Een interview met Anish Giri is altijd meer dan de moeite waard. Giri ziet er altijd prachtig gekleed uit (dankzij Sopiko ), is rap van de tongriem gesneden en regelmatig humoristisch. Kortom deze schaak-wereldtopper heeft ook zijn p.r. prima voor elkaar.
Daarnaast kan Giri buitengewoon goed schrijven! Voor mij is dat misschien nog wel belangrijker dan al het andere. Ik zou liever hebben dat hij zich als schrijver verder ontwikkelt en mooie dikke schaakboeken gaat schrijven, dan dat hij wereldkampioen wordt en niet meer schrijft.
Het mooiste is natuurlijk als hij het kan combineren, wat in de geschiedenis nog maar weinigen is gelukt. Ik denk dan bijvoorbeeld aan Aljechin. Van Carlsen daarentegen heb ik nog niet veel gelezen dat echt de moeite waard is. Of heb ik iets gemist?
Steinitz, Lasker, Euwe, Botwinnik, Karpov, Kasparov… Die schreven sowieso, van Capablanca, Smyslov, Tal, Spasski en Fischer durf ik het niet te zeggen omdat ik het niet weet.
Maar om op je vergelijking terug te komen: Ik heb tien keer liever dat Giri Wereldkampioen wordt en nooit meer schrijft dan dat hij geen wereldkampioen wordt en zich de krampen schrijft.
Het Nederlandse schaakleven krijgt een grotere opkikker van een wereldkampioen dan van een schrijvende schaker.
Al die wereldkampioenen die je noemt, hebben wel een of meerdere boeken geschreven – dat klopt. Fischer zijn 60 memorable games, Tal zijn mooie auto-biografie, Lasker een paar toernooiboeken, Capablanca ook een auto-biografietje.
Maar écht schrijven over schaken, dat zijn er niet veel geweest. Naast Aljechin natuurlijk Euwe. Maar verder?
Het is ook mogelijk dat het schrijven van goede boeken het behalen van het wereldkampioenschap in de weg staat. Dat heeft misschien gegolden voor Nimzowitsch, Bronstein, Keres, en Fine.
Allerlei openingenboekjes, nietzeggende partijverzamelingen, werken van ghostwriters e.d. laat ik buiten beschouwing.
Wat Kasparov betreft – die heeft natuurlijk zijn serie Predecessors. Schitterende boeken, zeker. Maar heeft hij ze zelf geschreven? Misschien wel, deels. Twijfelgeval.
Fischers 60 Memorable Games vind ik iets heel anders dan schrijven. Dat is een verzameling partij-analyses. Dat kan iedere schaker. Is van een andere orde dan wat Giri doet. Tal was misschien wel de beste schrijver onder de wereldkampioenen. Euwe is misschien degene met de meeste boeken, maar meer als schaakleraar dan als schrijver.
Ik heb analyses van Magnus Carlsen gezien in New in Chess Magazine en ook in de Megadatabase van Chessbase waarin hij op zeer instructieve wijze uitlegt hoe ons spel in elkaar zit. Hij neemt in elk geval geen blad voor de mond. Ik krijg tenminste niet de indruk dat hij iets achterhoudt, een gevoel dat mij bij sommige Oostblokspelers nog wel eens bekruipt. Die laten niet altijd het achterste van hun tong zien. Carlsen vindt ik een positieve uitzondering.
Bronstein won het kandidatentoernooi van 1950 in Boedapest en speelde in de WK match van 1951 gelijk tegen Botwinnik, die daardoor zijn titel behield.
In het kandidatentoernooi van 1953 in Zürich werd Bronstein gedeeld tweede met Keres (en Reshevsky). Hij schreef daarover een heel goed toernooiboek. Keres werd nog drie keer ongedeeld tweede bij de kandidatentoernooien van 1956, 1959 en 1962. Het schrijven van schaakboeken sluit dus niet uit om mee te doen op het hoogste niveau. Mogelijk kan Giri dat ook zo combineren.
Wat Nimzowitsj betreft, die rond 1930 op zijn top was, lag het ook niet aan het schrijven van schaakboeken. Wereldkampioen Aljechin weigerde eenvoudigweg tegen hem uit te komen. Na diens overlijden werd er in 1948 een vijfkamp om het wereldkampioenschap gespeeld tussen Botwinnik, die won, Smyslov, Keres, Reshevsky en Euwe. Aanvankelijk zou Fine daaraan ook deelnemen, maar hij moest zich wegens gezondheidsredenen terugtrekken.
Interessante discussie. Ik zou wel eens een lijst willen zien van favoriete schaakboeken uit de geschiedenis. Die laatste van Dimitri kende ik nog niet, dus die komt op mijn verlanglijstje.
@Richard Vedder: als je met "opkikker" bedoelt dat na een wereldtitel van Giri opeens veel meer mensen in Nederland gaan schaken, dan denk ik dat je je verwachtingen wat moet temperen.
Om een vergelijking te maken: Toen het Nederlands volleybalteam in 1996 Olympisch kampioen werd, daalde het ledenaantal van de Nevobo vrolijk verder.
Ik vergelijk het daarom ook liever met de hoogtijdagen van Euwe en Timman!
Volleybal is dan jammer, maar ik meen dat de zwembond wel profiteerde van Pieter en Inge en later van Kromo. En zo zullen er nog wel meer voorbeelden zijn.
Maar garantie heb je sowieso niet. Het blijft koffiedik kijken!
@Dimitri: Het boek van D. Bronstein in de Engelse notatie. The chess struggle in Practice, Candidates Tournament Zurich 1953, hardcover, McKay, 1978, 499 p
@Aard: Richard heeft m.i. gelijk. Na het wereldkampioenschap van Euwe eind 1935 werd schaken als vak ingevoerd op Amsterdamse middelbare scholen.
De belangstelling voor schaken kan zoals dat in 1935 het geval was, toen de matchpartijen overal in het land onder veel belangstelling gespeeld werden, in Nederland behoorlijk toenemen, als Giri de WK match gaat spelen. Maar zover is het nog niet.
Wim, je verbaast me met de opmerking dat Fine zich om gezondheidsredenen terugtrok voor het WK 1948. Jij bent altijd goed geïnformeerd, maar weet je het zeker? Ik heb altijd begrepen dat hij – nadat hij in Amerika had gestudeerd – geen zin meer had in topschaak in Europa. Hij speelde nog wel toernooien in Amerika, al zal dat niet precies in die periode zijn geweest.
In de Batsford Chess Encyclopedia staat gewoon dat hij weigerde mee te doen. Ik heb wel boeken waar veel meer in staat, maar ik ben nu even druk met de KNSB-competitie.
@Johan Hut: Heel vervelend. Ik heb het volgens mij wel ergens gelezen, maar het klopt niet volgens de bronnen die ik nu geraadpleegd heb. Fine gaf voor zijn weigering om aan het wereldkampioenschap van 1948 mee te doen academische werkzaamheden op.
Het misverstand kan zijn ontstaan, doordat Fine zich als secondant van Euwe in diens revanchematch tegen Aljechin van 1937 al vroeg vanwege gezondheidsklachten moest terugtrekken. Euwe was daar natuurlijk zeer door benadeeld, want er waren in die tijd nog veel afgebroken partijen, die samen met een secondant werden geanalyseerd.
Na 1948 kwam Fine als schaker niet zo veel meer in actie.
Reuben Fine schrijft hier zelf in 1958 het volgende over:
I feel certain that I could have beaten Alekhine in a match for the world championship in 1938 or 1939; the smae probably holds true for Botvinnik and Reshevsky. But Alekhine would not play and nobody could force him to.
Even before Alekhine’s death in 1946 I proposed a six-man tournament for the world championship, without him, because of his conduct during the war, and because he was clearly no longer as strong as some of the others. This proposal was not accepted by the Russians, who instead disagreed with the boycott on Alekhine and challenged him to a match with Botvinnik. Alekhine’s sudden death created an entirely new situation.
The six-man tournament idea was then revived, and arranged for 1947. At that time I was still prepared to play. Unfortunately the Russians then began to play politics and called it off at the last minute. Since the war Russian strength has increased tremendously, but it has not led to any cessation of political maneuvering. Even today the candidates’ tournament is too heavily packed with Russians and is set up in such a was that it is almost impossible for a non-Russian to win.
It was not the intention, with the tournament system, to bar the road to matches with qualified contenders, yet this is exactly what has been done. I am prepared, even now (1958), to play a match for the world championship with either Botvinnik or Smyslov; the obstacles to such a match are to my way of thinking purely political in nature.
Uit "Lesson from my Games – A Passion for Chess" (1958)
Zijn laatste opmerking hierboven was mede gebaseerd op het officiële recht dat hij zich had verworven de wereldkampioen uit de dagen voor een match om de titel, door zijn (gedeelde) overwinning van AVRO 1948, samen met Keres.
Er was dus duidelijk sprake van grote frustratie bij Fine:
1. In 1938 verwerft hij het recht tot een WK, maar dat komt er niet van omdat Alekhine weigert.
2. In 1947 wil hij meedoen aan de zeskamp op de wereldtitel, maar dat toernooi wordt geblokkeerd door de Russen.
3. Daarna zitten er in zijn visie teveel Russen in het systeem van kandidatentoernooien om niet-Russen een eerlijke kans te geven. Dit sluit aan bij de ervaringen van zijn landgenoot Fischer in de jaren ’60. Achteraf is ook gebleken dat Fischer gewoon gelijk had met zijn bewering dat de Russen in het kandidatentoernooi in 1963 samenwerkten.
In het voorwoord bij het toernooiboek van het Wereldkampioenschap van 1948 wordt uitgebreid ingegaan op de voorafgaande verwikkelingen. Euwe heeft zich enorm ingespannen om het toernooi na het afstel van 1947 toch te laten doorgaan. Het eerste gedeelte was in Den Haag en daarna verkaste men naar Moskou. Volgens dit voorwoord zegde Fine pas op het laatste moment af, maar het geeft geen redenen.
Een interview met Anish Giri is altijd meer dan de moeite waard. Giri ziet er altijd prachtig gekleed uit (dankzij Sopiko ), is rap van de tongriem gesneden en regelmatig humoristisch. Kortom deze schaak-wereldtopper heeft ook zijn p.r. prima voor elkaar.
Daarnaast kan Giri buitengewoon goed schrijven! Voor mij is dat misschien nog wel belangrijker dan al het andere. Ik zou liever hebben dat hij zich als schrijver verder ontwikkelt en mooie dikke schaakboeken gaat schrijven, dan dat hij wereldkampioen wordt en niet meer schrijft.
Het mooiste is natuurlijk als hij het kan combineren, wat in de geschiedenis nog maar weinigen is gelukt. Ik denk dan bijvoorbeeld aan Aljechin. Van Carlsen daarentegen heb ik nog niet veel gelezen dat echt de moeite waard is. Of heb ik iets gemist?
Steinitz, Lasker, Euwe, Botwinnik, Karpov, Kasparov… Die schreven sowieso, van Capablanca, Smyslov, Tal, Spasski en Fischer durf ik het niet te zeggen omdat ik het niet weet.
Maar om op je vergelijking terug te komen: Ik heb tien keer liever dat Giri Wereldkampioen wordt en nooit meer schrijft dan dat hij geen wereldkampioen wordt en zich de krampen schrijft.
Het Nederlandse schaakleven krijgt een grotere opkikker van een wereldkampioen dan van een schrijvende schaker.
Van de wereldkampioenen na Kasparov weet ik het ook niet. Anand, een openingenserie, dacht ik.
Al die wereldkampioenen die je noemt, hebben wel een of meerdere boeken geschreven – dat klopt. Fischer zijn 60 memorable games, Tal zijn mooie auto-biografie, Lasker een paar toernooiboeken, Capablanca ook een auto-biografietje.
Maar écht schrijven over schaken, dat zijn er niet veel geweest. Naast Aljechin natuurlijk Euwe. Maar verder?
Het is ook mogelijk dat het schrijven van goede boeken het behalen van het wereldkampioenschap in de weg staat. Dat heeft misschien gegolden voor Nimzowitsch, Bronstein, Keres, en Fine.
Allerlei openingenboekjes, nietzeggende partijverzamelingen, werken van ghostwriters e.d. laat ik buiten beschouwing.
Wat Kasparov betreft – die heeft natuurlijk zijn serie Predecessors. Schitterende boeken, zeker. Maar heeft hij ze zelf geschreven? Misschien wel, deels. Twijfelgeval.
The test of time is al een wat ouder boek van Kasparov. Ook hoog aangeschreven.
Fischers 60 Memorable Games vind ik iets heel anders dan schrijven. Dat is een verzameling partij-analyses. Dat kan iedere schaker. Is van een andere orde dan wat Giri doet. Tal was misschien wel de beste schrijver onder de wereldkampioenen. Euwe is misschien degene met de meeste boeken, maar meer als schaakleraar dan als schrijver.
Ik heb analyses van Magnus Carlsen gezien in New in Chess Magazine en ook in de Megadatabase van Chessbase waarin hij op zeer instructieve wijze uitlegt hoe ons spel in elkaar zit. Hij neemt in elk geval geen blad voor de mond. Ik krijg tenminste niet de indruk dat hij iets achterhoudt, een gevoel dat mij bij sommige Oostblokspelers nog wel eens bekruipt. Die laten niet altijd het achterste van hun tong zien. Carlsen vindt ik een positieve uitzondering.
Bronstein won het kandidatentoernooi van 1950 in Boedapest en speelde in de WK match van 1951 gelijk tegen Botwinnik, die daardoor zijn titel behield.
In het kandidatentoernooi van 1953 in Zürich werd Bronstein gedeeld tweede met Keres (en Reshevsky). Hij schreef daarover een heel goed toernooiboek. Keres werd nog drie keer ongedeeld tweede bij de kandidatentoernooien van 1956, 1959 en 1962. Het schrijven van schaakboeken sluit dus niet uit om mee te doen op het hoogste niveau. Mogelijk kan Giri dat ook zo combineren.
Wat Nimzowitsj betreft, die rond 1930 op zijn top was, lag het ook niet aan het schrijven van schaakboeken. Wereldkampioen Aljechin weigerde eenvoudigweg tegen hem uit te komen. Na diens overlijden werd er in 1948 een vijfkamp om het wereldkampioenschap gespeeld tussen Botwinnik, die won, Smyslov, Keres, Reshevsky en Euwe. Aanvankelijk zou Fine daaraan ook deelnemen, maar hij moest zich wegens gezondheidsredenen terugtrekken.
Wimw: Bronstein was de officiele auteur van het boek bedoel je ;:
Het boek van Tal over zijn eerste match tegen Botwinnik is mijn favoriete matchboek, heel boeiend geschreven.
Interessante discussie. Ik zou wel eens een lijst willen zien van favoriete schaakboeken uit de geschiedenis. Die laatste van Dimitri kende ik nog niet, dus die komt op mijn verlanglijstje.
@Richard Vedder: als je met "opkikker" bedoelt dat na een wereldtitel van Giri opeens veel meer mensen in Nederland gaan schaken, dan denk ik dat je je verwachtingen wat moet temperen.
Om een vergelijking te maken: Toen het Nederlands volleybalteam in 1996 Olympisch kampioen werd, daalde het ledenaantal van de Nevobo vrolijk verder.
Ik vergelijk het daarom ook liever met de hoogtijdagen van Euwe en Timman!
Volleybal is dan jammer, maar ik meen dat de zwembond wel profiteerde van Pieter en Inge en later van Kromo. En zo zullen er nog wel meer voorbeelden zijn.
Maar garantie heb je sowieso niet. Het blijft koffiedik kijken!
@Dimitri: Het boek van D. Bronstein in de Engelse notatie. The chess struggle in Practice, Candidates Tournament Zurich 1953, hardcover, McKay, 1978, 499 p
@Aard: Richard heeft m.i. gelijk. Na het wereldkampioenschap van Euwe eind 1935 werd schaken als vak ingevoerd op Amsterdamse middelbare scholen.
De belangstelling voor schaken kan zoals dat in 1935 het geval was, toen de matchpartijen overal in het land onder veel belangstelling gespeeld werden, in Nederland behoorlijk toenemen, als Giri de WK match gaat spelen. Maar zover is het nog niet.
Wim, je verbaast me met de opmerking dat Fine zich om gezondheidsredenen terugtrok voor het WK 1948. Jij bent altijd goed geïnformeerd, maar weet je het zeker? Ik heb altijd begrepen dat hij – nadat hij in Amerika had gestudeerd – geen zin meer had in topschaak in Europa. Hij speelde nog wel toernooien in Amerika, al zal dat niet precies in die periode zijn geweest.
In de Batsford Chess Encyclopedia staat gewoon dat hij weigerde mee te doen. Ik heb wel boeken waar veel meer in staat, maar ik ben nu even druk met de KNSB-competitie.
@Johan Hut: Heel vervelend. Ik heb het volgens mij wel ergens gelezen, maar het klopt niet volgens de bronnen die ik nu geraadpleegd heb. Fine gaf voor zijn weigering om aan het wereldkampioenschap van 1948 mee te doen academische werkzaamheden op.
Het misverstand kan zijn ontstaan, doordat Fine zich als secondant van Euwe in diens revanchematch tegen Aljechin van 1937 al vroeg vanwege gezondheidsklachten moest terugtrekken. Euwe was daar natuurlijk zeer door benadeeld, want er waren in die tijd nog veel afgebroken partijen, die samen met een secondant werden geanalyseerd.
Na 1948 kwam Fine als schaker niet zo veel meer in actie.
Reuben Fine schrijft hier zelf in 1958 het volgende over:
I feel certain that I could have beaten Alekhine in a match for the world championship in 1938 or 1939; the smae probably holds true for Botvinnik and Reshevsky. But Alekhine would not play and nobody could force him to.
Even before Alekhine’s death in 1946 I proposed a six-man tournament for the world championship, without him, because of his conduct during the war, and because he was clearly no longer as strong as some of the others. This proposal was not accepted by the Russians, who instead disagreed with the boycott on Alekhine and challenged him to a match with Botvinnik. Alekhine’s sudden death created an entirely new situation.
The six-man tournament idea was then revived, and arranged for 1947. At that time I was still prepared to play. Unfortunately the Russians then began to play politics and called it off at the last minute. Since the war Russian strength has increased tremendously, but it has not led to any cessation of political maneuvering. Even today the candidates’ tournament is too heavily packed with Russians and is set up in such a was that it is almost impossible for a non-Russian to win.
It was not the intention, with the tournament system, to bar the road to matches with qualified contenders, yet this is exactly what has been done. I am prepared, even now (1958), to play a match for the world championship with either Botvinnik or Smyslov; the obstacles to such a match are to my way of thinking purely political in nature.
Uit "Lesson from my Games – A Passion for Chess" (1958)
Zijn laatste opmerking hierboven was mede gebaseerd op het officiële recht dat hij zich had verworven de wereldkampioen uit de dagen voor een match om de titel, door zijn (gedeelde) overwinning van AVRO 1948, samen met Keres.
Er was dus duidelijk sprake van grote frustratie bij Fine:
1. In 1938 verwerft hij het recht tot een WK, maar dat komt er niet van omdat Alekhine weigert.
2. In 1947 wil hij meedoen aan de zeskamp op de wereldtitel, maar dat toernooi wordt geblokkeerd door de Russen.
3. Daarna zitten er in zijn visie teveel Russen in het systeem van kandidatentoernooien om niet-Russen een eerlijke kans te geven. Dit sluit aan bij de ervaringen van zijn landgenoot Fischer in de jaren ’60. Achteraf is ook gebleken dat Fischer gewoon gelijk had met zijn bewering dat de Russen in het kandidatentoernooi in 1963 samenwerkten.
In het voorwoord bij het toernooiboek van het Wereldkampioenschap van 1948 wordt uitgebreid ingegaan op de voorafgaande verwikkelingen. Euwe heeft zich enorm ingespannen om het toernooi na het afstel van 1947 toch te laten doorgaan. Het eerste gedeelte was in Den Haag en daarna verkaste men naar Moskou. Volgens dit voorwoord zegde Fine pas op het laatste moment af, maar het geeft geen redenen.