De man waar ik niet omheen kan

‘Niemand zal in de toekomst nog over het schaakspel kunnen schrijven zonder iets te zeggen over Bobby Fischer’ lees ik in het schitterende fotoboek dat Harry Benson onlangs publiceerde met foto’s die hij van Fischer maakte kort voor, tijdens en na de legendarische tweekamp tegen Spassky in 1972 en waarop ik in een volgend hoofdstuk nog terug zal komen. Een krachtige uitspraak en zeker niet onjuist, al zal een Amerikaan dit sterker voelen dan een Europeaan. Maar op mij had het lezen van deze zin het onverwachte effect dat ik onmiddellijk aan Viktor Kortchnoi moest denken. Voor mij is hij, meer nog dan Fischer of wie dan ook, de schaker waar je niet omheen kunt. Die op de een of andere manier in alle hoeken en gaten van mijn persoonlijke verhaal ‘ik en de schaakwereld’ verborgen blijkt te zitten en daaruit op de meest onverwachte momenten tevoorschijn komt. Die zich niet onzichtbaar kan houden, dus ook niet in dit boek. Bij deze dus: de man waar ik niet omheen kan.

Eigenlijk ben ik geneigd om te denken dat iedere generatie wel een man als Kortchnoi moet hebben gekend. Maar al terwijl ik dit opschrijf besef ik dat het onmogelijk is om zoiets te zeggen, want een mens kent alleen maar zijn eigen generatie en de ‘namen van vroeger’ zijn voor mij, en ik denk voor iedereen, niet meer dan precies dat. Namen van vroeger, waar misschien verhalen aan vastzitten, maar dat zijn dan toch ook weer verhalen van vroeger. Verhalen die ik wel kan lezen en die ik boeiend of saai kan vinden, maar die me niet kunnen verplaatsen naar een tijd die niet de mijne is. Ik kan ze niet vergelijken met de verhalen die ik zélf heb meegemaakt, met mijn eigen verhalen.

Laat ik er daarom geen relativerende doekjes om winden: Viktor Kortchnoi is een fenomeen. Een unieke verschijning, een unieke gebeurtenis zou ik bijna zeggen, die meer dan zestig jaar lang bezig is geweest diep, genadeloos en onuitwisbaar zijn stempel te zetten op de schaakwereld met zijn onverwoestbare kracht, energie en aan fanatisme grenzende toewijding aan het schaakspel. Met zijn aanwezigheid.

Mogelijk is hij trouwens voor de jongeren onder ons al een verhaal van vroeger, want hoewel hij tot ongeveer 2012 de toernooien waaraan hij deelnam bijna altijd domineerde en in 2011, op tachtigjarige leeftijd, zelfs nog Zwitsers kampioen werd, maakt hij inmiddels geen deel meer uit van de wereldtop en is hij voor velen waarschijnlijk letterlijk een levende legende geworden. Een mythische figuur, die weliswaar nog in leven is, maar wiens legendarische heldendaden in het verleden liggen. In het verre verleden zelfs, voor wie niet in Zwitserland woont en nog geen dertig is.

En wat bedoel ik eigenlijk met generatie? Geboren in 1931, begon hij in het Leningrad van kort na de Tweede Wereldoorlog zijn verwoestende voetstappen te zetten in de schaakwereld van – toen nog – de Sovjet-Unie, die nu zelf een legende is.

Vijfentwintig jaar jonger dan hij kan ik moeilijk zeggen van ‘zijn’ generatie te zijn. Maar voor mij, en voor vrijwel iedere schaker die laten we zeggen tussen de negentig en de dertig is, geldt dat hij er gewoon altijd was. Voor de een alleen als naam, misschien als held en idool, voor de ander als tegenstander of kwelgeest, maar voor iedereen toch in de eerste plaats als dreiging op de achtergrond, als een man die altijd wel ergens in de schaakwereld met zijn sloophamer rondliep, druk doende daarmee tegenstanders, openingstheorie of de Sovjet-Unie tot puin te slaan. Hij was er, altijd en – zo leek het althans – overal.

Er zijn meer grote schakers geweest, grotere dan hij zelfs (hoewel niet veel), maar toch, ik zou niemand kunnen verzinnen die je in één adem met hem kan noemen. Hij is uniek. Nu is iedereen natuurlijk uniek, net zoals iedereen gelijk is, maar Viktor, die niet voor niets De Verschrikkelijke genoemd wordt, is ánders uniek. Unieker zou het juiste woord zijn als het een woord was. Maar waarom eigenlijk? Wat is het dat Viktor Kortchnoi zo uniek maakt, unieker dan al die andere overgrootmeesters?

Om te beginnen zijn het natuurlijk de grote successen geweest en vooral de dramatische, voorpagina’s vullende tweekampen om het wereldkampioenschap tegen Karpov, die zijn reputatie hebben gevestigd, zowel binnen als buiten de schaakwereld. Daarnaast is het zeker ook zijn compromisloze stijl, zijn durf en zijn vechtlust, die hem – vooral onder de schakers zelf – populair én gevreesd hebben gemaakt. Maar misschien wel de meest markante en in ieder geval de factor die de laatste jaren het meest in het oog sprong, is zijn nooit eerder vertoonde langlevendheid. Hoewel hij al heel jong successen behaalde drong hij pas als dertiger door tot de wereldtop, speelde pas als veertiger (én als vijftiger!) om het wereldkampioenschap en bleef hij nog heel lang daarna ook voor de allersterksten gevaarlijk en voor de rest van de wereld een verschrikking.

Dit laatste aspect, deze langlevendheid, die er heel geleidelijk, bijna ongemerkt, ingeslopen is, maar nu al sinds vele jaren enorm aan zijn mythevorming bijdraagt, brengt ons naar mijn idee tot de kern van de zaak. Want misschien is dit nog wel het meest bijzondere en het werkelijk unieke aan hem: dat hij op geen enkel moment in zijn lange, lange carrière ook maar één tandje terug heeft geschakeld. Langzaam (héél langzaam) van de absolute top terugzakkend naar de iets zuurstofrijkere regionen daaronder, heeft hij nooit de overstap gemaakt naar een soort veteranenschaak of gepensioneerdenschaak (zoals ik mijn eigen activiteiten tegenwoordig soms beschrijf), maar is hij tot na zijn tachtigste steeds dezelfde keiharde wedstrijdschaker gebleven die hij altijd was.

Het is vooral deze onnatuurlijke traagheid waarmee het op zichzelf natuurlijke proces van aftakeling zich bij Kortchnoi voltrekt, die zijn totale, maar dan ook volstrekt totale toewijding aan het schaakspel zo overduidelijk zichtbaar maakt. En dan bedoel ik het schaakspel in zijn meest competitieve vorm. Geen halve zet (een term die door hem is bedacht), geen halve partij en geen half toernooi heeft hij ooit gespeeld. En al helemaal geen half schakersleven, kunnen we daar nu wel aan toevoegen. Eenmaal afgezakt naar de ‘mindere’ toernooien uitte zich zijn vechtlust meer dan vroeger in een groot vertoon van laten we zeggen strengheid tegenover de tegenstander. Hij was nooit – zoals zoveel anderen – blij als je een fout tegen hem maakte. Integendeel, hij vatte die fout op als een persoonlijke belediging en de overtreder kon rekenen op een genadeloze verbale afstraffing na afloop, ook (en misschien vooral) als de partij niet goed voor De Verschrikkelijke was afgelopen. Enige vorm van minzaamheid of relativering, waarmee zoveel andere ouder wordende schakers hun verminderde betrokkenheid bij het spel proberen te maskeren, is hem vreemd. Fouten maken is iets verschrikkelijks en als je dan toevallig toch van hem wint is dat geen excuus.

Vooral direct na de partij kon hij flink uitvallen, maar ook weken later nog, na rijp beraad, grondige analyse en op papier, wilde hij sommige tegenstanders nog wel eens meer dan stevig de les lezen. Wie anders dan hij schrijft in volle oprechtheid partijcommentaren als het volgende (in NIC Magazine 97/6)?

Kortchnoi-Van Wely, Antwerpen 1997

‘Choosing a system is sometimes, or very often, a matter of approach. Loek, a bold guy, playing as Black, threatens to burn bridges and to start a fierce attack against the white king. So, to take up the challenge and to debunk the guy, to prove that his alleged intrepidity is based just on thoughtless imitation of the ingenious play of great people of the past: Boleslavsky, Najdorf, Bronstein, Fischer and others, without any personal contribution – that is a challenge!’

Alsjeblieft! Ongetwijfeld heeft een talentvolle jongeling er baat bij als hem af en toe eens ongezouten de waarheid gezegd wordt, maar hier slaat Kortchnoi toch wel een toon aan, die bij ieder ander op persoonlijke rancune zou wijzen. Maar daar is hier, denk ik, absoluut geen sprake van. Hij ziet gewoon iemand iets doms doen en maakt hem daarop attent. In geen misselijke bewoordingen, dat wel.

Zes zetten later bereiken we het kritieke moment in de openingsstrijd en komt de aap uit de mouw. Het blijkt te gaan om de zet

17…bxa6

die volgens Kortchnoi (en daar heeft hij ongetwijfeld gelijk in) een zwaarwegende positionele fout is en wit zonder slag of stoot een gunstige stelling geeft. Ik zal zijn uitgebreide commentaar hier niet in zijn geheel citeren, maar het komt erop neer dat Loek na afloop, gevraagd waarom hij ‘in hemelsnaam’ niet het kritieke 17…b6 had gespeeld, antwoordde dat de stelling na 18.cxb6 cxb6 19.Pb4 hem ‘niet zo beviel’. Dit luchtige en oppervlakkige oordeel moet voor Kortchnoi een klap in het gezicht zijn geweest. Dagen en nachten was hij bezig geweest om deze stelling te analyseren, zowel alleen als met andere grootmeesters (toen nog de hoogste autoriteit, de computers waren nog niet zover). Zonder succes! Wits stelling is niet zo goed als het lijkt en het is moeilijk om verder te komen. Wat hij wél van plan was geweest was het oneindig veel gedurfder en diepzinniger 18.Pb4, een pionoffer met de bedoeling om met Pc6 en Pb5 de zwarte pion op a7 aan te vallen. En dan zegt me die blaag dat 18.cxb6 cxb6 19.Pb4 hem ‘niet zo beviel’ en speelt in plaats daarvan zonder veel nadenken het positioneel ruïneuze 17…bxa6. Waar moet dat heen met de wereld!

Hiermee op het spoor gezet van een in zijn ogen onvergeeflijke oppervlakkigheid geeft hij Van Wely er in het vervolg van deze partijbespreking nóg een paar keer flink van langs, maar dat hoeven we hier niet nog eens over te doen. Kortchnoi heeft laten zien waar het hem op gaat: openingen voorbereiden is kei- en keihard werken en op geen enkel moment mag je met een halve zet of een sjablone beoordeling genoegen nemen. Dit juist wél doen en daar nog eens rond voor uitkomen ook, dat maakt hem razend.

‘Wollt ihr das totale Schach!’ zette Donner boven zijn verslag (in Schaakbulletin) van het Nederlands kampioenschap in 1977, dat Kortchnoi, die toen als politiek vluchteling in Nederland aan het NK mocht meedoen, met twaalf uit dertien won, drieënhalf punt vóór Timman en Donner. Hij bespreekt hierin niet alleen het fiasco van het puikje van de toenmalige Nederlandse schaaktop (met uitzondering van Sosonko deden ‘we’ allemaal mee), hij doet ook een poging de (Nederlandstalige) autobiografie ‘Viktor Kortsjnoi’ die tijdens het toernooi uitkwam, te duiden. Wat dat laatste betreft had hij eigenlijk wel kunnen volstaan met erop te wijzen dat het boek geen titel of zo men wil geen auteur vermeldt, want iets anders dan Viktor Kortsjnoi staat er niet op de omslag. Maar Donner komt langs een andere weg tot dezelfde conclusie: ‘Deze wonderlijke man is een ware explosie van energie. Bij hem vergeleken zijn wij allemaal maar luiwammesen’. Dit blijft nog dichtbij het toernooi en bij de Nederlanders, maar met ‘Het is het verbluffend eerlijke boek van een zeer boze man’ betreden we het meer universele terrein van de psychologie. En na analyse van een aantal vlammende passages in het boek concludeert hij dat ‘… de schaker hier weet te verkeren in een ander universum dan dat van de menselijke samenleving. Een heelal, waarin slechts één wil bestaat, met daaromheen nog slechts enkele namen, die alleen als tegenstand fungeren, waardoor de centrale wil überhaupt willen kan: Petrosjan, Karpov, Fischer. De mensheid is daarin alleen publiek en decor. Het is het wereldbeeld van de solipsist.’

De solipsist, voor wie ‘het schaak’ automatisch het totale schaak is, want er zijn geen krachten in zijn wereldbeeld die niet van hemzelf uitgaan en dus geen andere zenders die zijn beeldscherm zouden kunnen vullen. ‘Chess is my life’ heet een later boek van hem met dezelfde strekking. Die titel komt weliswaar in de buurt, maar doet hem eigenlijk nog tekort, want bij Kortchnoi kun je niet spreken van ‘zijn’ leven als één leven tussen dat van vele anderen. Kortchnoi’s leven is het Leven. Ik ben er. De rest is bijzaak.

Het is deze zeer merkwaardige psychische gesteldheid, een kracht eigenlijk, die alle schakers wel kennen, maar die nooit hun hele leven bij hen blijft, die Kortchnoi onderscheidt van alle andere schakers, zelfs van hen die groter zijn dan hij. Hij is als Obelix, die als kind in de toverdrank gevallen is en daardoor voor de rest van zijn leven de oerkracht heeft gekregen die zijn dorpsgenoten telkens alleen voor een korte periode ontvangen, namelijk als het dorp in gevaar is en er gevochten moet worden. Maar anders dan de goedaardige Obelix, die het vechten meer als een gemoedelijk spelletje ziet en die altijd verbaasd is als zijn tegenstanders niet even sterk blijken te zijn als hijzelf, is Kortchnoi zo diep door de toverdrank aangetast dat hij ook wil vechten. Het is niet in de eerste plaats het winnen, het over de schutting gooien van een paar tegenstanders die vele maten te klein voor hem zijn, maar het vechten zelf dat hem aantrekt. Hij wil juist een volwaardige tegenstander. Er moet strijd zijn. Het winnen komt er dan bij omdat je wel moet winnen om die strijd te overleven. Je kan niet anders.

Je kunt deze kracht ook haat noemen en zo heb ik het ook gevoeld als ik tegen hem speelde. Vooral onze laatste partij, toevallig óók in Antwerpen 1997, staat me in dit verband nog levendig voor de geest.

Van der Sterren-Kortchnoi, Antwerpen 1997

35.Lc3?

Hier had 35.Lc1! gemakkelijk gewonnen.

35…e6 36.dxe6?

En hier was 36.Df6! nog altijd heel sterk.

36…fxe6 37.Txe6

Nu trekt een kort maar hevig onweer over de witte stelling.

37…Pf4+! 38.Dxf4 Txe6 39.Tb2 Tde8

En hier overschreed ik de tijd, volkomen de weg kwijtgeraakt door de totale vernietiging van wat zojuist nog ‘mijn mooie stelling’ was.

In deze beslissende fase, waarin tijdnood en de grote druk van het af moeten maken van een gewonnen stelling me naar de keel grepen, blokkeerde ik mede vanwege de bijna tastbare wolk van haat die ik over het bord mijn kant op voelde komen. En dan bedoel ik echt haat, niet zomaar een beetje sterke concentratie of zoiets. Is dit dezelfde emotie die mensen in moordenaars verandert? Ik zou het niet weten, hoewel de gedachte zich onmiddellijk aan me opdringt dat een schaker natuurlijk in wezen een moordenaar is, zij het op het relatief onschuldige terrein van een schaakbord. Maar de emotie, de stuwende kracht, de energie, dat moet toch op zijn minst gedeeltelijk dezelfde zijn.

Je kunt er natuurlijk ook andere namen aan geven dan haat. Het is zelfs niet zo gek om het liefde te noemen, want liefde voor het schaakspel impliceert toch wel een vorm van haat tegen de tegenstander, omdat hém verslaan de enige manier is om het schaakspel zélf je liefde te verklaren. Haat als enig mogelijke uitingsvorm van liefde. En hoewel ik deze partij verloor begrijp ik zijn haat. Ik neem het hem niet kwalijk. Ongetwijfeld heb ik zelf ook talloze tegenstanders op deze manier gehaat, al was ik me daar indertijd waarschijnlijk niet van bewust.

Ik denk dat dit is wat Donner bedoelde met zijn kop ‘Wollt ihr das totale Schach!’ Het is ongetwijfeld wat Goebbels bedoelde, toen hij op 18 februari 1943 in een historische rede de zweep over het Duitse volk legde en ze met de retorische vraag ‘Wollt ihr den totalen Krieg?’ duidelijk maakte dat er geen weg meer terug was. Het was sterven of overwinnen geworden. Voor Kortchnoi is het altijd sterven of overwinnen. En omdat je als schaker telkens weer uit de dood opstaat en aan een volgende partij begint, is het in theorie inderdaad mogelijk dat je op deze manier je hele leven blijft haten. Maar in de praktijk gebeurt dat niet. Mensen worden moe van het haten, moe van het altijd maar weer doden en gedood worden. Zelfs de grootste kampioenen, de meest verbeten, de meest hongerige schakers haken een keer af of gaan het kalmer aan doen. Zo niet Kortchnoi. Hij heeft geen stand ‘kalmer aan’ en hij kan nergens naartoe afhaken. Niet dat hij geen andere interesses heeft. Viktor is een ontwikkeld mens, volstrekt niet verlegen of anderszins bang voor sociaal contact en zeker niet het type van de fanatieke zonderling. Hij zou een tevreden gepensioneerde kunnen zijn, zijn leven zinvol afbouwend met het schrijven van memoires, het geven van lezingen of het in ontvangst nemen van onderscheidingen. Maar de kracht die nog altijd in hem werkzaam is, is zo sterk dat hij wel moet blijven spelen, en voor hem staat dat gelijk aan met inzet van al zijn krachten blijven spelen, ook op een leeftijd waarop dat eigenlijk niet meer mogelijk zou moeten zijn.

Wij begrijpen het niet en dat is goed, want het valt niet te begrijpen. Kortchnoi is, zoals ieder mens, ten diepste een mysterie. Al wat wij kunnen doen is proberen hem te verslaan. Dat is wat hij van ons verwacht en dat is wat hem in leven houdt. Pas als niemand meer van hem zal proberen te winnen is hij dood, niet andersom.

Dit verhaal werd eerder gepubliceerd in de verhalenbundel Terug in het Strijdperk, 2014. Zie voor meer informatie paulvandersterren.nl

4 Reacties

  1. Avatar
    Rudy Simons 08 juni 2016

    Dit lange betoog van Paul van der Sterren is wat mij betreft een van de meest objectieve en eerbetuigende beschrijvingen van een overleden grootheid!

    En inderdaad: Wollt ihr das totale schach? is hier zeker op zijn plaats

  2. Avatar
    wimw 08 juni 2016

    Nu bij het goede artikel!

    Een schitterende beschrijving! Heerlijk om allemaal te lezen. Ik moest wel even uitwijken naar de Dikke van Dale. Solipsisme: filosofische leer dat alleen ons eigen ik en zijn bewustzijnsdaden bestaan. Schaken is soms ongemerkt een filosofische bezigheid.

  3. Avatar
    pieterpriems 08 juni 2016

    Wow, filosofie en psychologie over het leven van een bijzonder mens. Goed geschreven ook, dit vraag om meer van dit soort artikelen :-). Bedankt Paul.

  4. Avatar
    Hendrikom 08 juni 2016

    Met de Max Euwe Academie kregen we in de jaren ’90 nog eens een weekendje training van Viktor. Cor van Wijgerden had het schema in elkaar getimmerd en dat bevatte uiteraard pauzes. Als u inmiddels de artikelen van Richard, het artikel hierboven en Chessduels van Yasser Seirawan heeft gelezen, dan kunt u wel raden wat er in de praktijk van die pauzes terechtkwam!

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.