“De etiquette van winst en verlies” door Manuel Nepveu. Column van Schaakvereniging Promotie
“Voor de winst!” roep ik en mijn betere helft roept vervolgens hetzelfde. Het scrabbelspel wordt voor de dag gehaald. Ik win meestal. Dat heeft misschien met mijn woordenschat te maken, maar ook met het feit dat ik strategisch speel. Ik zie het woord “wekken” op het bord liggen en besef dat ik in de gaten moet houden of ik er “ver” voor kan leggen waardoor ik driemaal woordwaarde haal. Dat bedenk ik terwijl ik niet over de nodige letters beschik, maar ik houd het in mijn achterhoofd.
Ook maak ik het soms expres onmogelijk dat mijn lieve huisgenote “op een rooie” komt, ook al zou ik iets kunnen leggen dat aanzienlijk meer punten oplevert. Ik scrabble zoals ik schaak.
“Hè, waarom gun je mij nou nooit eens wat!?” roept zij af en toe geërgerd uit.
Toen ik een jaar of vijftien was, kwam oom Louis bij mijn familie op bezoek. Oom Louis was weduwnaar; tante Annie was al ver voor mijn geboorte overleden. Het was de enige keer dat ik hem heb ontmoet, maar ik zal deze ontmoeting niet licht vergeten. Het bleek – hoe het ter sprake kwam weet ik niet meer – dat oom Louis zelf graag schaakte. En zo kwam het dat wij die middag tegenover elkaar zaten aan het schaakbord. Er kwam een eindspelletje op het bord: koning en pion tegen koning. Ik was de leidsman van de naakte koning. Oom kon winnen. Ik zag het, niet al te moeilijk natuurlijk. Maar wat gebeurt? Oom biedt remise aan. Ik accepteerde het en liet het uit mijn hoofd om eigenwijs op te merken dat hij had kunnen winnen. Ik weet namelijk zeker dat hij het ook zag, kan bijna niet anders. Maar oom wilde kennelijk niet van mij winnen. Dat is mij bijgebleven. Oom bood remise aan uit een soort van genade en ik voelde ik mij daar katterig bij. Als je niet wilt winnen, waarom schaak je dan? En zag ik er soms uit als een kleuter die gaat grienen als hij zijn meerdere moet erkennen in een ander, zijn “zin” niet krijgt? Speelde ik soms zo verschrikkelijk slecht dat hij mij een succesje in de schoot meende te moeten werpen? Ik voelde me opgelaten, niet serieus genomen. Oom zal in de verste verte niet de intentie hebben gehad om mij met zo’n gevoel van minderwaardigheid op te zadelen. En hij zal nooit hebben kunnen bevroeden dat ik me het voorval ruim vijftig jaar na dato nog herinner…
Het betreft hier de etiquette van het spel, in ieder geval van een oorlogsspel met potentieel winnaars en verliezers. Je moet het spel serieus nemen en jezelf en je tegenstander. Iemand laten winnen of niet-verliezen is een vorm van bedrog. Van vernederend bedrog.
Op de vereniging was er ooit iemand die volgens mij nog nooit een reguliere partij gewonnen heeft. Ik vluggerde wel met hem, maar ik heb hem nooit expres laten winnen of remise maken. Ik herinner me wel dat ik een keer even niet oplette en hem onbedoeld een mat in een paar zetten in handen speelde. Zichtbaar ingespannen, zoals alleen hij dat kon, keek hij naar het bord, maar zag niet. Toen heb ik alleen tegen hem gezegd dat hij even héél goed moest kijken, want misschien had ik iets niet helemaal goed gedaan. Dat was op het randje van het “etiquettair” toelaatbare, misschien er ook al overheen. Hij – de goden van de Olympus hebben zijn ziel – zal er niet het gevoel aan hebben overgehouden niet serieus te zijn genomen. Een excuus voor mijn weekhartigheid?