Is het een bezwaar of een klacht?
Is het een bezwaar of een klacht?
Kleine gebeurtenis, grote gevolgen
Op 17 september 2011 wordt in de eerste ronde van de KNSB-competitie, in klasse 3E, de wedstrijd Sliedrecht – Promotie gespeeld. De uitslag is 5,5 tegen 2,5. Na afloop tekent Promotie bezwaar aan bij de competitieleider. Het is een kansloos bezwaar. Het bezwaar houdt namelijk geen bezwaar in tegen een beslissing van de wedstrijdleider, maar betreft uitsluitend klachten over diens optreden. De vraag rijst: kan een teamleider bij de competitieleider of de commissie van beroep klagen over het gedrag van een wedstrijdleider?
Overzicht van aantekeningen
- Een beslechting van een geschil
- De beslissing van de competitieleider van de KNSB
- De beslissing versus de gedraging
- Geen klacht- of tuchtcommissie
- De klachten
- Het niet noteren van de partij
- Een cryptische passage
- De teamleider
- De beslissing van de commissie van beroep van de KNSB
- Maatregelen
- Het verschil tussen bezwaar en klacht
- Het bestuur
1. Een beslechting van een geschil
Er bestaat wel enige overeenkomst met de zaak die Jan van den Ende bespreekt in zijn artikel ‘Verwarring in Den Haag’ schaaksite.nl/verwarring-in-den-haag en de zaak die ik bespreek in dit artikel.
In beide gevallen gaat het om een wedstrijdleider die – het spijt me om het zo te moeten zeggen, maar dat is nu eenmaal de gangbare term – onbehoorlijk optreedt. Echter, de voortzetting van beide gevallen is anders. In het geval van Jan van den Ende wordt door het (niet-)optreden van de wedstrijdleider de partij beëindigd en is er een conflict. In het geval dat ik in dit artikel bespreek wordt na het optreden van de wedstrijdleider zonder bezwaar verder gespeeld, en pas als de partij is beëindigd, ontstaat er een conflict over het gedrag van de wedstrijdleider tijdens de partij.
Schakers kunnen schaakpartijen vergeten, maar een rechtsgeschil niet. Een bezwaarprocedure bij de competitieleider of een procedure bij de commissie van beroep grijpt diep in in het leven van alle teamleden. Het vormt hun opvattingen over goed en kwaad. Een uitspraak brengt partijen vaak niet bij elkaar, omdat een beslissing een beslechting is van het geschil. De beslissing is geen oplossing, maar maakt een eind aan het gekissebis. Onderhuids kan de zaak dus nog lang voortslepen. En dat zal later blijken in de onderhavige zaak.
Het draait allemaal om het onjuiste optreden van een wedstrijdleider (in termen van klachtprocedure: onbehoorlijk). Met grote gevolgen. Het is een illustratie hoe kwetsbaar een wedstrijdleider is. En dan kunt u wel menen dat het een domme wedstrijdleider was, maar dat is niet zo. Het had in wezen de meeste wedstrijdleiders kunnen overkomen. Want we moeten echt niet denken dat wedstrijdleiders bij het schaken zo goed zijn. Dat zijn zij niet, en dat zullen ze ook nooit worden. Dat komt a. omdat het schaakrecht veel te ingewikkeld is om snel te kunnen worden toegepast, b. voorts door het operators syndroom, en c. tot slot de onervarenheid om te kunnen optreden.
Het operators syndroom is het verschijnsel dat mensen die lange tijd niets doen, niet kunnen handelen op het moment waarop zij wel snel moeten handelen. Zij kijken toe, weten dat ze moeten handelen, maar doen door verlamming niets. ‘Het zal wel goed aflopen,’ hopen ze.
Onervarenheid heeft er mee te maken dat veel wedstrijden verlopen zonder dat een wedstrijdleider heeft hoeven op te treden. Ook al heeft een wedstrijdleider twintig wedstrijden geleid, als hij niet hoefde op te treden, is hij nog steeds onervaren. Een wedstrijdleider bij het schaken leeft bij de gratie dat hij niets hoeft te doen, behalve dan de boel klaar zetten, en de uitslagen noteren e.d. Dat is mede de reden waarom ik de term ‘arbiter’ zo overdreven deftig vind en daarmee ongepast. Een scheidsrechter bij het voetballen kan zich wekelijks ontwikkelen, een scheidsrechter, wedstrijdleider of arbiter bij het schaken niet.
Regelgevings- of arbiterscommissies moeten dus met deze drie aspecten rekening houden. Ze moeten bij het maken van regels niet kijken naar de toparbiters, maar naar de grote groep amateur wedstrijdleiders. Ze moeten rekening houden met die wedstrijdleiders die niet perfect zijn. Sterker nog, we moeten dankbaar zijn dat er mensen zijn die vrijwilliger willen worden. De commissies zullen alles in het werk moeten stellen regels te ontwerpen waaruit zo weinig mogelijk conflicten kunnen voortkomen.
Anders dan bij de FIDE is dat bewustzijn wel aanwezig bij de Amerikaanse USCF. Hoewel de regels van die bond ook niet perfect zijn. Echter, als achterliggende gedachte zijn de USCF-rules wel beter dan de FIDE-regels. Het is dan ook een illusie van Gijssen te menen dat de Amerikanen ooit de achterliggende gedachte van de FIDE-regels zullen overnemen. Integratie is slechts mogelijk als de FIDE die gedachte van de USCF-rules overneemt. Dat zie ik de arbiters niet doen die het beleid bepalen bij de FIDE. Zij hebben nu juist belang bij ingewikkelde regels, want zo blijft het exclusieve groepje van arbiters voor grote toernooien klein.
2. De beslissing van de competitieleider van de KNSB
Uitspraak inzake Sliedrecht – SV Promotie
Over het protest van Promotie tegen de beslissingen van de wedstrijdleider bij de partij aan het vierde bord van de wedstrijd Sliedrecht – Promotie (in de eerste ronde van de 3e klasse E) wil ik het volgende opmerken.
Ik heb kennis genomen van:
– het protest van de teamleider van SV Promotie
– een toelichting van de teamleider van Sliedrecht
– een toelichting van de door de thuis spelende vereniging aangestelde wedstrijdleider.
Het betreft de partij tussen een speler van Sliedrecht met wit en een speler van SV Promotie met zwart.
De feiten:
Het loopt tegen de eerste tijdcontrole, er wordt nog gespeeld op de borden 3, 4 en 7. Zowel op bord 4 als op bord 7 is sprake van tijdnood, hoewel er nog wordt genoteerd. Op bord 4 gaat het plotseling erg snel. Wanneer de wedstrijdleider bij het bord is aangekomen bemerkt hij dat er niet meer wordt genoteerd en daarom neemt hij dat op zich.
Nog voor dat er een vlag is gevallen geeft de wedstrijdleider aan dat de 40 zetten zijn gehaald. Volgens de arbiter gaf de klok aan 0.58 en hij dacht daarom dat er een vlag was gevallen.
De speler van Promotie geeft aan dat de wedstrijdleider dit niet behoort te melden. De klokken geven aan 0.58 voor wit en 1.15 voor zwart.
Er volgt enige discussie en uiteindelijk wordt de partij voortgezet. Na korte tijd valt de vlag van wit. De wedstrijdleider is dan niet meer aan het bord. Enkele minuten daarna doet wit een zet. De notatie is door wit dan nog niet bijgewerkt. De spelers komen er ook tijdens reconstructie niet uit hoeveel zetten er nu werkelijk zijn gespeeld. De speler van Sliedrecht geeft aan dat de 40 zetten zeker zijn gehaald. De speler van Promotie echter geeft aan dat de 40 zetten niet zijn gehaald.
Omdat de spelers en de wedstrijdleider er niet in slagen de partij te reconstrueren besluit de wedstrijdleider dat de spelers de partij moeten voortzetten waarbij de eerstvolgende zet als zet 41 zal worden aangeduid.
Nadat er maar kort verder is gespeeld, biedt de speler van Promotie na een zet van de speler van Sliedrecht remise aan, wat door de speler wordt geaccepteerd.
Het protest:
SV Promotie dient protest in tegen de volgende handelingen van de wedstrijdleider:
Het melden dat de 40 zetten zijn uitgevoerd nog voor er een vlag is gevallen. (De zwartspeler is overtuigd dat hier geen boze opzet in het spel is)
De wedstrijdleider neemt niet het initiatief om tot reconstructie te komen en zodanig het aantal gespeelde zetten met zekerheid vast te stellen.
Het stopzetten van de reconstructie omdat het anders te laat zou kunnen worden.
Overweging:
Het is voor mij vast komen te staan dat de wedstrijdleider niet helemaal correct heeft gehandeld. Door het melden dat het vereiste aantal zetten is voltooid heeft hij invloed op het spel. Dat kan niet de bedoeling zijn. Een partij gaat tussen de beide spelers en de wedstrijdleider moet er alles aan doen om er voor te zorgen dat de partij zo eerlijk mogelijk verloopt. Hij mag geen invloed op het spel hebben.
De arbiter had er verstandig aangedaan bij het bord te blijven. Nu was hij niet aanwezig en moest worden opgehaald om een reconstructie af te dwingen.
Daarnaast vind ik het niet correct dat een reconstructie moet worden afgebroken omdat het laat zou kunnen worden. Ik vraag mij af of de reconstructie ook zou worden gestaakt wanneer de belangen juist omgekeerd lagen.
De speler van Promotie en zijn teamleider hadden moeten vasthouden aan een volledige reconstructie.
Ik vind niet dat de speler van Sliedrecht kan worden gestraft voor de acties van de arbiter.
Na veel onduidelijkheid is de partij voortgezet en zijn de spelers remise overeengekomen.
In artikel 5.2 lid c van de FIDE-regels voor het schaakspel staat:
De partij is remise als beide spelers dit tijdens de partij overeenkomen. Dit beëindigt de partij onmiddellijk.
Door het overeenkomen van remise, op voorstel van de speler van Promotie, is de partij tot een einde gekomen. Het is dan niet meer relevant of het aantal vereiste zetten voor tijdcontrole al dan niet is voltooid. (Feitelijk is het protest van SV Promotie daar in gelegen)
Besluit:
Nadat de spelers remise zijn overeengekomen is de partij beëindigd en is geen protest over de gang van zaken tijdens de partij meer mogelijk.
De uitslag van de partij en daarmee ook van de wedstrijd blijft gehandhaafd.
Hoogachtend,
26 oktober 2011
KNSB-competitieleider
3. De beslissing versus de gedraging
Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de beslissing van een scheidsrechter en diens gedraging.
De eerste volzin van artikel 21, derde lid, van het KNSB-competitiereglement luidt:
‘Indien een teamleider het met de beslissing van de leider van de wedstrijd niet eens is, kan hij daartegen bezwaar maken bij de competitieleider, mits dit bezwaar uit het uitslagformulier blijkt en mits het bezwaar binnen drie werkdagen na de wedstrijd schriftelijk of per e-mail wordt toegelicht bij de competitieleider.’
De vraag rijst of in het geval van Sliedrecht – Promotie de mededeling van de wedstrijdleider ‘Spelers, u heeft 40 zetten gedaan’ een beslissing is als bedoeld in de eerste volzin van artikel 21, derde lid.
Dat is het niet. De spelers hebben na die mededeling enkele zetten gedaan. Daardoor hebben beide spelers laten blijken het eens te zijn met die mededeling. Daarbij komt dat zij ook nog remise overeen zijn gekomen. Dan moet men niet piepen en zeggen dat men het niet eens is met de mededeling. Dat geldt ook voor de teamleider. In de eerste plaats moet de teamleider zich niet met de partij bemoeien. In de tweede plaats is door de remiseovereenkomst op grond van artikel 5.2 onder c van de FIDE-regels de partij onmiddellijk beëindigd. If it ain’t broke, don’t fix it: bezwaar aantekenen kan niet.
De competitieleider heeft het terecht eenvoudig geformuleerd: ‘De uitslag van de partij blijft gehandhaafd’.
Het ‘bezwaar’ gaat dus niet over de beslissing van de leider van de wedstrijd, maar over diens gedraging. Met andere woorden: het betreft een klacht. De teamleider en of de teamleden klagen over het onbehoorlijke optreden van de betrokken scheidsrechter.
6. Geen klacht- of tuchtcommissie
De klachten luiden:
‘SV Promotie dient protest in tegen de volgende handelingen van de wedstrijdleider:
a. Het melden dat de 40 zetten zijn uitgevoerd nog voor er een vlag is gevallen. (De zwartspeler is overtuigd dat hier geen boze opzet in het spel is)
b. De wedstrijdleider neemt niet het initiatief om tot reconstructie te komen en zodanig het aantal gespeelde zetten met zekerheid vast te stellen.
c. Het stopzetten van de reconstructie omdat het anders te laat zou kunnen worden.’
Bij de KNSB bestaat geen klacht- en of tuchtcommissie waar men kan klagen over gedragingen van een wedstrijdleider. Dat bijvoorbeeld een wedstrijdleider een waarschuwing kan ontvangen, tijdelijk of voor altijd kan worden geschorst. Dat dat niet kan, is maar goed ook. We moeten de ingewikkelde schaakregels niet nog ingewikkelder maken.
Wedstrijdleiders moeten zich wel bewust zijn van dit onderscheid. Zie mijn artikel, de scheidsrechter, deel 1
|
7. De klachten
Om de gedachten te bepalen, ga ik hierna toch in op de klachten; hoewel een competitieleider dat dus niet hoeft te doen. Voor het beoordelen van een klacht is het uitgangspunt de FIDE-regels, het KNSB-competitiereglement en de behoorlijkheidsnormen zoals bijvoorbeeld de Nationale ombudsman die hanteert bij het beoordelen van klachten.
De eerste klacht gaat erover dat de wedstrijdleider niet mag zeggen dat er veertig zetten zijn gedaan.
Het is niet omdat het niet mag van de competitieleider, maar omdat het niet mag van de FIDE-regels.
a. De eerste volzin van artikel 13.3 luidt: ‘De arbiter houdt de partijen in het oog, in het bijzonder als de spelers weinig tijd hebben.’ Dat betekent dat een wedstrijdleider een boek mag lezen tijdens de wedstrijd. Hij hoeft niet op te letten, als hij de partijen maar in het oog houdt. Als hij maar bereikbaar is. Echter, zodra de spelers weinig tijd hebben moet hij opletten. De volgende regels kleuren die verplichting heel concreet in.
b. De eerste volzin van artikel 8.5 a van de FIDE-regels luidt: ‘Als beide spelers volgens artikel 8.4 niet behoeven te noteren, dan moet de arbiter of een assistent proberen aanwezig te zijn en te noteren.’ Nu mag de arbiter echt geen boek meer lezen. Nee, van hem wordt actie gevraagd. Hij is helemaal uit zichzelf – eigenmachtig dus – dwingend rechtelijk verplicht te handelen (‘moet’). Doet hij dat niet, schendt hij artikel 8.5 a. Zie de volgende aantekening hierna.
c. Artikel 6.3 luidt: ‘Onmiddellijk nadat een vlag valt, moet worden gecontroleerd of aan het bepaalde in artikel 6.2a is voldaan.’ En, de tweede volzin van artikel 13.6 luidt: ‘De arbiter mag niet meedelen hoeveel zetten er zijn gedaan, behalve bij toepassing van artikel 8.5 als tenminste één vlag is gevallen.’
Het toetsmoment is dus niet het bereiken van het vereiste aantal zetten, maar het vallen van een vlag. In dit geval paste de wedstrijdleider een onjuist toetsmoment toe. Een fout die overigens vaker wordt gemaakt.
De FIDE had in navolging van de USCF-rules ook kunnen kiezen dat de schakers zelf moeten opletten. Dat wil de FIDE niet omdat wedstrijdleiders wat te doen moeten hebben; en in Amerika doet die bond dat wel omdat in dat land een tekort is aan wedstrijdleiders.
Ook had de FIDE kunnen kiezen voor het toetsmoment van de vereiste zet. Dat zij dat niet heeft gedaan, heeft wellicht te maken met een bewijskwestie. Als het erom spant, is het feit dat de vlag niet is gevallen het bewijs dat de norm is gehaald. Als de bedoelde zet is gedaan, en de vlag is gevallen, blijft men twisten of de zet binnen de norm is gehaald; een situatie die zich bijvoorbeeld wel voordoet bij de matzet. Wat er ook van zij, het is de politiek die de knoop doorhakt welk toetsmoment het criterium is. Het toetsmoment is een kwestie van weten en onthouden.
Echter, wat natuurlijk wel lastig is uit te leggen, is dat in de onderhavige zaak de wedstrijdleider constateert dat er veertig zetten zijn gedaan, terwijl de betrokken spelers zelf niet weten of dat wel zo is. Zij kunnen zelfs niet reconstrueren hoe de partij is verlopen. Dan kan alleen maar de conclusie worden getrokken dat de wedstrijdleider er een slag naar heeft geslagen. Van hem werd juist verwacht dat hij de zetten gaat noteren. De schakers waren aan zijn bijzondere zorg toevertrouwd. Gelet op het belang dat het niet halen van de norm fatale gevolgen heeft voor een speler, staat zorgvuldigheid voorop. Waar op grond van de FIDE-regels noteren verplicht was, deed de wedstrijdleider dat niet. Zodoende kon hij ook niet constateren dat de norm was gehaald. De gedraging van de wedstrijdleider is een gebrek aan achtzaamheid, is onbehoorlijk.
De tweede en de derde klacht betreffen het toepassen van artikel 8.5 onder c, dat luidt als volgt:
‘Als er geen volledig notatieformulier beschikbaar is, dan moeten de spelers de partij
reconstrueren op een tweede schaakbord onder toezicht van de arbiter of een assistent.
Voordat de reconstructie plaatsvindt moet hij eerst alle beschikbare relevante informatie
noteren, zoals de bereikte stelling in de partij, de kloktijden en het aantal gedane zetten.’
De FIDE vindt het belangrijk dat een partij volledig wordt genoteerd. Dat het reconstrueren tijd kost, waardoor ‘het laat kan worden voordat de partij is geëindigd’, is geen argument. De eerste volzin is namelijk voor een arbiter of diens assistent een dwingend rechtelijke bepaling. Wat er ook gebeurt, er moet worden gereconstrueerd op een tweede schaakbord. Want pas door die reconstructie weet men of het vereiste aantal zetten is gehaald. Dat is belangrijk. Als de norm niet is gehaald, is namelijk de partij op grond van artikel 6.9 afgelopen. Vandaar dat tijd geen rol speelt. Integendeel. Uit de reconstructie kan juist blijken dat de norm niet is gehaald, waardoor de partij is beëindigd. Tel uit je tijdwinst.
Artikel 6.9 luidt namelijk:
‘Als een speler het voorgeschreven aantal zetten niet heeft voltooid in de toegekende
bedenktijd, dan is de partij voor hem verloren, tenzij een van de artikelen 5.1a, 5.1b, 5.2a, 5.2b of 5.2c van toepassing is.
De partij is echter remise als de stelling zodanig is dat de tegenstander de koning van de speler nooit mat kan zetten, door welke reeks van reglementaire zetten dan ook.’
Wat anders is, als de partij niet meer kan worden gereconstrueerd. In dat geval geldt het bepaalde in artikel 8.6, dat luidt:
‘Als met het bijwerken van de notatieformulieren niet aangetoond kan worden dat een speler de toegekende bedenktijd heeft overschreden, dan moet de volgende zet als de eerste van de volgende periode worden beschouwd, tenzij het duidelijk is dat er meer zetten zijn gedaan.’
Die situatie is hier niet aan de orde, omdat de wedstrijdleider het reconstrueren gewoon heeft overgeslagen.
Er bestaan dus geen uitzonderingen op de plicht tot reconstrueren. De conclusie is dat door de partij niet te reconstrueren, de wedstrijdleider zich heeft gedragen in strijd met artikel 8.5 onder c. Ook hier geldt dat van hem werd verwacht dat hij handelend optreedt. Het feit dat hij dat niet heeft gedaan is onzorgvuldig. In termen van klachtrecht: onbehoorlijk.
Overigens, de tweede volzin van artikel 8.5 onder c is overbodig. Als op grond van de eerste volzin de partij op een tweede schaakbord moet worden nagespeeld, heeft het geen zin de stelling op het eerste bord te noteren. Men ziet gewoon die stelling op het eerste bord. Ook heeft het geen zin de kloktijden te noteren, want de klok staat toch al stil. En, de wedstrijdleider heeft het aantal zetten al genoteerd, dat hoeft hij niet twee keer te doen.
8. Het niet noteren van de partij
De eerste volzin van artikel 8.5 a. van de FIDE-regels luidt:
‘Als beide spelers volgens artikel 8.4 niet behoeven te noteren, dan moet de arbiter of een assistent proberen aanwezig te zijn en te noteren.’
Wat er ook gebeurt, een partij moet altijd worden behouden, vindt de FIDE. Het noteren heeft misschien ook te maken met het bewijs dat de vereiste norm is gehaald. Bij tijdnood is het de taak van de wedstrijdleider daarvoor te zorgen. Hij moet eventueel assistenten aanwijzen die voor hem de partij noteren. Een wedstrijdleider kan die taak dus delegeren. Hij is dan meer een manager van een wedstrijd. Voor de wedstrijdleider is het een dwingend rechtelijke verplichting. Alleen wanneer hij geen assistenten heeft kunnen vinden, hoeft hij zich geen zorgen te maken. Het is een inspanningsverplichting, geen resultaatsverplichting.
Mijn ervaring is dat veel schakers nogal egoïstisch zijn. Als ze met hun partij klaar zijn, hebben ze geen zin de partij voor een ander te noteren die in tijdnood is. Ze vinden dat de wedstrijdleider dat maar moet doen.
Mijn tweede ervaring is dat veel arbiters de managersfunctie tijdens een wedstrijd niet vervullen. Ze staan bij één partij te noteren, en laten de rest aan hun lot over.
In artikel 22, aanhef en sub c van het HSB-competitiereglement is rekening gehouden met de praktijk en is geregeld dat een wedstrijdleider niet hoeft te noteren. Het artikel luidt als volgt:
‘Er wordt gespeeld volgens de FIDE-regels (laatste Nederlandse vertaling), behoudens de volgende uitzonderingen:
c. anders dan artikel 8.5 regelt, hoeft de wedstrijdleider of diens assistent niet te noteren indien beide spelers in tijdnood zijn.’
Uit de toelichting op dat subartikel:
‘Op grond van artikel 8.5 berust er op een scheidsrechter een inspanningsverplichting. Hij moet zijn best doen ervoor te zorgen dat de partij wordt genoteerd indien beide spelers in tijdnood zijn. Hij hoeft niet zelf te noteren, hij mag ook een assistent aanwijzen. Als hij er maar voor zorgt dat de partij wordt genoteerd. Indien de scheidsrechter niemand bereid vindt te noteren, heeft hij een geldig excuus.
Echter, in de praktijk vragen scheidsrechters zelden een omstander te noteren. De scheidsrechter blijft bij beider tijdnood bij één bord staan en noteert. Eventuele partijen op andere borden worden niet genoteerd.
Het voorstel komt tegemoet aan de kennelijke wens van amateur scheidsrechters en beoogt de bestaande, ongeoorloofde praktijk te legaliseren.
Het gevolg is dat bij beider tijdnood een scheidsrechter niet hoeft te noteren,’ aldus de toelichting.
9. Een cryptische passage
De volgende passage in de beslissing van de competitieleider is cryptisch.
‘Daarnaast vind ik het niet correct dat een reconstructie moet worden afgebroken omdat het laat zou kunnen worden. Ik vraag mij af of de reconstructie ook zou worden gestaakt wanneer de belangen juist omgekeerd lagen. De speler van Promotie en zijn teamleider hadden moeten vasthouden aan een volledige reconstructie.’
In de eerste plaats vraagt de competitieleider zich af of de reconstructie ook zou worden gestaakt wanneer de belangen juist omgekeerd lagen. Ik begrijp deze zin niet goed. Het lijkt wel alsof het gaat om partijdigheid van vooringenomenheid.
10. De teamleider
In de tweede plaats meent de competitieleider dat de speler van Promotie en zijn teamleider hadden moeten vasthouden aan een volledige reconstructie.
Mijn mening is dat als de partij aan de gang is, de teamleider zich er niet mee moet bemoeien. Hij heeft slechts een rol als genoemd in artikel 33 van het KNSB-competitiereglement, het in een bepaald geval mogen zeggen of wel of niet remise mag worden aangeboden of mag worden aanvaard en hij mag op grond van artikel 21, derde lid, van dat reglement op het uitslagenformulier ‘bezwaar’ aantekenen.
Indien de teamleider zich wel bemoeit met het gesprek tussen zijn teamgenoot en de leider van de wedstrijd, vraagt de wedstrijdleider de teamleider daarmee op te houden. Indien de teamleider dat weigert, verwijdert de wedstrijdleider de teamleider uit de zaal.
Of de speler moet blijven ‘vasthouden aan een volledige reconstructie’ is riskant. Bedacht moet worden dat de mogelijkheden voor een wedstrijdleider slechts beperkt zijn:
– er zijn wel 40 zetten gedaan
– er zijn geen 40 zetten gedaan
– het is onbekend hoeveel zetten er zijn gedaan.
11. De beslissing van de commissie van beroep van de KNSB
Commissie van beroep van de KNSB
Sliedrecht – Promotie, klasse 3E, 17 september 2011
Zaaknummer 111201
5 december 2011
1. Inleiding
Bij email van 8 november 2011 heeft de teamleider van Promotie tijdig binnen de termijn van veertien dagen van artikel 3 lid 2 van het KNSB-Competitiereglement, beroep ingesteld tegen de beslissing van de competitieleider van 26 oktober 2011.
De commissie van beroep heeft voorts kennis genomen van de volgende stukken:
– het wedstrijdformulier van de op 17 september 2011 te Sliedrecht tussen Promotie en Sliedrecht gespeelde wedstrijd met daarop de door de teamleider van Promotie geplaatste aantekening ‘O.P.’ (= ‘onder protest’);
– de toelichting van 21 september 2011 van de teamleider van Promotie op het protest van Promotie;
– het verslag van 21 september 2011 van de door Sliedrecht aangewezen wedstrijdleider bij die wedstrijd;
– de reactie van de teamleider van Sliedrecht op het protest van Promotie;
– de reactie van 11 november 2011 van Sliedrecht op het beroep van Promotie;
– een op verzoek van de commissie van beroep door de teamleider van Promotie van 22 november 2011 gegeven toelichting op de feitelijke gang van zaken gedurende de wedstrijd;
– een op verzoek van de commissie van beroep door de wedstrijdleider van 25 november 2011 afgelegde verklaring;
– een door de teamleider van Promotie van 25 november 2011 verstrekte aanvulling op zijn eerder verstrekte toelichting.
2. Het bezwaar en het beroep
De bezwaren van Promotie betreffen een viertal beslissingen van de wedstrijdleider. Promotie verzoekt voorts deze bezwaren ook in onderlinge samenhang te beoordelen.
De eerste drie door Promotie aangevallen beslissingen betreffen de gang van zaken op bord 4 (speler van Sliedrecht, wit, tegen speler van Promotie, zwart) voor, tijdens en na de eerste tijdcontrole, te weten
(1) de wedstrijdleider heeft voordat de vlag gevallen was op een vraag van de speler van Sliedrecht bevestigd dat 40 zetten waren gespeeld,
(2) de wedstrijdleider heeft nagelaten aan de spelers te verzoeken de gespeelde zetten te reconstrueren, en
(3) de wedstrijdleider heeft de reconstructiepogingen op een gegeven moment gestaakt, de klok weer aangezet en de spelers opgedragen door te spelen.
De vierde beslissing betreft een volgens Promotie in strijd met de voorschriften door Sliedrecht toegepaste en door de wedstrijdleider aanvaarde wijziging van de opstelling nadat beide partijen hun opstellingen gelijktijdig bij de wedstrijdleider hadden ingeleverd. Toen een speler van Sliedrecht niet kwam opdagen heeft Sliedrecht, volgens Promotie nadat de opstellingen waren overhandigd, de speler van bord 8 de plaats van de niet opgekomen speler aan bord 2 doen innemen en een invaller (de teamleider van Sliedrecht) aan bord 8 doen plaats nemen.
De competitieleider heeft op 27 oktober 2011 omtrent de eerste drie beslissingen van de WL geoordeeld dat de wedstrijdleider weliswaar meerdere fouten heeft gemaakt maar dat dit niet betekent dat wijziging dient te worden aangebracht in de uitslag van de desbetreffende partij die in onderlinge overstemming in remise is geëindigd. Omtrent de vierde beslissing, over de wijziging van de opstelling van Sliedrecht, heeft de competitieleider geen beslissing genomen.
In beroep stelt Promotie alle vier de beslissingen van de wedstrijdleider opnieuw aan de orde.
Promotie verzoekt de commissie van beroep maatregelen te nemen (1) zodat structurele overtredingen van de reglementen door Sliedrecht niet meer voor zullen komen en (2) zodat Sliedrecht geen voordeel zal hebben van de overtredingen die volgens Promotie hebben plaats gevonden.
Motivering
3.a Ontvankelijkheid
De commissie van beroep beoordeelt allereerst de ontvankelijkheid van de door Promotie gemaakte bezwaren en van het door Promotie ingestelde beroep. Daarvoor zijn twee punten van belang.
3.a.1 Geen maatregelen voor de toekomst
Het eerste punt is dat Promotie de commissie van beroep primair verzoekt maatregelen te nemen zodat structurele overtredingen van de reglementen door Sliedrecht niet meer voor zullen komen.
Een dergelijke vergaande bevoegdheid heeft de commissie van beroep niet.
Behoudens thans niet ter zake dienende uitzonderingen is het systeem van het KNSB-Competitiereglement
(1) dat de wedstrijdleider de wedstrijd leidt en te dien aanzien in eerste instantie beslist,
(2) dat de competitieleider naar aanleiding van deswege gemaakte bezwaren de beslissingen van de wedstrijdleider in stand laat of vernietigt (en in het laatste geval beslist wat de gevolgen daarvan voor de wedstrijd zijn) en
(3) dat de commissie van beroep evenzo oordeelt over de beslissingen van de competitieleider.
Wederom behoudens thans niet ter zake doende uitzonderingen zijn dat alleen beslissingen betreffende de gespeelde wedstrijd. Maatregelen ten aanzien van een wedstrijdleider die foutief handelt of nalatig is behoren in beginsel evenmin tot de bevoegdheid van de commissie van beroep.
Het verzoek van Promotie dat de commissie van beroep maatregelen zal nemen zodat structurele overtredingen van de reglementen door Sliedrecht in de toekomst niet meer voor zullen komen dient dus te worden afgewezen ongeacht het oordeel van de commissie van beroep over de feitelijke gang van zaken en over de handelingen, beslissingen en nalatigheden van de wedstrijdleider.
3.a.2 Is de vermelding ‘O.P.’ op het wedstrijdformulier voldoende?
3.a.2(i) Voor wat betreft de gebeurtenissen aan bord 4
Het tweede punt betreft de vraag of de vermelding ‘O.P.’ op het wedstrijdformulier, zonder aanduiding waarop het protest betrekking heeft, voldoende is.
Artikel 21.3 KNSB-Competitiereglement bepaalt dat een teamleider slechts bezwaar kan maken tegen de (een) beslissing van de wedstrijdleider mits het bezwaar uit het uitslagformulier blijkt. Deze bepaling dient zo uitgelegd te worden dat moet blijken van een bezwaar tegen een of meer concrete beslissingen van de wedstrijdleider en niet slechts van een algemeen en ongericht bezwaar of protest.
De enkele vermelding ‘O.P.’ kan desondanks voldoende wanneer aan de betrokkenen – de teamleiders van beide verenigingen en de wedstrijdleider – , in voldoende mate duidelijk was of moet zijn geweest welke beslissing(en) van de wedstrijdleider de protesterende vereniging op het oog heeft. Voor wat betreft de gebeurtenissen voor, tijdens en na de tijdcontrole aan bord 4 is dat naar het oordeel van de commissie van beroep in voldoende mate het geval.
Promotie is derhalve ontvankelijk in haar protest tegen de eerste drie beslissingen van de wedstrijdleider, en in haar beroep voor zover de competitieleider omtrent die bezwaren heeft beslist.
3.a.2(ii) Voor wat betreft de wijziging van de opstelling
Voor wat betreft het bezwaar van Promotie tegen de wijziging van de opstelling is dat anders.
De teamleider van Promotie schrijft (toelichting teamleider Promotie van 22 november 2011, punt 5):
‘[t]ijdens de wedstrijd heb ik het wedstrijdformulier bekeken en heb mij afgevraagd wie nu de invaller aan een hoog bord was. En ben ik tot de conclusie gekomen dat er kennelijk twee invallers waren, een speler en de invaller aan een hoog bord’.
De teamleider van Promotie was dus al tijdens de wedstrijd op de hoogte van de feiten. (Daaraan doet niet dat het weliswaar de blijkens de KNSB Competitiegids door Promotie als teamleider opgegeven A was die het dubbele invallen van Sliedrecht spelers constateerde maar dat diezelfde A volgens Promotie tijdens de wedstrijd niet als teamleider optrad. De commissie van beroep is van oordeel dat de wetenschap van de door een vereniging als teamleider opgegeven persoon die bovendien bij de wedstrijd aanwezig is (en daaraan zelfs deelneemt) in de regel en zeker in het onderhavige geval als wetenschap van de als teamleider optredende persoon dient te worden aangemerkt.)
De teamleider schrijft ook (zelfde stuk, punt 7):
‘[t]ijdens of direct na de wedstrijd heeft SV Promotie de foute opstelling niet genoemd.’
De wedstrijdleider (verklaring van 25 november 2011) heeft dit bevestigd.
Dit stilzwijgen tezamen met de enkele vermelding ‘O.P.’ op het uitslagformulier waarvan voor alle andere betrokkenen slechts duidelijk kon zijn dat het betrekking had op de kwestie aan bord 4 leidt tot de conclusie dat van het bezwaar van Promotie tegen de wijziging van de opstelling niet (in voldoende mate) uit het uitslagformulier blijkt.
Juist is overigens dat de competitieleider ook op dit bezwaar van Promotie had dienen te beslissen. Omdat de competitieleider dat niet gedaan zal de commissie van beroep de beslissing nemen die de competitieleider had behoren te nemen, namelijk Promotie niet ontvankelijk verklaren in het bezwaar tegen deze beslissing van de wedstrijdleider en het beroep van Promotie op dit punt afwijzen.
Ten overvloede merkt de commissie van beroep het volgende op. De weergaven van de feiten door Promotie enerzijds en door Sliedrecht en de wedstrijdleider anderzijds lopen volstrekt uiteen. De teamleider van Promotie verklaart (toelichting teamleider Promotie van 22 november 2011) dat de opstellingen van beide teams ongeveer een half uur (Na verzending van deze uitspraak heeft de teamleider van Promotie er terecht op gewezen dat dit een verkeerde weergave van zijn verklaring is. De juiste weergave is ‘acht à tien minuten’ in plaats van ‘ongeveer een half uur’. De teamleider van Promotie heeft overigens tegelijkertijd opgemerkt dat dit niet van invloed is op de uitspraak. De commissie van beroep is het met een en ander eens, zodat hier inderdaad ‘acht à tien minuten’ dient te worden gelezen.) voor de aanvang van de wedstrijd gelijktijdig door B namens Promotie en door een aan Promotie onbekend persoon (niet zijnde C) namens Sliedrecht zijn ingeleverd en dat ongeveer een half uur later, (Om de reden in de cursieve passage hiervoor is vermeld dient hier in plaats van ‘ongeveer een half uur later’ te worden gelezen: ‘acht à tien minuten later.’) kort voor de aanvang van de wedstrijd, de teamleider van Sliedrecht C heeft laten weten dat de speler van bord 2 niet zou komen en dat de invaller eigenlijk niet aan bord 2 wilde spelen. De teamleider van Promotie verklaart dat B dit bevestigt. Sliedrecht verklaart (reactie van 11 november 2011, punt 1) evenwel dat de enige opstelling die is ingeleverd de opstelling is waarin de wijzigingen waar het om gaat reeds waren aangebracht en dat de teamleider van Sliedrecht C degeen is die de opstelling heeft ingeleverd. De wedstrijdleider verklaart (verklaring van 25 november 2011) dat hij de opstellingen van beide partijen kort voor de aanvang van de wedstrijd (en dus niet reeds ongeveer een half uur te voren) gelijktijdig van B namens Promotie en van C namens Sliedrecht heeft ontvangen, en dat in de door C overhandigde opstelling de wijzigingen waarop Promotie doelt reeds waren aangebracht.
Deze verklaringen kunnen niet alle waar zijn. Iemand spreekt hier onwaarheid; wie dat is/zijn laat de commissie van beroep uitdrukkelijk in het midden. De commissie van beroep is daardoor geschokt. Omdat Promotie evenwel niet ontvankelijk is in dit bezwaar (zie hiervoor) behoeft de commissie van beroep noch omtrent de juistheid van de gestelde feiten, noch omtrent de vraag op wie eventueel de bewijslast rust, en evenmin omtrent de vraag of een wijziging van de opstelling zoals die volgens Promotie heeft plaats gevonden in strijd met de voorschriften is, te beslissen.
De gebeurtenissen aan bord 4
De commissie van beroep stelt voorop dat de door Sliedrecht aangestelde wedstrijdleider op een aantal punten onjuist dan wel minder effectief heeft gehandeld.
De wedstrijdleider had niet mogen antwoorden op de vraag van de speler van Sliedrecht aan bord 4 of er 40 zetten waren gedaan (de eerste beslissing waartegen Promotie bezwaar maakt). De wedstrijdleider is er klaarblijkelijk niet in geslaagd om in de tijdnoodfase de stelling en de zetten aan bord 4 te noteren (art. 8.5 a. FIDE Reglement); de omstandigheid dat ook aan een ander bord tijdnood optrad is in beginsel geen excuus want een goede wedstrijdleider zorgt dan voor een assistent (wederom art. 8.5 a. FIDE Reglement). De wedstrijdleider heeft volgens Sliedrecht (toelichting van 21 september 2011) de klok (voor de eerste maal) stilgezet voordat een vlag was gevallen. De wedstrijdleider heeft klaarblijkelijk toegelaten dat in strijd met art. 8.5 b. FIDE Reglement na het vallen van de vlag nog een of meer zetten werden gedaan in plaats overeenkomstig art. 8.5 a. FIDE Reglement de klok prompt stil te zetten en de partijen hun reconstructie te doen aanvangen (de tweede beslissing waartegen Promotie bezwaar maakt).
De derde beslissing betreffende bord 4 waartegen Promotie bezwaar is de beslissing van de wedstrijdleider om de reconstructiepogingen op een gegeven moment te staken, de klok weer aan te zetten en partijen op te dragen door te spelen. Art. 8.6 FIDE Reglement schept die mogelijkheid. Of de notatiebiljetten wel of niet konden worden bijgewerkt is in beginsel ter beoordeling van de wedstrijdleider. Alle verklaringen van de betrokkenen in aanmerking nemend is de commissie van beroep van oordeel dat de wedstrijdleider die beslissing op het moment dat hij de nam in redelijkheid kon nemen. Die beslissing van de wedstrijdleider acht de commissie van beroep derhalve niet onjuist.
Voor een reconstructie na het einde van de partij laat het FIDE Reglement geen ruimte. Art. 8.6 FIDE Reglement gaat immers uitsluitend uit van reconstructie tijdens de partij. Tijdsoverschrijding waardoor de partij reeds voorafgaand aan het aanvaarde remise aanbod zou zijn geëindigd kan dus niet langer rechtsgeldig worden geconstateerd.
De hiervoor geconstateerde fouten en nalatigheden van de wedstrijdleider zowel afzonderlijk als tezamen in aanmerking nemend, is de commissie van beroep het met de competitieleider eens dat de speler van Sliedrecht niet voor de bedoelde handelingen c.q. nalatigheden van de wedstrijdleider gestraft behoort te worden. Of de speler van Sliedrecht daarvan een (ontoelaatbaar) voordeel heeft gehad kan niet worden vastgesteld nu reconstructie van de gespeelde zetten tijdens de partij niet heeft plaatsgevonden en, als gezegd, tijdsoverschrijding niet langer kan worden geconstateerd.
De uitslag aan bord 4 (overeengekomen remise) dient derhalve te blijven gehandhaafd.
5. De cautie
De commissie van beroep vindt reden om 50% van het in art. 3.2 bedoelde bedrag aan Promotie te laten terugbetalen.
6. De beslissing
De commissie van beroep:
– Verklaart het beroep van Promotie ongegrond, met verbetering van de beslissing van de competitieleider en van de motivering daarvan zoals hiervoor vermeld;
– Bepaalt dat 50% van het door Promotie betaalde bedrag bedoeld in art. 3.2 Competitiereglement aan Promotie zal worden terugbetaald.
12. Maatregelen
Maatregelen.
Promotie verzoekt de commissie van beroep maatregelen te nemen (1) zodat structurele overtredingen van de reglementen door Sliedrecht niet meer voor zullen komen en (2) zodat Sliedrecht geen voordeel zal hebben van de overtredingen die volgens Promotie hebben plaats gevonden.
Afgezien van de vreemde eisen, rijst de vraag aan welke maatregelen wordt gedacht. Het is merkwaardig te menen dat voorkomen kan worden dat een wedstrijdleider fouten maakt. Maar dat niet alleen, de vraag kan ook worden teruggekaatst naar Promotie zelf. Voldoen de wedstrijdleiders van die vereniging zelf wel aan hun eis? Ik denk het niet. En dat blijkt wel uit de eisen van het bezwaar- en beroepschrift. Ongetwijfeld is of zijn bij het opstellen daarvan een of meer wedstrijdleiders van die vereniging betrokken geweest. Terwijl de wedstrijdleider van Sliedrecht in zijn eentje weinig bedenktijd had, had(den) die van Promotie zeeën van bedenk- en overlegtijd. Het is het verhaal van de balk en de splinter.
13. Het verschil tussen bezwaar en klacht
Om de zaak op een rijtje te zetten.
Bij een bezwaar gaat het om een beslissing van een wedstrijdleider waarmee de speler het niet eens is. In het geval van Jan van den Ende is de wedstrijd beëindigd met het passieve optreden van de wedstrijdleider. Niet optreden is ook een beslissing. In de zaak van Jan van den Ende was dus sprake van een gedraging van de wedstrijdleider die tevens een beslissing was.
Dat was niet zo in de zaak Sliedrecht – Promotie: daar ging de partij gewoon door. De spelers accepteerden de mededeling van de wedstrijdleider en kwamen na verloop van tijd remise overeen. Het is een geval van ‘zonder bezwaar verder spelen’, het is klagen na afloop van de partij.
Het is een verschil, en vaak is het e.e.a. niet goed te scheiden.
Momenteel bestaat veel aandacht aan zgn. pro actieve geschilbeslechting. De bezwaarmaker wordt niet een op juridische manier benaderd, maar hem wordt op een mediation-achtige manier gevraagd wat de achterliggende reden is van het bezwaarschrift. En dan blijkt dat er meer sprake is ongenoegen, dan van bezwaar. Met een gesprek is het ongenoegen weg te nemen, waardoor een nodeloze bezwaarprocedure en eventueel nodeloze beroepsprocedure wordt voorkomen. Deze werkwijze leidt ertoe dat de helft van de bezwaarschriften wordt ingetrokken. Het is een gigantische werklastbesparing, en een gigantisch besparing van ongenoegen bij de burger.
14. Het bestuur
Een bezwaar- en beroepsprocedure is geen kinderspel. Het is een zeer ernstige aangelegenheid. Er wordt een aanslag gepleegd op de kostbaar vrije tijd van de competitieleider en op die van de leden van de commissie van beroep. Er zijn reis-, vergaderkosten en tijd aan verbonden. Het leidt tot stress bij de betrokken wedstrijdleider die voorwerp is van het geschil, en tot stress bij het team van de wederpartij. Zeg gerust maar: verontwaardiging en woede. De procedure kwetst mensen. Ook zij kunnen hun kostbaar vrije tijd nuttiger besteden. Het kan zelfs de druppel zijn die de emmer doet overlopen om te stoppen met het zijn van vrijwilliger. Wat er ook gebeurt, de bezwaar- en beroepsprocedure vergeet men nimmer. Het hakt er diep in en slaat diepe wonden. Waardoor het later lastig wordt de betrekkingen weer te normaliseren.
In mijn recent artikel over de bezwaarprocedure heb ik geschreven dat het indienen van een toelichting op de bezwaren niet een aangelegenheid is van het team, maar van het bestuur. Daarbij moet het bestuur niet fungeren als slechts een doorgeefluik, maar als een kritische buitenstaander. Het moet tegenspraak kunnen geven aan de emoties die leven binnen een team. Opdat kansloze bezwaar- en beroepsprocedures worden voorkomen.
In de laatste ronde van diezelfde competitie bestaat door een tragische gebeurtenis in de wedstrijd HWP Haarlem 2 – Promotie de mogelijkheid dat dezelfde teams van Sliedrecht en Promotie weer tegenover elkaar komen te staan. En wat denkt u? Worden de littekens opengereten? Daarover een andere keer.
Ik kan me heel goed vinden in Pieter’s opvatting dat je ervaring mist als je nooit wat meemaakt als arbiter/wedstrijdleider. Tenslotte leer je alleen maar van fouten die je maakt. In gevallen waar ik om wat voor reden dan ook heb moeten ingrijpen of beslissen, denk ik achteraf wel eens "Hmmm, had ik anders moeten doen". En probeer het voor een vergelijkbare situatie te onthouden om het een volgende keer beter te kunnen doen.
Overbodig, niet relevant commentaar, is dezerzijds verwijderd.