Op weg naar Univé Hoogeveen (2)

“David Bronstein, die in 1951 wereldkampioen had moeten worden, Friso Nijboer, de grootste houwdegen van Nederland, Lembit Oll, nummer 28 van de wereld en Joyce Fongers uit Bedum, zeventien, die gelukkig net herfstvakantie heeft.” Dat waren vier van de deelnemers aan het eerste open toernooi in Hoogeveen, in 1997. Joyce Fongers kreeg een wildcard en bladerend door mijn krantenrubrieken van dat jaar zie ik dat ik dat nogal leuk vond. De eerste zin van dit verhaal komt uit mijn rubriek. Eerder dat jaar had ik een partij van haar gepubliceerd uit het dameskampioenschap van Nederland en na toekenning van die wildcard plaatste ik drie vlotte aanvalspartijen uit het meisjeskampioenschap. Voorafgaand daaraan belde ik haar (ik kende haar niet, maar er was maar één Fongers in Bedum) en vroeg haar om een pasfoto voor bij mijn verhaal. De kosten zouden natuurlijk worden vergoed. Het briefje dat ze me toen stuurde koester ik nog steeds in mijn spelersarchief: "Beste mijnheer Hut. Hierbij vindt u mijn pasfoto. Die vergoeding is trouwens echt niet nodig, ik had namelijk toch nieuwe pasfoto’s nodig.” Kijk, daar doe je het voor. Bewaren en hopen dat ze een beroemdheid wordt.

(Joyce Fongers in 1997.)

Trots op Bronstein

Jeroen van den Berg (perschef, maar een jaar later al toernooidirecteur) vond het helemaal niet zo leuk dat ik een hele rubriek over Joyce schreef, maar als collega-journalist begreep hij dat hij daar niet over moest klagen. Het was ook een beetje raar, waarom niet een groot verhaal over Bronstein? Dat schreef ik tijdens en na het toernooi wel. Bronstein veegde Richard Vedder van het bord en die vond dat helemaal niet erg. Hij vond het een eer! Een citaat uit mijn rubriek: “Vedder vroeg een dag na de partij aan zijn grote tegenstander: ‘Denkt u dat u met onze partij de schoonheidsprijs wint?’ ‘Ik denk het wel’, antwoordde Bronstein. ‘Niet alleen vanwege de partij, maar vooral omdat ik David Bronstein ben.’ De veteraan had goed begrepen dat ieder toernooicomité dolblij is met zijn deelname en trots op zijn originele partijen.”

Ian Rogers, Lev Psakhis (trainer van Judit Polgar) en Lembit Oll wonnen de open groep. Bronstein werd gedeeld negende met 5,5 uit 9, Vedder scoorde vijftig procent en Joyce Fongers kwam niet verder dan een half punt.

Formule

Het toernooi kende ook een kroongroep, een dubbelrondige vierkamp. De bezetting kende een vaste formule. (Fred van der Vliet in de Haagse Courant: “Waarom moet een toernooi eigenlijk een formule hebben?”) Uitgenodigd werden:

– de hoogst gerate Nederlander;

– de wereldjeugdkampioen;

– de sterkste vrouw ter wereld;

– een oud-wereldkampioen.

De eerste drie met als peildatum 1 januari. De formule zal wel regelmatig onderwerp van discussie zijn geweest. Wat te doen als de jeugdkampioen geen wereldtopper was, zo was veel later de vraag. Gelukkig werd de eerste editie al gewonnen door wereldjeugdkampioen Emil Sutovski, zodat die discussie even naar de lange baan kon. En wat te doen als Judit Polgar haar uitnodiging afsloeg? De tweede vrouw ter wereld was immers een stuk zwakker. Gelukkig was Polgar er de eerste zeven keren bij, ze genoot met volle teugen van de gemoedelijkheid in het provinciestadje. Aanvankelijk met haar moeder als begeleider, later met haar echtgenoot. Ook de ex-wereldkampioen heeft in de loop van de jaren wel ter discussie gestaan. De eerste, Vassili Smyslov, was toch niet een speler aan wie je voor zo’n toptoernooi meteen zou denken.

Ervaren arbiters

De kroongroep speelde met glazen stukken. Tot op de dag van vandaag, schreef ik in mijn vorige verhaal. Arbiter Aart Strik tikte me op de vingers, ik had niet goed opgelet. Die traditie is al een paar jaar geleden verlaten. Over arbiters gesproken: deze twee zijn er al vanaf het begin bij.

(Piet Bakker (links) en Koos Stolk. Foto: Johan Hut.)

Piet Bakker was alle jaren arbiter van de vierkamp. Twee partijen per dag, dan heb je niet veel te doen. Zittend aan een tafel met een heel dik boek, zo zie ik Bakker altijd voor me. Gelukkig is hij een liefhebber van dikke boeken. Ik heb ze nooit bekeken, maar waarschijnlijk waren ze vaak in het Frans geschreven, de taal die Bakker tot zijn pensionering aan een middelbare school onderwees.

Koos Stolk was door de jaren heen arbiter van de open groep en hoofdarbiter, bovendien was hij altijd actief in de persdienst.

Een arbiter die in Hoogeveen met weemoed wordt herdacht was wijlen Rob Hartoch, arbiter van de open groep. Een voormalige topschaker, maar later een man met heel veel liefde voor het arbiterschap.

Stellwagen (11) verslaat grootmeester

“Twee dagen later loop ik weer door het gemeentehuis. Ik heb Daniel net remise zien spelen tegen Yge Visser. In de kantine staat een mevrouw van de organisatie. Knap van Daniel, zeg ik. ‘Heeft hij weer gewonnen?’ Nee, remise. De vrouw kijkt teleurgesteld en ik moet haar uitleggen dat remise tegen Yge Visser een heel knap resultaat is voor Daniel. Er loopt hier een groep mensen rond die enorm hun best doen het ons naar onze zin te maken. Zelf weten ze niet zo veel van schaken, maar ze hebben wel heel veel plezier om die kleine jongen die voor niemand bang is.”

Dit schreef ik in 1998 in mijn krant. Het was het jaar van Daniel Stellwagen, elf jaar oud. Later zou hij vele leeftijdsrecords neerzetten. Deze keer: de jongste Nederlander die ooit van een grootmeester won. Slachtoffer was de Fin Yrjo Rantanen. Reactie van Daniel toen ik hem vertelde dat zijn tegenstander grootmeester was: “Dan is het zeker lang geleden dat die meneer dat geworden is.” Dat citaat heb ik later bij diverse collega’s teruggezien. Ook zei Daniel een dag later tegen mij: “Die meneer had zichzelf gisteravond volgens mij niet meer in de hand, qua alcohol.” Tja, Rantanen en zijn collega Westerinen stonden in die tijd bekend om het leegroven van de koelkast in het zusterhuis, de personeelsflat van het nabije ziekenhuis, waar veel spelers werden gehuisvest.

Onder journalisten vroegen we ons af of enige Nederlander ooit op die leeftijd een grootmeester had verslagen. Reactie van onder anderen Lex Jongsma en Gert Ligterink: misschien waren Jeroen Piket en Loek van Wely op die leeftijd wel net zo sterk, maar ze kregen nooit de gelegenheid tegen een grootmeester te spelen. De huidige jeugd (en ook al in 1998) boft met zo veel open toernooien

(Daniel Stellwagen krijgt zijn prijs van Sytze Faber. Foto: Johan Hut.)

Judit Polgar won de kroongroep van 1998 overtuigend, met 5 uit 6, voor Jan Timman, Boris Spasski en Tal Shaked. Bij de prijsuitreiking giechelde ze: “Het was een leuk toernooi. Behalve voor Jan, want die had het willen winnen.” Een jaar later stevende Timman regelrecht op de toernooizege af, hij hoefde in de laatste ronde ‘slechts’ remise te spelen tegen wereldjeugdkampioen Darmen Sadvakasov. Die remise kon hij krijgen, maar hij sloeg hem af en verloor. Daardoor eindigde Polgar gelijk met hem. Commentaar van de Hongaarse: “Ik heb het toernooi niet gewonnen, Jan heeft het toernooi verloren.” Dat was niet helemaal waar, want het tie-breaksysteem leverde Timman het glazen schaakspel op. En daar was hij blij mee.

(Jan Timman krijgt het glazen schaakspel van burgemeester Urlings. Foto: Johan Hut.)

(wordt vervolgd)

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.