Reactie op overlevingsstrategie KNSB
Ik heb het stuk van Teun Koorevaar (KNSB Quo Vadis?Loopt de KNSB zelf mat?)met interesse gelezen. En inderdaad wordt het nu tijd om als Schaakbond maatregelen te treffen om überhaupt te kunnen overleven. Het ledenaantal daalt al jaren en de KNSB doet daar te weinig aan. Schaken populair maken bij de jeugd vind ik essentieel. Ik geef zelf als vrijwilliger al 40 jaar schaakles op school.
Vroeger heb ik bij ir. Torbijn nog het diploma "Schaakonderwijzer" gehaald. De jeugd wil best schaken leren, ook al is de concurrentie van andere sporten groot. Ik noemde net dat diploma Schaakonderwijzer, dat heel ouderwets klinkt. Ik heb op de oude Kweekschool indertijd gehoord van deze cursus en heb hem gevolgd. Via de tegenwoordige PABO’s zou je zo’n cursus best kunnen aanbevelen, maar dan moet de KNSB wel initiatieven nemen om zo’n cursus te starten. Jeugdschaak en breedteschaak zijn hele belangrijke zaken. Daarbij is kadervorming cruciaal: Je hebt mensen nodig, die de jeugd aan het schaken krijgt! En ik zei het net al, de jeugd wil wel, maar er ontbreken mensen, die het schaken kunnen aanbieden.
Natuurlijk hebben talenten en topsporters aandacht nodig, maar is bij de KNSB toch niet te weinig aandacht uitgegaan naar schaken als breedtesport en naar het schoolschaak? Ik vind van wel en daar valt nog heel wat te doen. Er is een hele goede lesmethode (Stappenmethode), maar die wordt helaas te weinig gebruikt, omdat er te weinig kader is. De doos SpeelZ is beschikbaar, maar kinderen hebben bij de het aanbieden van het schaken ook interactie nodig! Ze hebben iemand nodig, die ze op weg helpt, steunt en motiveert. Dat schaken goed is bij de ontwikkeling van een kind, is bekend.
Mee eens dat breedtesport en daarbinnen het schoolschaken essentieel is voor het voortbestaan van de schaaksport in NL. Zonder leden geen clubs, zonder clubs geen competities en toernooien, zonder dat geen basis voor topsporters. Zo simpel is het. Ik schat dat over één generatie (30 jaar) het aantal schaakclubs in NL gehalveerd is en dat er nog slechts regionaal georiënteerde clubs over zijn. Over twee generaties (60 jaar) is het helemaal voorbij en zijn er alleen in de grote steden nog een paar stoffige schaaklokalen voor een aantal verstokte 70+ schakers.
Als we dat niet willen moeten we breed en structureel investeren in het jeugd- en schoolschaken. Lukt ons dat niet meer, dan moeten we ons zo lang mogelijk verheugen in wat er nog aan moois is en onze jonge topschakers dringend adviseren om hun maatschappelijke kaarten niet op het schaken te zetten.
Jan Willem Duijzer