Schaakgeschiedenis: De scheuring in de Amsterdamse Schaakbond
Kritiek op de KNSB is van alle tijden. In de jaren ’50 werd er in Amsterdam veel gemopperd over het feit dat ze veel contributie moesten afstaan aan de KNSB, vooral voor het reisfonds, terwijl ze zelf maar weinig reiskosten vergoed kregen. De KNSB wilde geen concessies doen en zo kwam er een scheuring in Amsterdam: de Amsterdamse Schaakbond werd onafhankelijk, terwijl de nieuw opgerichte Hoofdstedelijke Schaakbond bestond uit clubs die trouw aan de KNSB wilden blijven. Dirk Goes is in de archieven gedoken en schrijft in onderstaand verhaal over hoe dit conflict ontstond en hoe het uiteindelijk weer goed kwam.
Aan het begin van de 20e eeuw begon het georganiseerde Nederlandse schaakleven langzaam maar zeker structuur te krijgen. Elk jaar speelden vijf clubs om het kampioenschap van Nederland: de Amsterdamse verenigingen VAS en ASC, DD (Den Haag), Utrecht en de Nieuwe Rotterdamse Schaakvereniging. De eerste tientallen van deze clubs vormden de eerste klasse, waaruit niet kon worden gedegradeerd. De rest van het Nederlandse schaaklandschap was door de over-koepelende Nederlandse Schaakbond verdeeld in districten, wat voor de Amsterdamse clubs inhield dat men was ingedeeld in het district Noord-Holland. De banden tussen de Amsterdamse en de Noord-Hollandse schakers waren hecht, en toen op 19 oktober 1913 de Noord-Hollandse Schaakbond werd opgericht traden vijf Amsterdamse verenigingen toe: VAS, ASC, De Toren, de Nationale Schaakclub en Anderssen.
Op zondag 15 december 1912 werd op initiatief van de heer Flentrop, de energieke secretaris van de schaakclub Zaandam, een massakamp georganiseerd (het Haarlemsch Dagblad sprak zelfs van “een monsterkamp”) over liefst 113 borden, waarin de Amsterdamse schakers het opnamen tegen schakers uit de provincie Noord-Holland, wat een gigantische logistieke operatie moet zijn geweest. Plaats van handeling was het Gebouw van de Maatschappij voor den Werkenden Stand aan de Kloveniersburgwal te Amsterdam (nu: de Doelenzaal). Alle niet-Amsterdamse schakers kregen hun reis-kosten vergoed op basis van derde klasse spoor, tweede klasse tram en eerste klasse boot. Men speelde met wit en zwart tegen dezelfde tegenstander, Amsterdam won met 137½ – 88½.
Het spelen van competitiewedstrijden in de provincie was natuurlijk leuk, maar ook tijdrovend en duur, en zo ontstond aan het begin van de jaren ’20 binnen de Amsterdamse verenigingen de behoefte zich te organiseren. Een eerste aanzet werd gegeven op 28 september 1923, toen op instigatie van de heren Coomans en Löhr de Amsterdamsche Schaak-competitie werd opgericht, waarbij werd besloten zich vooralsnog niet aan te sluiten bij de Nederlandse Schaakbond. De Amsterdamsche Schaakcompetitie voorzag duidelijk in een behoefte. Aan de wedstrijden over het seizoen 1923/1924 werd deelgenomen door 20 tientallen, en twee seizoenen later was dat aantal al opgelopen tot 35.
Fantastisch stukje werk!
Hallo Dirk,
Wat een geweldig stuk over de geschiedenis van het Amsterdamse schaakleven. Het boeide mij zeer omdat ik van beide bonden lid ben geweest (Het Vrije Veld ,Energia ,Lasker bij de ASB) en bij Max Euwe/Morphy en Tal heel veel door jou genoemde personen heb gekend.
Nu bij Caissa-Eenhoorn heeft Co Buysman al zoveel aan geschiedschrijving gedaan dat veel oudere spelers dit soort stukken heel graag lezen .Noem het maar nostalgie.
Peter Holscher