Op een andere dag, door Theo Mooijman (de column van SV Promotie)
De KNSB zoekt leden. En daar staat de bond niet alleen in. Iedereen zoekt leden. Het is overal het zelfde liedje. Of het nu een koor is of een biljartclub. Elke sport- of culturele vereniging die zich niet mag verheugen in grote belangstelling van de jeugdigen kalft af. Zelfs de ouderenbonden hebben te maken met teruggang in het aantal leden, terwijl de doelgroep in aantal juist stijgt.
Er is op verschillende manieren tegen deze ontwikkelingen aan te kijken. Jaren geleden besprak ik met mijn Engelse zwager het probleem van het teruglopen van het aantal vrijwilligers in relatie tot de vele museum-spoorlijnen in Engeland en Wales. Om een museumspoorlijn draaiende te houden zijn zeer veel specialisten nodig. Die zijn er nog wel, in grote getale zelfs, maar wel allemaal grijs van haar. Het aandeel van jongeren is veel te laag om een langdurige continuïteit te waarborgen. Mijn zwager, toch ook een fervent treinen liefhebber, haalde daar zijn schouders over op. Hij zei: “Als er op termijn onvoldoende belangstelling is om het erfgoed te behouden, dan zij dat maar zo. Waar geen interesse voor is, zal verdwijnen”.
Bang te zijn dat de interesse voor het schaken zal verdwijnen, dat hoeven we zeker niet.
De interesse om in georganiseerd verband iets te doen is aan het afnemen, dat wel. De leden zijn afnemers aan het worden van een dienst, te leveren door hun bestuur. Besturen wordt geleidelijke aan een hachelijke zaak. Kritiek is de voornaamste oogst en het weinig opbeurende, veel gehoorde ‘je doet het je zelf aan’ is de ongewenste bijvangst. Desondanks blijven wij, de club-bestuurders, op onze post en blijven ons best doen leden te behouden en nieuwe leden te krijgen. Dat doen wij voor de club, voor het verband.
Bij de sportbonden is het een beetje jammer is dat het vooral om geld gaat. Het geld dat wordt afgedragen aan de bond en vooral ook het geld dat kan worden verworven van instanties waarbij het ledental een rol speelt.
De verenigingen blijven ook op zoek naar leden. Daar gaat het niet om geld, maar om het bestaan. Elke vereniging houdt daarvoor een eigen ondergrens aan. De NOSBO heeft daarbij een handje geholpen door een viertallen competitie in het leven te roepen. Een zeer kleine vereniging kan dus toch nog met een team deelnemen aan een externe competitie. Het nadeel daarvan is echter dat langer gewacht wordt met het zoeken naar samenwerking.
Onze vereniging heeft het direct gezocht in samenwerking, daar heb ik al eerder over geschreven.
De jeugd binden dat lukt ons al jaren niet meer. Een van de boosdoeners is de teamsport. De meeste kinderen doen aan meerdere sporten en moeten bij het bereiken van een bepaalde leeftijd op onze club-avond trainen. Niet trainen is niet spelen, dus het schaken wordt vaarwel gezegd. Na exact 40 jaar hadden wij opeens geen jeugd meer. Het jubileum heb ik daardoor geruisloos voorbij laten gaan en voor nagenoeg iedereen is deze column de eerste maal dat ze van dit jubileum horen.
Wij blijven echter meedoen met de gemeentelijke initiatieven om sport onder de aandacht van kinderen te brengen en langs die weg hadden wij in mei opeens vier aspirant jeugd-leden met de ambitie om straks in september lid te worden van de club.
Op de laatste les-avond komt een van hen monter op ons afgestapt met de mededeling dat hij in het komende seizoen voetbaltraining heeft op dinsdag en dus niet meer kan komen.
Hij had echter zelf al nagedacht over een oplossing: ‘jullie kunnen toch de lessen wel op een andere dag geven?’
Zeker, zei ik, we gaan speciaal voor jou een zaal huren en wij komen dan een extra avond voor jou .
Denk je dat echt? Hij was echter nog niet uit het veld geslagen: jullie mogen ook bij mij thuis les komen geven.
Onze inspanning tot ledenwerving gaat nu zo ver dat wij aan een oplossing werken met veel huiswerk en minder les. De KNSB zal blij zijn.