Begrijp wat u doet: Het Nimzo-Indisch 1
Opening: Het Nimzo-Indisch 1
Een van de meest fascinerende en ondoorgrondelijke openingen is het Nimzo-Indisch. En als je Nimzo-Indisch zegt, zeg je ook bijna in een adem: Dame-Indisch of Bogo-Indisch. We nemen in dit tweeluik een paar belangrijke principes van het Nimzo-Indisch (genoemd naar Aaron Nimzowitsch, 1886-1935) door.
We bespreken in dit tweeluik de belangrijkste principes van het Nimzo-Indisch, genoemd naar Aaron Nimzowitsch (1886-1935). Een bijzonder complexe opening waar diepe strategische gedachten aan ten grondslag liggen.
1. d4
Hier begint eigenlijk al een polemiek tussen Tarrasch en Nimzowitsch. De aartsvader van het klassieke schaak, laat weten dat een pionzet in het centrum in principe met een symmetrische pionzet moet worden beantwoord omdat wit anders te grote invloed in het centrum krijgt.
1…Pf6
De eerste ‘revolutionaire’ zet. Zwart antwoordt niet met een pionzet, maar probeert het centrum onder controle te houden met stukken. Dus op 1. d4 moet men welhaast antwoorden met 1…d5 Na 2. c4 e6 3. Pc3 c5 4. cxd5 exd5 5. Pf3 Pc6 (zie analysediagram)
is dan ook de zogenaamde Tarraschverdediging ontstaan. Dat zwart een geïsoleerde pion op d5 op de koop toeneemt, deerde Tarrasch allerminst. Het vrije stukkenspel compenseert deze strategische zwakte, dicteert ons de dogmaticus ons. En hij voegde er zelfs aan toe: “Als je niet met een geïsoleerde pion durft te spelen, kun je maar beter niet gaan schaken”.
2. c4 e6
De tweede stap om de strijd in het centrum nog niet meteen met pionnen aan te gaan. Het maakt de ontwikkeling van de koningsloper mogelijk.
3. Pc3
Wit speelt logische zetten: hij probeert nu met e2-e4 het gehele pionnencentrum in te nemen. Overigens moeten spelers die het Nimzo-Indisch op hun repertoire hebben staan, ook beseffen dat ze het Dame-Indisch of het Bogo-Indisch in hun repertorie kunnen nemen.
Na 3. Pf3 gaan de meeste spelers die Nimzo-Indisch spelen verder met 3…b6 waarna het Dame-Indisch is ontstaan. [Spelers met het Nimzo-Indisch in hun repertoire spelen ook regelmatig 3…Lb4+ hetgeen het Bogo-Indisch heet.]
3…Lb4
En daar is dan de ‘revolutionaire’ zet. Zwart houdt de vorming van het witte centrum tegen door deze penning. Omdat deze vorm van centrumbeheersing geheel paste in het plaatje van Nimzowitsch, draagt de opening nog altijd zijn naam: het Nimzo-Indisch. Een blik in de database leert dat de oudste (geregistreerde) partij met deze stelling gespeeld werd in 1851 (Cochrane-Mahescandra). De eerste partij van Nimzowitsch was die tegen Janowsky, in 1914 in St. Petersburg. Helaas zijn er geen partijen bekend met het Nimzo-Indisch tussen de aartsrivalen Tarrasch en Nimzowitsch, want die hadden we natuurlijk graag gezien! Uiteindelijk hebben de heren tussen 1904 en 1928) onderling slechts 12 partijen afgewerkt. Aanvankelijk ging het gelijk op, maar later nam Nimzowitsch afstand. De onderling score is dan ook +5=2=5 in zijn voordeel. Wat is er nu zo bijzonder aan deze strijdwijze? Zwart houdt nog in midden welke pionzetten hij verder gaat spelen. Dat kunnen … d7-d5, … c7-c5 of … b7-b6 worden of combinaties van al deze drie zetten. Deze onderhuidse spanningen stellen hoge eisen aan beide spelers, want beide moeten steeds afwegen wat de stelling verlangt. Na zwarts loperzet zijn er bijzonder veel bestrijdingswijzen voor wit. Het gaat veel te ver die allemaal te bespreken, maar ik noem ze allemaal even.
4. e3
Deze zet werd veel gespeeld en is gepopulariseerd door Rubinstein, vandaar dat het tegenwoordig ook zijn naam draagt. Deze variant komt in dit artikel voornamelijk aan de orde. In het tweede deel reserveren we ruimte voor een paar belangrijke alternatieven die slechts summier aan bod komen. Dat zijn: 4. Dc2, 4. Pf3, 4. f3, 4. Lg5, 4. g3 en 4. a3 Die laatste variant heeft het kenmerk van de zogenaamde Saemischvariant die overigens ook kan ontstaan na de Rubinsteinvariant met 4. e3.
4…c5
Een kwestie van smaak. Zwart behoudt zich de mogelijkheden … d7-d5 en/of … b7-b6 voor. Ondertussen kiest hij ervoor om pionnen op zwart te gaan zetten. Waarom dat zo’n belangrijke strategie is, zien we verderop.
4…O-O is eigenlijk de meest logische zet die leidt tot wat Leon Pliester in zijn boek “The Rubinstein Complex of the Nimzo-Indian Defense” de ‘normaalvariant’ noemt. 5. Ld3 d5 6. Pf3 c5 7. O-O Van deze stelling schrijft Paul van der Sterren in het boek ‘De wereld van de schaakopening’ deel 1, in zijn uitstekende verhandeling over deze opening, dat deze stelling een van de belangrijkstte en best uitgewerkte stellingen is van het Nimzo-Indisch. 7…cxd4 8. exd4 dxc4 9. Lxc4 leidt tot een stelling waarin zwart ervoor kiest om tegen een witte isolani (geïsoleerde pion) wil spelen. Ook hier zijn weer talloze speelwijzen, maar de zogenaamde Karpovvariant, die ontstaat na 9…b6 heeft zich bewezen als een van de meest solide.
Een logische reactie is 4…b6 hetgeen meteen een nieuw en complex systeem oplevert, dat ik hier buiten beschouwing laat.
5. Ld3
Wit ontwikkelt rustig verder.
Een scherp en interessant alternatief is 5. Pge2 Wit wil vanaf nu ten koste van alles voorkomen dat hij een dubbelpion krijgt. Na deze paardontwikkeling beoogt hij de loper op b4 onmiddellijk aan de tand te gaan voelen. Een belangrijke variant is 5…cxd4 om de terugtocht voor te bereiden nu het paard op e2 de koningsloper wat in de weg staat. 6. exd4 d5 [6…O-O kan ook.] 7. c5 Hiermee legt wit zijn kaarten op tafel: hij wil de pionnenmeerderheid op de damevleugel proberen te gaan benutten. Deze problematiek heeft tot veel interessante confrontaties geleid.
5. a3 De zogenaamde Saemischvariant. Wit dwingt de ruil van loper tegen paard af. Wat hij hiermee van plan is, gaan we snel zien. Zie ook de opmerkingen die geplaatst zijn bij de aantekeningen in de hoofdvariant. 5…Lxc3+ 6. bxc3 Pc6 7. Ld3 O-O 8. Pe2 (zie analysediagram)
Dat is het verschil met de hoofdvariant. Wit ontwikkelt het paard niet naar f3, waar het de belangrijke opmars van de f-pion in de weg staat. Een ander verschil van het paard op e2 ten opzichte van het paard op f3 is dat het paard naar g3 gespeeld kan worden, waar het op de witte velden kan spelen. Dat doorkruist grotendeels het plan dat zwart in de Huebnervariant op het bord brengt (zie hoofdvariant). Zwart moet daarom heel anders antwoorden. Lange tijd werd nu gekozen voor de volgende bestrijdingswijze: 8…b6 9. e4 (zie analysediagram)
Van der Sterren: ‘Dit is een van de belangrijkste uitgangsstellingen van de Saemischvariant. Met slechts een geringe vertraging heeft wit het machtige pionnencentrum opgebouwd dat hem voor ogen stond. De zwarte verdediging wordt nu zwaar op de proef gesteld. Dat er in meer dan een halve eeuw heel diep over dit probleem is nagedacht, blijkt wel uit zwarts volgende zet, geïntroduceerd door Capablanca en inmiddels gemeengoed, maar nog altijd getuigend van een grandioos spelinzicht’: 9…Pe8 Zwart maakt zich op om de komende storm op zijn koning alvast te beteugelen alvorens zelf op de damevleugel de zwakte op c4 op de korrel te nemen. 10. O-O La6 11. f4 Wit bekommert zich niet om pion c4, hij staat klaar voor f4-f5 waarna veel stukken van hem tot leven komen. Nu blijkt de bedoeling van Capablanca: 11…f5 Hij werpt een blokkade op, zodat het witte loperpaar in bedwang wordt gehouden. Na 12. Pg3 g6 13. Le3 Pd6 ontstaat er zeer ingewikkeld speltype met kansen voor beide kleuren. Een belangrijke partij voor de zwartspelers is Jussupow-Karpov, 1989 en voor de witspelers Zsu. Polgar-I. Sokolov, 1994.
5…Pc6 6. Pf3
Deze paardzet is lange tijd mode geweest en hij wordt tot op de dag van vandaag nog altijd gespeeld. De voor- en nadelen van de paardontwikkeling naar f3 of naar e2 zal ik nader toelichten. Ook hier kan het paard naar e2 ontwikkeld worden. 6. Pge2 Het voorkomt de problemen die in de hoofdvariant met een paard naar f3 ontstaan, maar uiteraard zijn er ook schaduwzijden aan deze paardontwikkeling.
6…Lxc3+
Deze vrijwillige ruil van de loper tegen het paard oogt op het eerste gezicht heel merkwaardig. Zeker in ogenschouw genomen dat er ook een Saemischvariant is, waarin wit vrijwillig a2-a3 speelt om de ruil af te dwingen.
7. bxc3
Na deze ruil is de zogenaamde Hübnervariant ontstaan.
7…d6
Als we deze stelling vergelijken met het Saemischsysteem, dan heeft wit vrijwillig op c3 geruild om zwart met het door Nimzowitsch geformuleerde ‘Doppelcomplex’ op te zadelen. Wit heeft dus de zet a2-a3 uitgespaard, maar daar staat tegenover dat hij een paard naar f3 heeft gespeeld, waar het de opmars van de f-pion in de weg staat. Waarom die zo belangrijk is, gaan we snel zien.
8. e4
Uiteraard ligt 8. O-O nog meer voor de hand. Wit stelt e3-e4 omdat hij soms gebruik kan maken van dat veld door daar een stuk naartoe te spelen bijvoorbeeld na zwarts voor de hand liggende opmars 8…e5 Wit heeft nu twee paardsprongen die bovengenoemd idee rechtvaardigen. Dat het een pion kost, deert wit allerminst. Juist het opengooien van de stelling komt het loperpaar ten goede. 9. Pd2 [Aggressiever is 9. Pg5 hoewel de zet nooit geadopteerd werd door de ‘grote jongens’.] 9…O-O De zwarte koning maakt zich uit de voeten en dan moet wit er wel rekening mee houden dat de pion straffeloos geslagen kan worden. [Aanname van het pionoffer is levensgevaarlijk: 9…cxd4 10. cxd4 exd4 11. exd4 Pxd4 12. Te1+ Pe6 13. La3 En de zwartspeler in de partij Portisch-Timman, 1978 moest tot zijn schade ondervinden dat die twee lopers akelig sterk werden.] 10. d5 Pe7 11. Dc2 (zie analysediagram)
De hoofdzet in deze stelling. Wit wil de diagonaal b1-h7 controleren en daarmee maakt hij zich op voor de opmars f2-f4 om een gigantisch ruimte-overwicht te creëren. Het is voor zwart niet eenvoudig om hier een adequaat antwoord op te formuleren, maar het waren de strategen uit de jaren ’80 (Karpov, Timman, Andersson, Hübner) die wel raad wisten met dit stellingsprobleem. Buigt u uw hoofd er ook maar eens over. Hoe moet zwart nu spelen?
Ook prachtig is de volgende partij Pinter-Timman, 1982.
11. f3 Lf5 12. e4 Ld7 13. Dc2 Ph5 14. g3 f5 15. exf5 Lxf5 16. Pe4 h6 17. Ld2 Dd7 18. Tae1 Lh3 19. Tf2 Tf7 20. Dd1 Pf6 21. Le3 Pxe4 22. Lxe4 Lf5 23. Dc2 Taf8 24. Tef1 Lxe4 25. Dxe4 Df5 26. a4? Dxe4 27. fxe4 Txf2 28. Txf2 Txf2 29. Kxf2
Wat speelt zwart om de winst veilig te stellen?
8…e5
Met deze zet komen de uitgangspunten van zwarts strategische opzet het best tot uiting. Hij heeft in de opening zijn zwartveldige loper ingeleverd tegen een paard. De dubbelpion die hij daarmee bij wit heeft gecreëerd, wil hij graag in tact laten; pion c4 kan een mogelijk aanvalsdoel worden. Maar belangrijker is dat hij een ‘zwarte pionnenwal’ wil opwerpen tegen wits zwartsveldige loper. Nu hij zelf de zwartveldige loper mist, wil hij de activiteit van zijn witte tegenhanger zo goed mogelijk inperken. Het idee om pionnen op zwart te zetten, dient zelfs nog een tweede doel: zijn eigen loper van c8 wordt beter. Een van de ultieme doelen van zwart is zelfs om die witveldige lopers in de verre toekomst te ruilen. Dat lijkt op het eerste gezicht wellicht wat merkwaardig, want is de loper op d3 niet wits zogenaamde slechte loper? Dat mag misschien zo zijn, eigenlijk kunnen beide witte lopers in een gesloten stelling niet zo veel. En dat is precies waar het de ‘strategen’, met Huebner voorop, in de jaren ’80 om ging: proberen te bewijzen dat het manoeuvreren met paarden in een gesloten stelling tegen het witte loperpaar zwart makkelijker af gaat dan dat wit zijn loperpaar tot gelding kan brengen. Rest nog de vraag te beantwoorden waarom zwart zo graag die witveldige lopers wil ruilen. In het algemeen kunnen we stellen dat wit erg kwetsbaar wordt op de witte velden, in het bijzonder pion c4. Daarmee is de cirkel rond: Nimzowitsch’ oorspronkelijke bedoeling was om c4 te attaqueren met … Pc6-a5 en na … b7-b6 met … Lc8-a6 en mogelijk zelfs … Dd7-a4.
9. d5
Een niet onbelangrijk systeem is om de spanning het centrum te handhaven. Dat kan met 9. h3 In een partij tussen twee aanhangers van respectievelijk de witte en de zwarte kleur, ging het er destijds fascinerend aan toe: Portisch-Timman, 1982. De partij toont ons weer eens de strijd van een zwart paard tegen een witte loper, met alle zware stukken op het bord. 9…h6 10. Le3 b6 11. O-O Dc7 12. d5 Pe7 13. Ph4 g5 14. Df3 Pfg8 15. Pf5 Pxf5 16. exf5 Pf6 17. g4 La6 18. Dd1 e4 19. Da4+ Kf8 20. Dxa6 [20. Le2!?] 20…exd3 21. Da4 Te8 22. Tae1 Db7! 23. Dd1 b5 24. Db1?! [24. Dxd3] 24…Te4! 25. Dxd3 Txc4 26. Td1 Kg7 [26…De7] 27. f3?! [27. f4!?] 27…De7! 28. f4 Te8 29. Lc1 De2 30. fxg5 hxg5 31. Dg3 [31. Lxg5? Txg4+ 32. hxg4 Dxg4+ 33. Kf2 Pe4+] 31…Pe4 32. f6+ Kg6 33. Dg2 Pxc3 34. Td2 Dxg2+ 35. Kxg2 Pe2 0-1.
9…Pe7 10. Ph4
Deze zet oogt op het eerste gezicht merkwaardig, maar is bij nader inzien volstrekt logisch. Wil wit nog profijt hebben van het loperpaar, dan dient hij de stelling te openen. Vooral het openbreken van de zwarte velden, zal zijn stelling ten goede komen. De opmars f2-f4 wordt dus zo snel mogelijk voorbereid. De tekstzet dient zo snel mogelijk gespeeld te worden omdat zwart anders met … Pg6 het witte plan onmogelijk kan maken.
10…h6
Zwart wil een blokkade opwerpen op de zwarte velden; hij staat klaar voor … g7-g5. Het is belangrijk om op te merken dat 10…Pg6 sterk beantwoord kan worden met 11. Pf5! Wit staat door zijn ruimtevoordeel erg prettig. Hoewel de witte lopers na 11…Lxf5 12. exf5 niet veel kunnen, mogen we ook constateren dat zwart zo weinig ruimte heeft dat hij zelf met zijn paardenpaar aardig gedrukt komt te staan.
11. f4
Deze zet hadden de Sovjets voorbereid voor wereldkampioen Boris Spassky, ten tijde van zijn match tegen de Amerikaan Bobby Fischer, in Reykjavik 1972. Later werden er nieuwe wegen bewandeld, bijvoorbeeld met 11. g3 g5 12. Pg2 Lh3 13. Pe3 met interessant spel.
11…Pg6!
Een formidabel antwoord van Fischer, achter het bord bedacht. Nu het paard op g6 pion f4 aanvalt, moet wit wel ruilen en daarmee verliest de witte stelling zijn flexibiliteit. Dat zwart een dubbelpion op de koop toeneemt (waarbij hij zelfs uit het centrum moet slaan) vindt Fischer geen probleem. Het lijkt er namelijk op dat de zet niet kan vanwege 11…exf4 12. Lxf4 g5 met stukwinst. Maar het secondantenteam had goed geanalyseerd. Wit krijgt een moordend initiatief na 13. e5!
12. Pxg6 fxg6 13. fxe5?
Na afloop van deze partij tussen Spassky en Fischer, werd geconcludeerd dat deze ruil helemaal niet past in het spelbeeld. Later werd gevonden dat wit moet verder gaan met 13. O-O O-O 14. f5 De zwartspelers zaten ondertussen ook niet stil en hadden hier het interessante counterplan 14…b5!? op klaarliggen. Logisch dat er weer nieuwe ontwikkelingen kwamen waarin witspelers in een eerder stadium Tb1 gingen spelen om deze zet eruit te halen. Zo zien we de evolutie van een openingsvariant in een notendop voorbij komen.
13…dxe5
Op het eerste gezicht heeft Fischer gespot met alle regels van het positiespel: wit heeft het loperpaar in handen, meer ruimte, een gedekte vrijpion en twee half-open lijnen voor zijn torens. Bij het naspelen van deze partij zullen we concluderen dat het loperpaar volkomen machteloos is in deze dichtgeschoven stelling, hij niets kan beginnen met zijn ruimtevoordeel, de gedekte vrijpion niet benut kan worden en dat hij niet kan voorkomen dat zwart op twee vleugels alles voor het zeggen krijgt.
14. Le3 b6 15. O-O O-O 16. a4 a5!
Dit principe had Nimzowitsch al geconstateerd: Pion a4 dient te worden vastgelegd met … a7-a5. De belangrijkste reden is dat wit niet van een zwakte af kan komen, maar vooral dat hij zijn torens niet makkelijk kan activeren. Daarbij had Nimzowitsch uitstekend ingeschat dat pion a4 zelfs een grotere zwakte zou kunnen worden dan pion b6. Wie zou dat nu denken. Deze partij toont het een beetje aan!
17. Tb1 Ld7 18. Tb2 Tb8 19. Tbf2 De7 20. Lc2 g5 21. Ld2 De8 22. Le1 Dg6 23. Dd3 Ph5 24. Txf8+ Txf8 25. Txf8+ Kxf8 26. Ld1 Pf4 27. Dc2??
Dat wit in de problemen is, is duidelijk maar het zo snel mis kan gaan als in de partij, toont ons de volgende blunder. Na 27. Db1 is nog niet uitgekristalliseerd hoe zwart vorderingen kan maken.
27…Lxa4!
Een prachtige slotzet in die 5de matchpartij Spassky-Fischer, Reykjavik 1972. De pointe is dat zwart na 27…Lxa4 28. Dxa4 Dxe4 29. Kf2 Pd3+ 30. Kg3 Dh4+ 31. Kf3 Df4+ 32. Ke2 Pc1# op fraaie wijze matgezet wordt.
Belangrijkste illustratieve partijen:
- Jussupow-Karpov, 1989
- Zsu. Polgar-I. Sokolov, 1994
- Portisch-Timman, 1978
- Addison-Hübner, 1970
- Portisch-Timman, 1982
- Spassky-Fischer (5de matchpartij), 1972
Geraadpleegde bronnen:
– ‘De wereld van de schaakopening’ deel 1 van Paul van der Sterren
– Megadatabase van Chessbase
Reageren? Stuur een e-mail naar .
De illustratieve partijen via de viewer:
|
(De bron van de foto’s is onbekend)