Beide spelers geven de partij op
Beide spelers geven de partij op
Aan wiens kant staat het recht als beide spelers gelijk hebben?
In de laatste week van april 2012 vergaderde in een hotelkamer in Lausanne, Zwitserland, de regelscommissie van de FIDE. De commissie bestaat uit Geurt Gijssen (Nederland, voorzitter), Stewart Reuben (Engeland, secretaris) en de leden Franca Dapiran (Italië), Shaun Press (Australië) en Ashot Vardapetyan (Armenië). De commissie praat over mogelijke wijzigingen in de FIDE-regels.
Men moet zich eens voorstellen wat er gebeurt als de commissie na enkele dagen vergaderen concludeert dat er geen wijzigingen hoeven worden voorgesteld. En dat in tijden van bezuinigingen. De eerste reactie die dan komt, is een voorstel om te korten op het budget van commissie. ‘Die doen toch niks anders dan vergaderen.’ Wil een commissie kunnen overleven moet zij met wijzigingsvoorstellen komen.
Dit verschijnsel is in de gewone wereld al tientallen jaren bekend. Vandaar dat in de meeste landen een vast onderdeel in een proces van regelgeving de zgn. dereguleringstoets is. In ons land bijvoorbeeld wil de Tweede Kamer bij elk wetsvoorstel weten of is gelet op het nut en de noodzaak van het wetsvoorstel en of het leidt tot extra werklast voor het bedrijfsleven en of overheid.
In de schaakwereld bestaat zoiets niet. De leden in de regelscommissie zijn in wezen mensen die geen of nauwelijks verstand hebben van regels, en wat het effect is van regels op amateur wedstrijdleiders.
Hierna bespreek ik drie gevallen. Het zijn zaken van reality judgement. Wat beslist de wedstrijdleider op dat moment?
Overzicht van aantekeningen
- Drie problemen
- De antwoorden
- De FIDE-regels als casusboek
1. Drie problemen
a. De speler claimt de winst van de partij omdat hij de tegenstander heeft matgezet. Echter, de tegenstander claimt ook de winst omdat de vlag van de speler is gevallen. Beide spelers claimen dat hij eerder was dan de ander.
b. De speler geeft de partij op. Echter, de tegenstander geeft de partij ook op. Beide spelers claimen dat de ander eerder heeft gezegd de partij op te geven.
c. De speler claimt de winst omdat de vlag van de tegenstander is gevallen. Echter, de tegenstander claimt ook de winst omdat de vlag van de speler is gevallen. Beide spelers claimen dat de vlag van de ander eerder is gevallen.
Wat moet de wedstrijdleider beslissen?
2. De antwoorden
Ad a. Mat en vlagval
Het is niet van belang om objectief te weten op welk moment de vlag is gevallen. Het gaat om het moment van waarnemen van het vallen van de vlag. Dit blijkt uit artikel 6.9 dat luidt: ‘De vlag is gevallen als een speler het waarneemt, of als de scheidsrechter het waarneemt’. Dat is het moment waarop de tegenstander meldt dat de vlag is gevallen. Het is de race tussen ‘de matzet’ en: het roepen ‘vlag’. Wie het eerst komt, heeft gewonnen.
Maar het wordt ingewikkeld wanneer elke speler claimt dat hij gelijk heeft.
– ‘De matzet gebeurde voor de vlagval.’
– ‘Nee, de vlagval was eerder dan de matzet.’
Wat dan?
Gijssen lost dit op door te stellen dat ‘algemeen is aanvaard dat wat op het bord gebeurt, voorgaat voor wat naast het bord gebeurt,’ vergelijk o.a februari 2004, Did a player touch a piece deliberately? De matzet gaat dus voor.
Ad b. Beide spelers geven de partij op
Over dit probleem werd in Lausanne in april dit jaar in de regelscommissie gediscussieerd. Het gaat om de toepassing van artikel 5.1b dat luidt:
De partij is gewonnen door de speler wiens tegenstander verklaart dat hij opgeeft. Dit
beëindigt de partij onmiddellijk.
Nu beide spelers op hetzelfde moment opgeven, is het verdedigbaar de uitslag vast te stellen op 1 – 1, zo meent iemand in de commissie. Iemand anders stelt dat de FIDE-regels hierover iets moet regelen. Waarop een ander zich afvraagt waarom dat moet. Uiteindelijk doet Franca Dapiran een ‘verstandig voorstel’ (aldus het verslag, pdg) om dit als volgt te regelen in de FIDE-regels:
Voorstel Dapiran: ‘Indien beide spelers op hetzelfde moment opgeven, wordt die speler die aan zet is (d.w.z. wiens klok loopt) geacht als eerste te hebben opgegeven en is hij degene die de partij heeft verloren.’
Vermoedelijk wordt dit voorstel in Istanbul in augustus behandeld als voorstel voor wijziging van de FIDE-regels.
Ad c. Beide vlaggen zijn gevallen
Ook dit heeft de regelgever praktisch opgelost. Artikel 6.11 luidt:
Als beide vlaggen zijn gevallen en het onmogelijk is vast te stellen welke vlag het eerst viel, dan
a. moet de partij worden voortgezet als het gebeurt in een periode die niet de laatste is.
b. is de partij remise als het gebeurt in een periode waarbinnen alle resterende zetten moeten
worden gedaan.
Commentaar
De opvatting van Gijssen onder ad a is onjuist. Het is een verzonnen beleidsregel waarbij de hoogdravende term ‘algemeen aanvaard’ wordt gebezigd. Algemeen aanvaard betekent min of meer dat iedereen het met die opvatting eens is. Heeft u bijvoorbeeld die opvatting aanvaard? Kent u iemand die behalve Gijssen die opvatting ook heeft aanvaard?
Bovendien slaat die opvatting natuurlijk nergens op. Waarom weegt wat op het bord gebeurt zwaarder dan het vallen van de vlag? De matzet en de vlagval zijn even zware grootheden. Men kan niet als beleid het ene belangrijker vinden dan het andere. Indien bijvoorbeeld de partij op video was opgenomen, zou kunnen blijken dat de claim van de vlagval eerder werd geuit, ik noem maar wat.
Als ik ook in dit geval een algemeen aanvaarde regel mag gebruiken: indien een scheidsrechter het niet weet en het ook niet kan weten, moet hij de partij remise verklaren.
Zie over de matzet en de vlag:
|
De opvatting van Franca Dapiran onder ad b is in wezen een variant op de opvatting van Gijssen.
Overtuigend is de opvatting van Dapiran niet. Een speler mag namelijk de partij opgeven ook als hij niet aan zet is. Indien beide spelers op hetzelfde moment de partij hebben opgegeven, en het onmogelijk is vast te stellen wie het eerst heeft opgegeven, is de partij remise. Zou ik menen. Echter, zodra de Algemene Vergadering van de FIDE haar voorstel overneemt wordt dat voorstel de regel.
3. De FIDE-regels als casusboek
Slavekoorde, de toenmalige voorzitter van de regelcommissie van de FIDE, schreef in december 1971 in Schakend Nederland, bladzijde 59:
‘Degenen die gewend zijn zich in de wetgeving van het schaken te verdiepen weten opperbest dat sommige ‘leiders’ er als de kippen bij zijn om elk nieuw geval dat zich voordoet (en ‘berecht’ is) onverwijld in de reglementen vast te leggen. Dat zijn de ‘leiders’ die er niet van houden ‘eigen verantwoordelijkheid’ te dragen. Zij doen niets liever dan hun casus-boek in reglementbepalingen om te zetten.
Andere ‘leiders’ daarentegen – in het algemeen de betere – beseffen dat de wetgever ruimte heeft gelaten om alle omstandigheden in aanmerking te nemen (ook die welke in de ‘wet’ niet genoemd worden), waardoor zij de gelegenheid hebben een beslissing te nemen welke bij het speciale geval past, zonder gedwongen te zijn een vonnis te vellen dat weliswaar in de ‘wet’ is voorgeschreven doch menigmaal op het geval in kwestie slecht past,’ aldus Slavekoorde in 1971.
Het is de taak van de voorzitter van een commissie het algemeen belang in de gaten te houden. Hij let op het nut en de noodzaak van voorstellen. Dat gebeurt niet met het voorstel van Dapiran. Het gevolg is dat gevreesd moet worden dat we straks zitten opgescheept met die regel. Zo wordt schaakrecht nog meer een weetjesrecht, dat afwijkt van intuïtie. Met grotere kans op fouten, omdat de wedstrijdleider weinig tijd heeft om na te denken. De FIDE-regels als casusboek.
Laten we hopen dat in Istanbul het voorstel van Dapiran wordt afgewezen.