Een zilveren schaakrubriek
Begin deze maand was het zestien jaar geleden dat ik schaakmedewerker van De Gooi- en Eemlander werd. Een zilveren jubileum dus: een kwart van 64. Mijn voorganger Wim van der Wijk hield ook van deze symboliek: hij stopte na precies acht jaar, dus bij zijn koperen jubileum. Is zestien jaar heel lang? Nee hoor, mensen als Lex Jongsma, Cor Jansen, Gert Ligterink, Bab Wilders en Bert Kieboom zijn of waren ver voorbij de 24. Er zijn schaakjournalisten die er nooit vrijwillig mee ophouden, Wim was eigenlijk een uitzondering. Na acht jaar zei hij dat hij ieder jaar steeds weer hetzelfde zag gebeuren. Nou, er zijn ergere dingen dan ieder jaar de toernooien in Wijk aan Zee, Hoogeveen, Amsterdam en Groningen te moeten volgen.
Deadlines
Wim, die ook algemeen journalist in loondienst van De Gooi- en Eemlander was, mocht van zijn baas alleen met de schaakrubriek ophouden als hij zelf voor een opvolger zorgde. Als clubgenoot bij HSG kende hij mijn werk uit het clubblad, ik was de eerste die hij vroeg. Toen hij vertelde hoeveel ik ermee zou verdienen, zei ik dat hij iemand anders mocht zoeken. De tweede vroeg ongeveer twee keer zo veel als Wim had gekregen en van de derde had de redactie niet het vertrouwen dat hij met deadlines kon omgaan. Daarna kwam Wim bij mij terug en zei dat ik het toch voor het aangeboden bedrag moest doen, waarop ik me in mijn lot schikte. Mijn dienstverband ging in op 1 december 1996. Toevallig die ochtend viel mijn andere krant Trouw op de mat met op de voorpagina de mededeling dat De Gooi- en Eemlander per die datum was overgenomen door de Telegraaf.
(Johan Hut en Wim van der Wijk dit jaar bij de presentatie van hun boek over 125 jaar HSG. Foto: René Olthof.)
Interview met Bert
Onwennig begon ik aan mijn gewichtige functie. Mijn eerste toernooi was het Sonnevanck-toernooi in Wijk aan Zee. Enigszins gespannen stapte ik het café binnen. Zou men dat zomaar goed vinden, dat ik daar ging rondlopen terwijl ik alleen maar de schaakrubriek voor De Gooi- en Eemlander schreef? Gelukkig werd ik door toernooidirecteur Jeroen van den Berg, die ik al kende sinds onze Gooise jeugdtoernooien ruim vijftien jaar eerder, allerhartelijkst begroet en hij regelde zelfs dat ik Bert Kisjes mocht interviewen. Ik voelde me de koning te rijk. Ik schreef een enthousiast verhaal over Bert en ook over Ruud Janssen, die zowaar van een meester had gewonnen. Dat vond ik bijzonder, winnen van een meester.
Bijzonder vond ik ook dat ik een paar maanden later een uitnodiging kreeg voor een persconferentie in Hoogeveen. Er zou een nieuw toernooi worden gepresenteerd. Een persconferentie, daar moest ik dus bij zijn, want ik was journalist. Tegenwoordig zou ik me de documentatie laten opsturen. Naast mij waren er dan ook alleen een verslaggever van het Dagblad van het Noorden en één van de Hoogeveense Courant. Er waren meer organisatoren dan journalisten, onder wie burgemeester Sytze Faber en natuurlijk Jeroen van den Berg.
Thuiswerk
Als schaakjournalist zou ik toegang krijgen tot het Walhalla van ieder toernooi: de perskamer. Ik weet niet wie de mythische verhalen over deze ruimte de wereld in heeft gebracht, maar Gert Ligterink schreef het al eens op de Tata-site: in de perskamer zitten mensen achter computers hard te werken. Daar is helemaal niets romantisch aan. Vroeger zat daar Berry Withuis met een typemachine, maar die heb ik niet meegemaakt. Tegenwoordig zorgen de harde werkers ervoor dat alle partijen live te volgen zijn en dat er zo snel mogelijk verslagen, foto’s en filmpjes op het net verschijnen. Geurt Gijssen zei eens met enige spijt in zijn stem: “Hoe beter de toernooisite, hoe minder journalisten we hier zien.” Het vak is inderdaad thuis uit te oefenen, al is het voor een leuke rubriek wel raadzaam af en toe op stap te gaan.
Van zeven naar twee
Op de redactie van De Gooi- en Eemlander werkten zeven sportredacteuren, onder wie twee schakers: Bert-Jan van Oel (Het Dikke Torentje, Eemnes) en Gijs Moerman (huisschaker). Dat aantal werd drastisch verminderd na de overname door de Telegraaf. De krant moest samenwerken met andere Telegraafdochters: het Noord-Hollands Dagblad, Haarlems Dagblad en Leidsch Dagblad. De kranten kregen onder andere een gezamenlijke denksportpagina, een bezuinigingsmaatregel die ik ternauwernood overleefde. Het moederbedrijf vond het ook niet nodig dat De Gooi- en Eemlander over nationale en internationale sportevenementen iets anders schreef dan de andere kranten. Niet zo gek gedacht. Na een paar jaar werd besloten dat De Gooi- en Eemlander kant-en-klare sportpagina’s kreeg aangereikt uit Alkmaar. Voor regionale sport bleef nog wel plaats, maar de bezetting liep terug van zeven redacteuren naar twee. En of de duvel ermee speelde, of beter gezegd de godin Caïssa, die twee waren Bert-Jan en Gijs. Beiden weten de verhoudingen in de Nederlandse sport op waarde te schatten en de schaaksport daarin hun plaats te geven. Zo zag ik begin november in slechts drie dagen tijd de volgende vijf artikelen op de sportpagina’s verschijnen.
Het middelste artikel ‘Om schaken kun je af en toe ook erg lachen’ is een bespreking door Bert-Jan van het boek ‘Mat in de Mediastad’ van Wim en mij. Zelf mag ik het niet zeggen, maar de objectieve recensent vindt het dus een leuk boek.
Na het verdwijnen van schaakrubrieken in het Algemeen Dagblad, Trouw en enkele regionale dagbladen ben ik gelukkig dat dat lot mij nog bespaard is gebleven. Ik heb er zestien jaar op zitten en zeg: op naar de volgende acht!
Nou Johan, dat zeg ik ook!!