Monument voor de oude schaakgeschiedenis
Schaaksite besteedt graag aandacht aan boeken. Daarvoor hebben wij op dit moment zes recensenten, van uiteenlopende speelsterkte. Bij het ene boek zijn we blij als dat wordt gerecenseerd door een grootmeester, bij het andere boek zijn we blij als het wordt gerecenseerd door een modale clubschaker. Wij streven ernaar regelmatig een recensie te plaatsen, zo veel mogelijk op vrijdag.
Zijn er over Max Euwe niet al genoeg boeken geschreven? Dat dacht ik eigenlijk wel. Over de WK-matches in 1935 en 1937 verschenen vele boeken en in de biografie van Alexander Münninghoff uit 1976 stond toch eigenlijk alles? Nee, toch niet. Peter de Jong heeft een monumentale trilogie geschreven waarin hij niet de bekende verhalen herhaalt, maar een schat aan nieuwe informatie geeft. Deze week presenteerde hij in het Max Euwe Centrum (waar anders?) deel 2a en 2b. Vandaag eerst aandacht voor het eerste deel.
Wie is Peter de Jong? Dat is een bekende arbiter uit Friesland, maar hier gaat het toch om iemand anders. Deze Peter de Jong woont in De Meern (bij Utrecht), is misschien bij het grote schaakpubliek niet zo bekend, maar is een groot schaakhistoricus. Samen met zijn clubgenoot Robert Beekman schreef hij in 2011 het boek ‘Qui perd gagne!’, over 125 jaar schaakclub Utrecht. De Jong is een historicus die geen genoegen neemt met het doorbladeren van schaaktijdschriften. Zijn zoektochten gaan diep. Historicus is trouwens niet zijn beroep, Peter de Jong is financieel adviseur.
Deel 1 van zijn Euwe-trilogie gaat vreemd genoeg meer niet dan wel over Euwe. De titel luidt ‘Max Euwe – verhalen en partijen’ en de ondertitel ‘Nederlandse schaakhistorie’. De ondertitel is beter dan de titel. Het boek gaat over de Nederlandse schaakgeschiedenis van 1850 tot 1950. Ja, dan kom je Euwe vaak tegen, maar pas in de laatste twintig jaar.
Het boek is niet chronologisch opgezet, net als het boek over de schaakclub Utrecht. Het is alsof De Jong een palet schildert. Allemaal mooie kleuren, een beetje lukraak neergezet. Storend is dat niet, want het boek begint met een uitgebreide inhoudsopgave van hoofdstukken en paragrafen en eindigt met een persoonsregister. Oftewel, in de 354 pagina’s is alles te vinden.
Ik zal het boek per hoofdstuk bespreken, waarbij mijn eigen voorkeuren een belangrijke rol spelen. Het is geen boek om in één keer van kaft tot kaft te lezen. Kan wel hoor, maar dat doe je bij een encyclopedie ook niet. Daar heeft het boek wel iets van weg.
Hoofdstuk 1: Euwe als clubschaker
Max Euwe, geboren 20 mei 1901, speelde zijn eerste officiële partijen in 1912 voor de Schaak- en Damclub tegen de Nationale Schaakclub. In 1914 werd hij lid van de Amsterdamse Schaakclub (ASC) en in 1918 tevens van het Vereenigd Amsterdams Schaakgenootschap (VAS). Dat waren twee van de vijf clubs die in Nederland het schaakleven bepaalden, naast DD (Den Haag), NRSV (Rotterdam) en Utrecht. Toen hij topspeler werd, speelde Euwe niet veel competitiewedstrijden meer. In 1962 fuseerden de Amsterdamse clubs Max Euwe en Morphy tot MEMO, waarvan het eerste team in de tweede klasse van de KNSB-competitie speelde. Opmerkelijk dat wereldster Euwe drie partijen voor dat team speelde. Daarna keerde hij terug naar ASC, dat enkele jaren later fuseerde tot VAS/ASC. In 1975 liet Euwe zich strikken door het gesponsorde Volmac Rotterdam. Het team werd in zijn tijd vijf keer kampioen van Nederland. Vlak voor zijn dood, in mei 1981, won hij zijn laatste competitiepartij, van René Moonen (Eindhoven). Euwe overleed op 26 november van dat jaar. Het boek bevat veel meer verhalen dan partijen (die komen in deel 2), maar De Jong geeft wel deze laatste, in zijn woorden ‘briljante’ partij. Met commentaar van Hans Bouwmeester in Schakend Nederland, die schrijft: ”Ook uit deze partij – Euwe heeft er vele zo gespeeld – komt iets over van de mens die hij was: gezond, eenvoudig, sober, ‘to the point’ en in de technische en tactische afwerking van grote nauwkeurigheid.“
Hoofdstuk 2: Euwe als wereldkampioen, zijn voorgangers en opvolgers
Euwe was de vijfde wereldkampioen en heeft tegen drie voorgangers en vijf opvolgers gespeeld. Tegen Lasker scoorde hij 0 uit 3, maar hij had volgens De Jong 2 uit 3 kunnen scoren. Tegen Capablanca ging het iets gelijker op, Euwe verloor met 10,5-7,5. Niet verwonderlijk dat Euwe de meeste partijen speelde tegen Aljechin. De Jong heeft er 90 verzameld, die uitvielen in het voordeel van Aljechin. De precieze score zie ik niet in het boek, dat zal wel in deel 2 volgen.
Wat ik niet had verwacht: tegen Botwinnik had Euwe een gelijke score. Vier overwinningen, vier remises en vier nederlagen. Scores tegen de latere wereldkampioenen waren – vanwege de leeftijd – niet zo interessant. Het is een leuk hoofdstuk met foto’s van de groten uit de schaakgeschiedenis en een paar partijen van Euwe tegen hen.
Hoofdstuk 3: Euwe als correspondentieschaker
Begin jaren vijftig speelde Euwe wat vrije correspondentiepartijen. Interessanter was dat hij begin jaren tachtig, toen hij als bordspeler nauwelijks nog actief was, nog de ambitie had om zich te mengen in de strijd om het wereldkampioenschap. Tijdens het Nederlands kampioenschap overleed hij. Zijn openstaande partijen werden gearbitreerd en Euwe werd vierde, onder anderen achter de latere wereldkampioenen Gert-Jan Timmerman en Joop van Oosterom.
Hoofstuk 4: Euwe in de Nederlandse kampioenschappen
In geen enkele andere sport zal het zijn voorgekomen dat iemand 33 jaar achtereen op eenzame hoogte stond. Van 1919 tot 1955 nam Euwe deel aan veertien Nederlandse kampioenschappen, waarvan hij er twaalf won. De Jong beschrijft alle kampioenschappen summier en geeft hier en daar een partij. Gedurende enige tijd hoefde Euwe trouwens niet deel te nemen. De winnaar van het toernooi kreeg het recht een match tegen hem te spelen om de titel. Iets waar Lodewijk Prins in 1948 trouwens van af zag, maar dat kom ik in het boek niet tegen.
In 1954, toen Euwe weer gewoon aan het toernooi deelnam, verloor hij ‘zijn’ titel aan Hein Donner, dat is algemeen bekend. Leuk vond ik het om te lezen dat Euwe in 1952 Theo van Scheltinga maar amper voorbleef, omdat hij in de voorlaatste ronde verloor van Hans Bouwmeester. Euwe zelf schreef in Het Volk een verslag (ja, schakers zijn soms hun eigen journalisten) onder de kop: ‘Oude Euwe buigt voor jonge Bouwmeester’. Donner onttroonde Euwe, maar het idee was even dat Bouwmeester dat zou doen. Dat vind ik leuke dingen om te lezen.
Hoofdstuk 5: Euwe in het open kampioenschap van Volmac 1976-77
Zoals gezegd liet Euwe zich, na zijn actieve tijd, in 1975 nog overhalen om voor Volmac Rotterdam in de KNSB-competitie te spelen. Als een gecombineerde deal zegde hij ook toe deel te nemen aan het open kampioenschap van die club. Euwe speelde met sommige resultaten een belangrijke rol maar kwam in de eindstand niet verder dan 9 uit 19. Het toernooi werd gewonnen door John van Baarle, voor Hans Böhm. Evert-Jan Straat schreef in het boek als gastschrijver dit hoofdstuk.
Euwe speelde in zijn leven duizenden simultaans. De schrijver van deze recensie speelt hier f6.
Hoofstuk 6: Euwe als simultaanspeler
Vele duizenden simultaans moet Euwe in zijn leven hebben gespeeld. Tientallen jaren lang was hij voor clubs en bedrijven de eerste die in hun gedachten opkwam. Een hoofdstuk waarover ik verder niets te melden heb.
Hoofdstuk 7: Euwe in Nederlands Indië 1930
Een hoofdstuk van gastschrijver Rob van Vuurde. Vast heel boeiend, maar ik sla het over.
Hoofdtuk 8: Biografieën
Wat mij betreft het absolute hoogtepunt van dit boek. Ook al gaat het dan niet over Euwe. Nou ja, hij komt er wel in voor. Ruim honderd pagina’s besteedt De Jong aan biografieën van spelers uit de tijd van Euwe. De bekenden, zoals Donner, Prins, Kramer, Bouwmeester en Van Scheltinga, maar ook minder bekenden als Felderhof, Fontein, Van Doesburgh, Van Gelder en Wijnans. Toernooiresultaten verzamelen, dat zou mij met enige moeite ook nog wel lukken. Maar De Jong heeft ook vele persoonlijke informatie verzameld, over werk of familieomstandigheden.
Het is te veel om op te noemen, ik pik er eentje uit. Als schaakjournalist kies ik mijn grote voorganger W.A.T. Schelfhout, bijgenaamd WATS. Hij was een sterke schaker, die deelnam aan het Nederlands kampioenschap, maar ook arbiter (toen nog wedstrijdleider genoemd) en journalist was. Van 1920 tot 1928 verzorgde Lasker officieel de schaakrubriek van de Telegraaf, maar De Jong weet te melden dat Schelfhout eigenlijk zijn redacteur was. Volgens De Jong was Schelfhout een van de eersten die de titel schaakredacteur als beroep kon voeren. Naast zijn werk voor de Telegraaf was hij ook redacteur van het bondsblad. Euwe schreef eens: ”Een ernstig spel als het schaken heeft een humoristisch tegenwicht zeer nodig en zodanig is een figuur als Schelfhout van onschatbare waarde.”
Menigeen vroeg zich af of Schelfhout zijn verhalen niet mooier maakte dan ze waren. Bouwmeester noemde hem zelfs een leugenaar. Het verhaal gaat dat Euwe en Schelfhout elkaar niet goed lagen, maar volgens De Jong blijkt dat nergens uit. Hij geeft dit mooie citaat van Euwe: “Schelfhout is wel de meest levenslustige mens die ik ooit ontmoet heb. Hij lacht bijna voortdurend en zijn opmerkingen zijn altijd even geestig. Schelfhout is een geboren journalist die ons van verhalen laat genieten van mensen die nooit hebben bestaan. Men moge WATS wel eens in de maling nemen om zijn meer dan middelmatige eetlust, ik heb hem wel eens vier biefstukken zien opeten, iedereen meent het goed met hem en andersom, het blijven altijd plagerijtjes.”
Van dit citaat kun je van alles zeggen, maar in dit verband laat ik het bij de opmerking dat ik het mooi vind dat De Jong dit citaat naar boven heeft gehaald.
Hoofdstuk 9: Het Nederlandse schaakleven voor Euwe
Een tweede hoogtepunt in dit boek, 49 pagina’s lang. Het enige hoofdstuk waar Euwe (uiteraard) helemaal niet in voorkomt. Het bestaat uit toernooiverslagen (niet uitgebreid) en biografieën, die elkaar vreemd genoeg weer afwisselen, in de stijl van Peter de Jong. Toernooien zijn vooral de officieuze Nederlandse kampioenschappen, zoals ze later werden genoemd. Bij de biografieën zien we uiteraard de broers Van Foreest, Messemaker, Van Lennep en Rueb, maar ook minder bekenden als Tresling, Van Vliet, Meiners en Leussen. Net als in het vorige hoofdstuk weet De Jong ook persoonlijke details op te sporen. Volgens mij is de periode voor Euwe nooit zo gedetailleerd beschreven als in dit hoofdstuk. Natuurlijk zijn er ook goede jubileumboeken van verenigingen, maar het is de verdienste van De Jong dat hij al die informatie hier heeft verzameld.
Euwe was niet alleen groots, maar ook groot.
Hoofdstuk 10: Partijen uit simultaanvoorstellingen
Ja mooi. De Jong wil alles laten zien wat hij heeft, dus ook pagina’s vol simultaanpartijen. Ik ga ze niet naspelen, maar hulde voor dit precieziewerk
Hoofdstuk 11: Overige partijen
De lezer raadt het al, we gaan naar het einde van het boek. Er volgt nog het persoonsnamenregister en het overzicht van boeken en andere bronnen die De Jong heeft geraadpleegd. Een imposant overzicht.
Conclusie
De lezer die langzamerhand begint te vermoeden dat ik enthousiast ben over dit boek, die heeft gelijk. Niet omdat er veel meer bekend is geworden over Euwe, want daar had Peter de Jong geen jaren van onderzoekswerk in hoeven steken. Er was al zoveel. Maar de Nederlandse schaakgeschiedenis van 1850 tot 1950 is nooit in één boek zo uitgebreid beschreven als in dit boek. En ik durf te zeggen dat dat ook niet meer zal gebeuren. Peter de Jong heeft de liefhebbers van Nederlandse schaakgeschiedenis een enorme dienst bewezen.
Dit deel 1 is bij hem nog voor 55 euro (exclusief verzendkosten) te koop:
Ook te koop bij De Beste Zet.
Over deel 2, met onder andere alle partijen van Euwe, verschijnt hier op Schaaksite binnenkort meer informatie.