een smal pad naar de winst leidt.
Een ander idee dat niet eens zo moeilijk te verwezenlijken lijkt is een studie met een Prokeš-zet van zowel wit als zwart!
Timman’s The Art of the Endgame is een echte aanrader. Voor de eindspelstudieliefhebber, maar ook voor de partijschaker die zich interesseert voor de schoonheid van het schaken. Timman heeft het talent om de lezer mee te voeren op een Alice-in-Wonderland-achtige onderneming.
The Art of the Endgame, Engelstalig, uitgegeven door New in Chess New in Chess, ISBN 978-90-5691-369-4, 269 pagina’s. Prijs € 24,95.
Alle fragmenten via de viewer: