Gespot 67: Vancura in de praktijk
Bij het grasduinen in schaakboeken, het doorbladeren van schaaktijdschriften, het surfen op het internet, het bekijken van schaakfilmpjes valt het oog wel eens op interessante stellingen, bijzondere voorvallen, geniale zetten en grappige blunders. In deze rubriek wil ik u die graag voorleggen.
Bent u ook iets tegengekomen? Laat het ons weten.
Af en toe komt er een oud, stoffig boekje uit mijn boekenkast vallen en als ik het opraap, kan ik het natuurlijk niet laten om er een blik in te werpen. Toevallig was het ditmaal het Lehrbuch der Schachendspiele, Band 2 van grootmeester Yuri Averbach. Daar heb ik als opkomende schaker nog veel uit gewerkt, maar ik begrijp de weerzin die de jeugd van nu heeft om uit zo’n boek de geheimen van eindspelen te gaan ontsluieren. Niet alleen zijn de moderne boeken wat levendiger geschreven (vaak voorzien van opgaven), maar er zijn veel aantrekkelijkere manieren om met schaken bezig te zijn. Op het internet is veel te vinden, er zijn schaakfilmpjes met grootmeesters waarin het nodige wordt uitgelegd en natuurlijk kun je met een goed budget heel wat aanschaffen op het gebied van de schaakdvd’s. Desalniettemin is het mijn ervaring dat veel spelers hun geld uitgeven aan openingsboeken, databaseprogramma’s en andere schaakprogramma’s.
En kan een speler na het bekijken van een paar filmpjes van GM Karsten Müller zeggen dat zijn eindspelkennis voldoende zal zijn om dat in de praktijk te kunnen brengen?
Ik denk eerlijk gezegd van niet. En ik denk ook niet dat het bestuderen van eindspelboeken zomaar soelaas zal bieden. Zelf kwam ik er door schade en schande achter dat de meeste eindspelboeken – ook de moderne – een indeling kennen waarbij alles op materiaal is gerangschikt. Neem dat stoffige boekje van Averbach dat voornamelijk over toreneindspelen gaat. Het eerste ‘Kapitel’ begint met ‘Turm gegen Bauer’ (Toren tegen pion), dat gaat verder met het tweede paragraafje ‘Toren tegen (meerdere) pionnen’. Als we hier in 60 pagina’s doorheen hebben geploeterd (waarin ondertussen ook nog ‘Kapitel 3’ toren en pion(nen) tegen pionnen aan de orde is gekomen) komen we bij het vierde gedeelte dat handelt over ‘Toren en pion (geen randpion!) tegen toren. We eten dan 30 pagina’s door een rijstebrij aan techniek heen, voordat de randpion ten tonele verschijnt. In de zesde paragraaf worden ‘toren en pionnen tegen toren’ behandeld. Later komt dan ‘toren plus twee pionnen tegen toren plus een pion’ aan bod.
Ik kan u vertellen: ik was in de gelukkige omstandigheid dat ik schakers om me heen had die ambitieus waren en die best bereid waren om af en toe – met een krat bier in de buurt – mee te kijken naar dit soort taaie kost.
Inmiddels – vele jaren later – ben ik tot het besef gekomen dat er slechts weinigen zijn in Nederland die tot in de kleine uurtjes eindspeltheorie hebben zitten doen. Ik moet overigens zeggen dat het me geen windeieren heeft gelegd, want ik heb menig slecht tot verloren of gelijkstaand eindspel nog met een goed resultaat kunnen afsluiten.
Waar volgens mij veel meer behoefte aan is, is om de schaakstudent wegwijs te maken aan de hand van basisprincipes, het aanleren van technieken en het oefenen hiermee. Want naast de theorie zal ook aan de schaakvaardigheid gewerkt moeten worden. Zeker met het versnelde tempo van tegenwoordig, kun je nog zoveel weten, je zult het met beperkte tijd op de klok ook nog goed moeten kunnen toepassen. In mijn trainingen besteed ik hier ook de nodige aandacht aan. Genoeg geleuterd. Ik neem een diagram uit Averbach, dat mij altijd gefascineerd heeft.
Het groene gebied is in Averbach gearceerd. Deze stelling is afgeleid van de beroemde stelling van Vancura uit 1924 (zie verderop).
Sterke schakers als Tarrasch (in 1909) en Berger (in 1922) hielden bovengenoemde stelling gewonnen voor wit met een koning op g2. Maar Romanovsky en Rabinovich vonden dat zwart zich succesvol kan verdedigen.
Averbach heeft nu het gebied gedefinieerd dat als de witte koning zich daarin bevindt, zwart (aan zet) remise kan bereiken. Hij heeft alle velden onder de loep genomen en de ene variant is nog ingewikkelder dan de andere. Het heeft mij altijd getroffen dat met de koning op d2 de stelling remise is en met de koning op c2 voor hem gewonnen. Dat zijn toch uiterst interessante gevolgtrekkingen waarin de grenzen van het spel worden verkend. Het gaat veel te ver om dit tijdbestek dit soort bespiegelingen schaaktechnisch te gaan bespreken. Maar het is aardig om het Vancurathema toch eventjes te revue te laten passeren. Waar gaat het nu om? Laten we eens naar een eindspelstelling kijken die u bij wij van spreken de komende partij voor de club op het bord zou kunnen krijgen.
Dit is een stereotiep voorbeeld voor dit type eindspel. Wit mag geen a6-a7 spelen (zolang de zwarte koning op g7 of h7 vertoeft) omdat hij daarna geen winstplan meer heeft. De reden is dat hij zijn toren niet voor de a-pion kan wegkrijgen. Zwart houdt simpel zijn toren op de a-lijn (hij doet dus ‘niets’) en pas als de witte koning naar b6 loopt (om de pion te dekken) reageert hij met een schaakje in de rug. Hoe anders is deze stelling met een pion nog op a6. De witte koning heeft nu een schuilplaats op a7 waar hij naartoe kan wandelen. Daarna kan hij zijn toren bevrijden en door die handig neer te zetten, loodst hij de pion naar de overkant. De volgende zettenreeks is karakteristiek voor de winstvoering.
1. Kc5 Kf7 2. Kb6 Tb1+ 3. Ka7 Ke7 4. Tb8 Td1 5. Tb3 Ke6 6. Kb6 Td6+ 7. Ka5 Td5+ 8. Tb5
8…Td1 Of 8…Td7 9. Tc5 Kd6 10. Kb6 Te7 11. Ta5 met winst.
9. a7 Ke7 10. Ka6
en de pion valt niet meer af te stoppen. De conclusie in de eerste stelling luidt: als wit de pion opspeelt kan hij een ‘regen van schaakjes’ verwachten waar hij niet meer uit kan ontsnappen. Hij wordt in de ‘rug’ aangevallen en omdat hij geen schuilplaats heeft, zal hij ‘kletsnat’ worden. Maar met een pion op a6, kan hij wel schuilen tegen deze ‘regenbui’. Ik noemde dat ooit tijdens een jeugdtraining een ‘bushalte’. De koning liep naar a7 waar hij eindelijk kon schuilen. Iedereen begreep meteen wat ik bedoelde. De beeldspraak met een bushalte bleek zelfs zo sterk te zijn, dat de leerlingen ook vrijwel meteen een mogelijk verdedigingsmechanisme voor de zwartspeler op het spoor kwamen.
1-0
Dan komen we nu toe aan hoe Vancura het bedacht had. Met de variatie van Romanovsky, zoals hierboven beschreven.
Wit laat zijn pion op a6 om ooit met de koning via a7 te kunnen schuilen. De zwarte verdediging is er op gericht om ervoor te gaan zorgen dat hij op dat veld de koning ook kan belagen via de zogenaamde flankschaakjes. Deze verdediging is ooit bedacht door Vancura. Hoe gaat dat in zijn werk? Zwart moet de a-pion onder schot houden. En dat kan hij achter de pion of ook aan de zijkant doen!
1…Ta5!
Dit is de sleutelzet in zwarts verdediging. De toren probeert met tempowinst aan de zijkant van de pion te komen om ervoor te zorgen dat het gaat ‘regenen’ aan de zijkant van de bushalte. Hij blijft nog even ‘hangen’ aan de a-pion.
2. Kf3 Tf5+!
Daar gaat het om. Via een tempowinst komt de toren aan de zijkant.
3. Ke4 Tf6!
Deze zet is essentieel. Zwart moet aan de pion blijven hangen om te verhinderen dat de witte toren uit zijn benarde positie bevrijd kan worden.
4. Kd5
Wit heeft maar een plan: met de koning naar b5 om de pion te dekken en daarmee zijn toren te bevrijden. 4. Ke5 is een slimme poging, want er dreigt Tg8+! maar zwart antwoordt met 4…Th6 waarna er niets aan de hand is.
4…Kh7
Zwart doet niets.
5. Kc5 Tg6
Het grappige is dat zwart gewoon met de toren aan de pion blijft kleven.
6. Kb5
Nu is het tijd geworden om te reageren.
6…Tg5+ 7. Kb6 Tg6+ 8. Ka7
De koning is op a7aangekomen, maar hij kan niet voorkomen dat hij lastig gevallen blijft worden.
8…Tg7+
en door de flankschaaks heeft wit niets aan zijn schuilplaats op a7. Deze methode om de toren via een schaakje aan de zijkant te krijgen is nuttig om te onthouden.
½ – ½
Het is een opmerkelijk staaltje dat Vancura ineens opduikt in een absolute toppartij, onlangs in Sinquefield in de Verenigde Staten! En nadat Carlsen eerder ergens een goede kans niet benut had, komt Aronian met maar liefst drie pionnen minder (weliswaar twee waardeloze h-pionnen) met een blauw oog weg. Het grappige is dat de moderne engines grote problemen met de taxatie van deze stelling hebben. Mijn Stockfish 5 staat continu bijna op +5, ofwel een volle toren meer. Maar het is en het blijft remise, de hoge waardering ten spijt.
|
|
Magnus Carlsen |
Levon Aronian |
47…Tb5!
Aronian kent zijn klassieken!
48. Kxc3 Tf5 49. Ta8 Tb5 50. Kc4 Tf5 51. Kb4 Tf4+ 52. Kc5 Tf5+ 53. Kd4 Tb5 54. Ke4 Tc5 55. Ta6 Tb5 56. h4 Tc5 57. Kd4 Tb5 58. Kc4 Tf5 59. Kb4 Tf4+ 60. Kc5 Tf5+ 61. Kb6 Tf6+ 62. Kb7 Tf7+ 63. Kc8 Tf8+ 64. Kd7 Tf5 65. Ta8 Td5+
Carlsen blijft het natuurlijk proberen en hij probeert zijn tegenstander steeds zand in de ogen strooien. Maar deze geeft geen krimp.
66. Ke6 Tb5 67. Kf6 Tc5 68. Ta7+ Kxh6 69. Kf7 Tb5 70. a6
70…Tb6! 71. Kg8 Tb8+ 72. Kf7 Tb6!
73. Ke7 Kg6 74. Kd7 Tf6 75. Ta8 Kg7 76. Kc7 Tf7+ 77. Kd6 Tf6+ 78. Ke5 Tb6 79. Ta7+ Kg6 80. h5+
80…Kh6! Na 80…Kxh5? 81. Ta8 komt de zwarte koning niet op tijd op de gewenste ‘remisevelden’ (g7 of h7) en dan verliest het wel voor zwart! 81…Kg6 82. a7 Ta6 83. Tg8++- met winst.
81. Kf5 Tc6
82. Te7
Er is geen fatsoenlijke poging meer en Carlsen vindt het nu genoeg.
82…Txa6 83. Te6+ Txe6 84. Kxe6 Kxh5 1/2-1/2
Deze fragmenten via de viewer:
Dit soort onderwerpen en dan uitgebreider en nog veel meer zal aan bod komen in een Masterclass over toreneindspelen die ik op zaterdag 8 november zal verzorgen. Voor alle deelnemers wordt – naast de 5 uur schaaktraining – een lunch verzorgd en ligt er een uitgebreide reader te wachten. Voor meer informatie klik op: Masterclass toreneindspelen of kijk op www.sterkspel.nl.
Nakamura liet eerder dit jaar uitschijnen dat hij de Vancura-positie nog niet had bestuurd, zie : www.chessvibes.com/?q=carlsen-goes-down-against-caruana-in-shamkir-update-video
In mijn blogartikel schaken-brabo.blogspot.be/2014/07/praktische-eindspelen.html vertel ik dat bijna alle eindspelen die ik op het bord krijg uniek zijn.
Zelf heb ik theoretische eindspelen zoals de Vancura-positie altijd interessant gevonden en een artikeltje zoals bovenstaand apprecieer ik zeker. Echter het is voor mij een brug te ver om te stellen dat je dit echt nodig hebt om een hoger niveau te behalen. De paar ratingpunten die je op een blauwe maandag eens zou winnen met het kennen van deze theorie, verlies je al snel in de volgende maanden in andere partijen.
Het gaat natuurlijk niet alleen om het Vancuraprincipe. De speler met veel eindspelkennis in zijn ransel is duidelijk in het voordeel ten opzichte van andere spelers, zeker bij partijen die met versneld tempo moeten worden uitgespeeld. Bij jeugdspelers die ik train zet ik vaak in op het verhogen van hun meestal matige kennis, maar vooral ook op het verbeteren van hun eindspeltechnische vaardigheden. Juist op dat terrein kan veel winst geboekt worden. Overigens hebben spelers als Nakamura zoveel schaakinzicht, dat ze sommige principe zelf achter het bord kunnen bedenken. Nakamura schijnt wat dat betreft een natuurtalent te zijn, want in de wandelgangen vernam ik dat hij zijn klassieken eigenlijk nauwelijks kent.