Eindspelfinesses 20: Loper en pion tegen loper II
Krijgt u wel eens een eindspel op het bord in uw partijen? En was u tevreden over de afloop? Of knaagde er iets waarvan u later dacht: “Dat had ik anders kunnen spelen?”
Schaaksite biedt een eindspelrubriek aan waarin u uw kennis kunt opfrissen of eventueel uitbreiden. De internationale meesters Twan Burg en Herman Grooten zullen op frequente basis u proberen bij te praten over diverse eindspelfinesses.
We nemen de draad op met het eindspel van loper en pion tegen loper, waarbij de lopers van gelijke kleur zijn. De vorige keer hebben we een paar typerende manoeuvres gezien waarmee de winst in sommige gevallen afgedwongen kan worden. Veel hangt af van de positie van beide koningen en natuurlijk ook hoe ver de vrijpion is opgerukt. Hoe dichter bij de achterlijn, hoe groter de kans op succes. We zullen eerst met een ‘standaardwinststelling’ beginnen waarin wit een pion op b7 heeft. Daarna verplaatsen we alle stukken in het tweede diagram een rijtje naar ‘rechts’. We ontdekken een subtiel verschil dat ook het verschil tussen winst en remise betekent.
Eerst maar even een basisstelling, die al in 1856 door Centurini was uitgeplozen.
In deze stelling heeft wit maar een manier om te proberen verder te komen. Hij dient de zwarte loper van h2 te verdrijven van de diagonaal b8-h2. Daartoe zal hij proberen zijn loper om te spelen naar veld b8 zodat de vijandelijke loper weg moet.
1. Lh4 Kb6
Zwart steekt een stokje voor het witte winstplan. [Als zwart een tempozet met zijn loper speelt, wint wit als volgt: 1… Le5 2. Lf2 Lh2 3. La7 Lg3 4. Lb8 Lf2 5. Lf4 La7 en nu het grapje 6. Le3! waarna de loper de dekking van veld b8 opgeven.]
2. Lf2+
Wit vervolgt zijn plan.
2… Ka6
De zwarte koning dekt precies op tijd veld a7, zodat het witte plan op het eerste gezicht mislukt lijkt. Nu komt het er op aan een nieuw winstplan te bedenken. Dat bestaat opnieuw uit het verdrijven van de loper van de diagonaal b8-h2.
3. Lc5!
De enige zet om de winst af te dwingen. Waarom juist dit veld zo cruciaal is, kunnen we zien als we een andere loperzet proberen. Dat wit deze briljante zet nodig heeft, blijkt uit een paar voorbeelden als we iets andere proberen.
Als wit zijn loper begeeft naar d8 om op c7 een zogenaamde ‘brug’ te bouwen, is zwart weer precies op tijd om de loper van veld c7 te houden. 3. Lh4 Kb6 4. Ld8+ Kc6 en opnieuw kan er geen progressie geboekt worden. Wit zal dus ergens een tempo moeten winnen, zodat de zwarte koning niet op tijd de velden c6 of a6 kan bereiken.
Als wit een ‘wachtzet’ (=tempozet) speelt met bijvoorbeeld 3. Le3? verdedigt zwart zich met 3… Ld6! Dat juist dit de enige zet is blijkt uit de volgende variant: [Niet 3… Lg3? 4. Lg5 Kb6 5. Ld8+ Kc6 6. Lh4 en nu bereikt wit met tempo de andere diagonaal. 6… Lh2 7. Lf2 Zwart kan de loper niet meer van a7 afhouden. 7… Lf4 8. La7 Lh2 9. Lb8 Lg1 10. Lg3 La7 Het kunstje is nu bekend: 11. Lf2 met winst.] 4. Lg5 Het tweede plan is opgepakt. 4… Kb6 5. Ld8+ Kc6 Zwart heeft het plan opnieuw doorkruist. Doordat hij nu echter het veld h2 (waar de loper zich mooi had verstopt) heeft moeten verlaten, kan wit een tempo winnen om te proberen naar a7 te komen. 6. Le7 Dat moet het idee zijn. 6… Lh2 De loper keert terug naar zijn schuilplaats. Nu blijkt dat veld e3 het juiste veld is geweest. Wit kan niet via c5 naar a7 komen omdat de zwarte koning dat veld onder controle heeft. We keren nu terug naar de hoofdvariant.
3… Lg3
De loper moet zijn schuilplaats verlaten. Het maak nu niet uit of hij naar e5, f4, of g3 een zet doet.
4. Le7
Het tweede onderdeel van het winstplan wordt nagestreefd, de loper is op weg naar d8 voor een ‘brug’.
4… Kb6 5. Ld8+ Kc6
Tot dusver lijkt zwart zich allemaal adequaat verdedigd te hebben. Het enige verschil met de uitgangsstelling is dat de zwarte loper niet op h2 staat maar op g3 (had ook e5 of f4 kunnen zijn). En dat ogenschijnlijke subtiele verschil maakt het verschil tussen winst en remise uit!
6. Lh4!
Daarmee wint wit het essentiële tempo om zijn oorspronkelijke winstplan te realiseren.
6… Lh2 7. Lf2 Kb5 8. La7 Ka6 9. Lb8 Lg1 10. Lf4 La7
11. Le3!
En het is uit.
1-0
We hebben de stukken uit de eerste diagramstelling allemaal een lijntje naar ‘rechts’ verschoven. De diagonaal c8-h3 is met een veld ingekort, maar daar staat tegenover dat de andere diagonaal a6-c8 met een veld is verlengd. En dat verschil blijkt opnieuw het verschil tussen winst en remise. We proberen analoog aan het eerste voorbeeld de winst af te dwingen.
1. Lh5 Kc6 2. Lf3+ Kb6 3. Ld5
Dezelfde type tempozet als in de vorige stelling.
3… Lg4 4. Lf7 Kc6 5. Le8+ Kd6
6. Lh5
Opnieuw winnen we nu een tempo.
6… Lh3 7. Le2 Lf5 8. La6 Lg4 9. Lc8
De loper wordt van de diagonaal c8-h3 verdreven.
9… Lf3 10. Lh3 Lb7
11. Lg2
Dit trucje was voldoende in het vorige voorbeeld om de promotie van de pion af te dwingen. Maar nu blijkt de diagonaal a6-c8 lang genoeg! Een slimme zet als 11. Lf1 helpt ook niet als zwart maar goed reageert. 11… Ke6 met remise. De diagonaal a6-c8 is net lang genoeg. 12. Lh3+ Kd6 13. Lc8 Lg2 14. La6 Lh3 En het is duidelijk dat wit niet verder kan komen.
11… La6
Met remise!
½ – ½
Deze stelling lijkt op het oog remise. De witte pion staat nog op zijn uitgangsveld en zal voor een eventuele winstvoering helemaal naar de overkant moeten lopen.
1. b3!
Een geweldige wachtzet waardoor zwart belangrijk terrein moet prijsgeven. Niet 1. b4+ Ka4 2. b5 Ka5 en wit kan niet werken met Lc5-c6.
1… Lf6
De loper moet de voor hem mooi diagonaal a5-d8 verlaten. Leuk lijkt 1… Lb6 2. b4+ Ka6 maar na 3. b5+ is het toch gedaan. Overigens niet 3. Lxb6?? wegens pat.
Na 1… Ka6 volgt 2. b4.
2. b4+
De pion gaat nu snel naar voren.
2… Ka4
2… Ka6 3. Lb6.
3. b5
3… Ld8
Dat moet, omdat het anders sneller gebeurd is met zwart. Nu de zwarte koning niet op a5 staat, kan de loper echter verdreven worden.
4. Lb6 Lf6 5. Lc7 Ld4 6. Ld6
Met een nieuwe ‘brug’ op c5 komt wit weer verder.
6… Ka5 7. Lc5 Le5 8. b6 Ka6 9. b7
De pion staat op b7, nu moet er een ‘brug’ gebouwd worden op veld c7.
9… Lf4 10. Lb6 Lb8
11. Ld8!
De meest nauwkeurige. Zwart wordt in tempodwang gebracht. 11. Lc7 kan ook, maar is minder handig.
11… Ka7
Nu faalt 11… Lg3 op 12. Lc7 en na 11… La7 12. Lc7 is zwart ook in tempodwang.
12. Lc7
En nu wint het pionneneindspel.
1-0
Het is natuurlijk interessant om te zien hoe een speler met dergelijke kennis in het achterhoofd zich mag inlaten op een lopereindspel. Ik kwam een eindspel uit de praktijk tegen tussen de Duitse grootmeester Kindermann en onze eigen Loek van Wely. Zwart weet op instructieve wijze een zeer remise-achtig eindspel – op ‘Ausdauer’, maar
ook door een beter inzicht – nog tot winst te voeren.
Het lijkt heel weinig wat zwart heeft, maar Van Wely weet van weinig iets te maken en van iets een heleboel later!
28… Tb8!
Toren achter de vrijpion.
29. Kf2 b4 30. Ke2 b3 31. Tb6 Txb6 32. Lxb6
Wit opteert voor het lopereindspel omdat het andere eindspel kansloos is. Nu heeft zwart twee voordelen: verst verwijderde vrijpion en koning in het centrum (die moet er nog komen overigens).
32… Lc1 33. Kd1 Lh6 34. h3 Kf7 35. Lc5 Ke6 36. Lf2 Kd5
De koning staat er.
37. La7 Kc6 38. Ld4 Kb5 39. Lc3 Kc5 40. Le5 Le3 41. Lg7 Kb4
42. Lb2
Gedwongen, want als de koning "erlangs" komt via a3 beslist de zwarte b-pion. 42. Lf6 Ka3 43. Le5 Ka2 en wint.
42… Ka4
Zwart beoogt naar een pionneneindspel af te wikkelen door met La3 te gaan werken.
43. d4?!
Daarmee geeft wit de nodige witte velden prijs en tevens verzwakt hij zijn d-pion. Mogelijk lijkt nog 43. Ke2 Lc5 44. Kd2 Lb4+ 45. Kc1 La3 46. d4 Ld6 [46… Lxb2+ 47. Kxb2 Kb4 48. d5 Kc5 49. Kxb3 Kxd5 wint nog net niet voor zwart.] 47. Kd2 h5 en het is nog niet helemaal duidelijk.
43… Lf4 44. Ke2 Ld6 45. Kd3 La3 46. Kc3 h5 47. d5 h4 48. La1 Le7 49. Kd3
49. Kc4 Ka3 °.
49… Ka3 50. Ke4
50… Ld6!
Zwart heeft goed gezien dat hij één pion overhoudt op de koningsvleugel die niet afgeruild kan worden.
51. Kf3 g5 52. Kg4 Lf4 53. Lf6 b2 54. Lxb2+ Kxb2 55. d6 Lxd6 56. Kxg5 Lg3 57. Kg4 Kc2 58. Kf3 Kd2 59. Ke4 Ke2 60. Kf5
60… Kf2 0-1
Tijd voor de gebruikelijke opgave in deze rubriek.
Alle partijen of fragmenten via de viewer: