Begrijp wat u doet: Het Grünfeld-Indisch 1

Begrijp wat u doet: Het Grünfeld-Indisch 1

Opening: Het Grünfeld-Indisch 1

Nadat de vorige jaargang werd gevuld met een serie van zes interessante gambieten, keer ik nu terug naar de ‘grote openingen’. Daaronder versta ik dat deze openingen veelvuldig gespeeld worden door de ‘grote jongens’, de wereldtop dus. Het is in deze rubriek de bedoeling om de structuur van de opening uiteen te zetten en vooral uitleg te geven over het waarom van de zetten. Het is onmogelijk om volledig te zijn, maar met het aanbrengen van het nodige begrip mogen we hopen dat de gemiddelde clubschaker zich een weg kan banen in het ogenschijnlijk ondoordringbare oerwoud van varianten.

Een belangrijke loot aan de stam is het Grünfeld-Indisch dat op het repertoire stond van sommige wereldkampioenen (o.a. Fischer en Kasparov). De opening is genoemd naar de Oostenrijkse grootmeester Ernst Grünfeld (1893-1962). Hij bracht het systeem voor het eerst op bord in zijn partij tegen Kolisch in 1922.

1. d4 Pf6 2. c4 g6 3. Pc3 d5

Zwarts laatste zet is kenmerkend voor het Grünfeld-Indisch. Zwart laat niet het gehele pionnencentrum aan wit maar hij slaat terug met de tekstzet. Na een direct 3… Lg7 laat zwart het Konings-Indisch toe, waarbij wit met 4. e4 het gehele pionnencentrum in beslag neemt.

4. cxd5

In dit tweeluik bespreek ik de afruilvariant omdat het te ver gaat om de vele alternatieven te bespreken.

4… Pxd5 5. e4 Pxc3

Zwart wil geen tijdverlies oplopen en hij ruilt daarom af op c3. Dat lijkt enigszins paradoxaal, want door deze ruil versterkt hij het witte pionnencentrum juist weer. We zien weldra waarom deze voortzetting toch gerechtvaardigd is.

6. bxc3 Lg7

Dit is een belangrijke uitgangsstelling voor dit systeem. Zwart heeft net als in het Konings-Indisch zijn koningsloper op de lange diagonaal gezet. Het grote verschil is echter dat de stelling niet helemaal gesloten is en dat hij via de half-open d-lijn zal proberen de druk op het witte centrum op te voeren. Daartoe heeft hij de standaardzetten: … c7-c5 en … Pb8-c6 tot zijn beschikking. Als wit de druk op d4 niet verder wil laten oplopen, zal hij bij voorkeur geen paard op f3 zetten omdat zwart dan met … Lc8-g4 een vervelende penning in de stelling kan brengen, waarna het punt d4 sneller aangetast kan worden. Als we het zo formuleren, lijkt wit alleen maar kopzorgen te krijgen met zijn zogenaamd sterke pionnencentrum. Maar zo eenvoudig het is het natuurlijk niet. Een van de ‘wetten’ in dit type stellingen is, dat wit heel graag naar voren gaat met zijn d-pion. Zwart zal dan het nieuwe aanvalsdoel d5 moeten ondermijnen om zijn basisstrategie in tact te houden. Daartoe zal hij in de regel werken met … e7-e6 (en heel soms met … f7-f5). De problematiek bestaat er dan uit of wit met c3-c4 zijn d-pion kan blijven dekken en na een ruil op d5 liefst ook nog met c4xd5 een gigantisch pionnencentrum kan verkrijgen. Kortom: bijzonder interessante materie waarin het gevecht om het centrum al vanaf de zesde zet in volle gang is gezet. Voordat we naar concrete varianten gaan kijken, nemen we de volgende twee thema’s in ogenschouw:

  • Omdat het paard van f6 is weggespeeld, staan er bij zwart wat weinig verdedigers op de koningsvleugel. Vanwege het aanknopingspunt g6, kan wit proberen daar lijnen te gaan openen.
  • Het tweede thema is dat zwart na … c7-c5 en later … c5xd4, c3xd4 de meerderheid op de damevleugel bezit. Dat betekent dat veel eindspelen erg gunstig voor hem kunnen uitpakken.

Wit heeft hier drie mogelijke voortzettingen die alledrie een totaal verschillend karakter hebben. We bespreken ze heel summier.

A) 7. Lc4

B) 7. Pf3

C) 7. Le3

De eerste variant, de oude hoofdvariant met 7. Lc4 is nog altijd springlevend. De twee andere alternatieven B) 7. Pf3 en C) 7. Le3 zullen in de volgende aflevering besproken worden.

A) 7. Lc4 c5 8. Pe2

Met de loper op c4 mag wit geen paard op f3 zetten. De penning met … Lg4 kan dan heel onaangenaam worden.

8… Pc6 9. Le3 0-0 10. 0-0

We maken opnieuw een splitsing.

A1) 10… Lg4

A2) 10… cxd4

A3) 10… Pa5

A4) 10… Dc7

We bespreken ze afzonderlijk.

A1) 10… Lg4

Lange tijd was deze mogelijkheid in zwang. Zwart wil de tegenstander tot een verklaring in het centrum dwingen. Het vervolg is

11. f3 Pa5

12. Lxf7+

Karpov en Kasparov hebben in hun WK-matches van 1987 een hele discussie gevoerd met deze obscure variant. 12. Ld3 leidt tot een zetverwisseling met variant A2.

12…Txf7 13. fxg4

Wit heeft een pion buitgemaakt, maar daar staat tegenover dat hij het belangrijke witte veld op c4 heeft moeten prijsgeven. Karpov had er een ander, vrij diep idee, mee. Dat komt een beetje tot uiting in de stelling na

13… Txf1+ 14. Kxf1

Met deze stelling kunnen we heel wat Karpov-Kasparov-partijen vinden in de database. Wat Karpov vaak niet lukte tegen zijn kwelgeest, was dat hij probeerde de loper op g7 ‘levend te begraven’. Dat wil zeggen: met het op het oog a-positionele e4-e5 en zelfs g4-g5 zou de zwarte loper definitief op non-actief gezet zijn. Het uitgangspunt van Karpov was namelijk dat zwart nooit … e7-e6 zou mogen spelen vanwege de dodelijke zwakte van veld f6. Mijn indruk in al deze partijen is dat Kasparov toch erg handig gebruik kon maken van de verzwakte witte velden en dat hij ook soms de loper via h6 in het spel kon brengen, voordat wit de kans kreeg om g4-g5 te spelen.

A2) 10… cxd4 11. cxd4 Lg4 12. f3 Pa5 13. Ld3 Le6 14. d5

Het beroemde (of moet ik zeggen beruchte) kwaliteitsoffer dat al lange tijd door sterke spelers met wit en met zwart wordt getest.

14… Lxa1

Zwart moet zich hier wel op inlaten, want anders zou zijn strategie mislukt zijn.

15. Dxa1 f6 16. Lh6

Een niet ongevaarlijk alternatief en ook nog van nieuwe ideeën voorzien door de Bulgaar Topalov, is

16. Dd4 Lf7 17. Lh6 Te8 18. Lb5 e5

Hier zijn drie belangwekkende partijen mee: Topalov-Shirov, 2007, 2008 en Aronian-Shirov, 2007.

16… Te8 17. Kh1

Een wachtzet vooral om het schaakje op b6 uit de stelling te halen waardoor soms Lb5 mogelijk wordt. Zwart moet weldra kiezen waar hij zijn loper op e6 opbergt. Wit wil graag … Ld7 afdwingen, want dan ziet de zwarte koningsstelling er wat verlaten uit. We zien vanaf nu een spektaculaire en vrij geforceerde variant waarin wit onvervaard de zwarte koning met stukoffers bestookt. Ik geef de variant zonder commentaar.

17… Tc8 18. Pf4 Ld7 19. e5 Pc4 20. e6 La4 21. Pxg6!? hxg6 22. Lxg6 Pe5! 23. Le4 Lc2 24. Lxc2 Txc2 25. Dd1 Dc7 26. f4 Tc1!? 27. Dxc1 Dxc1 28. Txc1 Pg4 29. h3 Pxh6 30. g4 De kansen lijken in wits voordeel maar in de partij Carlsen-l’Ami, 2004, slaagde de zwartspeler erin om te profiteren van een lelijke fout van zijn tegenstander.

Magnus Carlsen
Erwin l’Ami

A3) 10… Pa5 11. Ld3

Het spel wordt nu een andere richting gegeven met

11… b6

Zwart heeft geen zin in de verwikkelingen van het kwaliteitsoffer en hij kiest voor de harmonieuze ontwikkeling van zijn dameloper naar de andere lange diagonaal. We vervolgen nu de belangwekkende partij uit een WK-match Topalov-Anand, 2010.

12. Dd2 e5 13. Lh6 cxd4 14. Lxg7 Kxg7 15. cxd4 exd4 16. Tac1 Dd6 17. f4 f6 18. f5 De5 19. Pf4 g5 20. Ph5+ Kg8 21. h4 h6 22. hxg5 hxg5 23. Tf3 Kf7

en toen volgde het totaal onver¬wach¬te, maar volledig correcte stukoffer

24. Pxf6!!

Topalov behaalde hier in de eerste partij een klinkende overwinning mee. Hoe zwart het dan wel moet aanpakken is op dit moment niet duidelijk.

A4) 10… Dc7

De positionele aanpak. De dame maakt plaats voor de toren en er dreigt ook, tactisch gezien, een kleinigheid. De loper op c4 gaat hangen, als zwart tweemaal op d4 mag slaan.

11. Tc1

Zo wordt Lc4 indirect gedekt.

11… Td8 12. Lf4

Een van de meest principiële zetten die wit tot zijn beschikking heeft. Het is bij openingen vaak nuttig om de geschiedenis van een variant te bekijken alvorens de moderne theorie erbij op te zoeken. Een leerzame partij om het zwarte plan te illustreren ontstaat na

12. h3 b6 13. f4 Lb7!?

In de partij Gligoric-Smyslov, 1959 greep de witspeler hier mis met 15. Df2?! en hij kreeg toen een vlekkeloze demonstratie ‘witte velden strategie’ te zien: 15… Pa5 16. Ld3 f5 17. e5 c4 18. Lc2 Pc6 19. g4 Pe7 en zwart won in grootse stijl.

12… Dd7

Zwart beoogt om zijn damevleugelpionnen naar voren te spelen (meestal voorafgegaan door … Pa5). Daarna kan de dameloper naar b7 waarna zwart een volstrekt harmonieuze samenwerking van zijn stukken tot stand heeft gebracht.

13. d5 14. Ld3 b5

Grünfeldspecialist Peter Svidler vervolgde zo in een partij tegen Topalov, 2006 en hij slaagde erin deze partij te winnen.

Belangrijkste illustratieve partijen:

  • Karpov-Kasparov, WK-match (partijen 5, 7, 9, 11) 1987.
  • Topalov-Shirov, 2007.
  • Topalov-Shirov, 2008.
  • Aronian-Shirov, 2007.
  • Carlsen-l’Ami, 2004.
  • Topalov-Anand, 2010.
  • Gligoric-Smyslov, 1959.
  • Cheparinov-Ivanchuk, 2008.
  • Shirov-Svidler, 2009.
  • Caruana-Svidler, 2010.
  • Topalov-Svidler, 2006.
  • Carlsen-Svidler, 2008.

Geraadpleegde bronnen:

– Megadatabase van Chessbase

Reageren? Stuur een e-mail naar .

De illustratieve partijen via de viewer:

(De foto’s zijn van Frans Peeters)

Over Herman Grooten

Herman is ruim 40 jaar schaaktrainer. Hij verzorgde lange tijd de schaakrubrieken in Trouw en het ED. Daarnaast was hij Topsportcoördinator bij de KNSB en is hij auteur van diverse schaakboeken en werkt hij voor Schaaksite. Klik hier voor series die hij op Schaaksite heeft gezet.

10 Reacties

  1. Avatar
    Henk Smout 25 oktober 2020

    Met Kolisch moet je Kostic hebben bedoeld, de partij van 13 oktober 1922 te Teplitz-Schönau, 18 november te Wenen won Grünfeld tegen 4.Lg5 Pe4 5.cxd5 van Aljechin. Er is een eerdere partij van 19 maart tegen Albert Becker met 2.Pf3 g6 3.c4 Lg7 4.Pc3 d5 die na 5.cxd5 Pxd5 6.e4 Pcx3 op de 25ste zet in remise eindigde. In die partij komt al het kwaliteitsoffer op a1 voor en toen Zwart daar niet op inging offerde Becker de andere kwaliteit op f1.

  2. Avatar
    Henk Eleveld 25 oktober 2020

    De partij in Teplitz-Schonau is idd.gespeeld in de elfde ronde volgens het toernooiboek van dit SchachKongress. Maar of het de eerste partij is?

    In de zesde ronde speelt Grunfeld met wit tegen Frits Samisch en daar speelt hij een soort van Grunfeld in de voorhand.

    Er is in de periode rond 1850 wel een baron Ignaz von Kolisch die ook schaakte maar vooral bankierde. Wat vroeg om Grunfeld tegen te komen.

  3. Avatar
    Henk Eleveld 25 oktober 2020

    Daarbij komt dat in de eerste ronde in de partij Johner- Reti reeds  Grunfelds verdedigingsstrategie uitgebreid uitgelegd wordt.

     

  4. Avatar
    Henk Eleveld 25 oktober 2020

    De opening stamt uit 1855 van een Indiase speler volgens Wikepedia.

    en.wikipedia.org/wiki/Grünfeld_Defence

    Grunfeld speelde de zet waarschijnlijk voor het eerst in april 1922 in het  toenooi van Bad Pistyan  tegen Samisch en daarna in Wenen 1922 tegen Aljechin. Die partij won hij.

     

  5. Avatar
    Henk Smout 25 oktober 2020

    John Cochrane – Bonnerjee Mohishunder 1855;

    Becker – Grünfeld, Wenen 19 maart 1922 (4… d5 nadat al Pf3 en Lg7 is gespeeld);

    Sämisch – Grünfeld, Bad Pystian 14 april 1922 met 4.Lf4;

    Kostic – Grünfeld, Teplitz-Schönau 13 oktober 1922;

    Aljechin – Grünfeld, Wenen 18 november 1922;

    Siegheim – Reti, Hastings ronde 7 is al januari 1923;

    Grünfeld – Sämisch uit Teplitz is zonder d7-d5, Zwart slaat met … d7xc6 terug;

    Johner – Reti uit Teplitz met zwart 5… c7-c5 en Wit 6.d4-d5.

     

     

  6. Avatar
    Henk Smout 26 oktober 2020

    Citaat uit bovenstaand stuk: “Het is bij openingen vaak nuttig om de geschiedenis van een variant te bekijken alvorens de moderne theorie erbij op te zoeken.” Zo denk ik er ook over!

  7. Avatar
    Henk Smout 30 oktober 2020

    5… c7-c6 in Sämisch – Grünfeld, Bad Pystian 1922 na 4.Lf4 Lg7 5.e3 heet “in feite strijdig met de beginselen van het Grünfeld-Indisch” in boek over Grünfeld-Indisch uit 1979 door Van der Tak en Sosonko, blz. 83. Vandaag partij van mezelf uit 1972 teruggezien met 5… c7-c5 dat volgens geraadpleegde databanken in Buenos Aires 1939 door de Chileen Salas-Romo voor het eerst en daarna in 1945 door de Australiër Purdy werd gespeeld.

    Aljechins 5… o-o al eind 1922 na 4.Pf3 Lg7 5.Lf4 is volgens Kmoch (Nachtrag zu P.R. von Bilguer Handbuch des Schachspiels, 1930, blz. 167 noot 17) het eerst in een klein Belgisch toernooi met succes gedaan, Bogoljubow (Die Moderne Eröffnung 1.d2-d4! 1928/29, blz.116) beweert over 5.Lc1-f4: “wird von Grünfeld folgendermaßen widerlegt: 5… o-o 6.cxd5 (6.e2-e3, c7-c5! usw. mit gutem Spiel für Schwarz [Aljechin deed 6… dxc4, HS]) Pf6xd5 7.Pc3xd5 Dd8xd5 8.Lf4xc7? [vraagteken van Bogoljubow, HS] Pb8-c6 9.e2-e3 Lc8-f5 usw. mit starkem Angriff für Schwarz.” We kunnen nu met de computer vaststellen dat 9… Lf5 sterker is dan het door o.a. Pachman met ! beloonde 9… Lg4.

  8. Avatar
    Henk Smout 02 november 2020

    Gilg – Grünfeld 1924 wijkt na 6.h3 o-o 7.Pf3 met 7… c5! af van het eerdere 7…. Pbd7 tegen Sämisch, Wit heeft wel h2-h3 extra vergeleken met de stelling tussen haakjes in het Bogoljubow-citaat. Met c7-c6-c5 in twee zetten ontwijkt Grünfeld de tweelingvariant van het door Aljechin gespeelde 5… o-o.

    De tweelingvariant van 5… c5 vóór de rokade (Salas-Roma deed op 6.dxc5 o-o, Purdy’s 6… Da5 is richtinggevend voor de verdere ontwikkeling) met Pf3 in plaats van e3 is al in 1923 door Ehrhardt Post tegen Alfred Brinckmann gespeeld.

    Hier op verschillen tussen de tweelingvarianten ingaan voert te ver.

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.