Top-40 Nederlandse schakers. 21: Hans Bouwmeester
Leraar wiskunde, dat was de professie van Hans Bouwmeester. Die baan weerhield hem ervan meer dan drie maal deel te nemen aan het Nederlands kampioenschap. Hij was wel een veel grotere schaker dan je uit die drie toernooien kunt afleiden.
Hans Bouwmeester (geboren 16 september 1929) debuteerde in 1952 op het NK met een vijfde plaats. Bijzonder was dat hij Euwe zijn eerste nederlaag op een NK toediende sinds 1924. Vijf jaar later werd hij gedeeld tweede achter Donner. Pas in 1967 speelde Bouwmeester zijn derde NK. Samen met Ree werd hij eerste, voor Scholl, Donner, Kuijpers, Langeweg en Zuidema, alle groten van de jaren zestig. De beslissingsmatch verloor hij met 2,5-1,5.
Al in 1954 had Bouwmeester het Hoogoventoernooi gewonnen, samen met Pirc, voor de Nederlandse toppers Prins en Van Scheltinga. Een jaar later werd hij tweede, achter Milic, samen met Donner en voor Prins. Hoewel hij niet veel speelde, mag je Bouwmeester ongeveer van 1954 tot 1967 een Nederlandse topper noemen.
Schoolmeester en schaakmeester
Dat mag je ook afleiden uit zijn deelnames aan de Olympiade. Van 1956 tot en met 1970 was hij er zeven van de acht keer bij, meestal aan bord drie. Hoogtepunt was de Olympiade van 1966, toen hij 71% scoorde aan het eerste bord. In totaal is Bouwmeester met 63% een van onze grootste Olympiadespelers.Als bordschaker is Bouwmeester meester, als correspondentieschaker is hij grootmeester. In 1969 werd hij in die discipline Nederlands kampioen.
Uit zijn schaakcarrière had hij veel meer kunnen halen als hij niet voor de klas had gestaan. Leraar werd hij ook in het schaken. Hij schreef de befaamde elf Prisma-boekjes, over alle facetten van het schaakspel, inclusief geschiedenis. Daarbij had hij co-auteurs, maar die noemen hem toch als de hoofdauteur. Ook schreef hij talloze andere schaakboeken. Bouwmeester was commentator bij grote toernooien, waar hij een encyclopedische kennis tentoonspreidde. Schaakgeschiedenis was altijd zijn grote liefde.
Hij was de eerste die Jan Timman training gaf op hoog niveau. Bouwmeester zette zich ook in voor andere jeugdschakers en was de eerste die bij de KNSB werkte aan een gedegen trainingsstructuur voor jongeren. In 1970 werd hij benoemd tot bondscoach, maar spelers als Donner, Ree en Hartoch waren niet gewend een door de bond gestuurde coach boven zich te dulden. Hij werd verguisd door de topschakers, maar kon er zijn schouders over ophalen.
Onderscheidingen
De verdiensten van Hans Bouwmeester voor de schaaksport zijn enorm. Terecht droeg hij de Euwe-ring en is hij Lid van Verdienste van de KNSB. Deze serie gaat over prestaties op het bord en daarin zet ik hem op 21. Voor een schaker die zo weinig aan de grote toernooien deelnam, vind ik dat een mooie positie.
19 …
20 …
21 Hans Bouwmeester
22 Coen Zuidema
23 Frans Kuijpers
24 Dirk van Foreest
25 Gert Ligterink
26 Erik van den Doel
27 Jorden van Foreest
28 Kick Langeweg
29 Daniel Stellwagen
30 Eddie Scholl
31 Henri Weenink
32 Robin van Kampen
33 Hans Böhm
34 Rini Kuijf
35 Hoan Liong Tan
36 Haije Kramer
37 Daniël Noteboom
38 Norman van Lennep
39 Rudy Douven
40 Rob Hartoch
Als u linksboven in het scherm klikt op ‘top 40’, kunt u langs alle voorgaande afleveringen scrollen.
De top-40 is niet gebaseerd op ratings en titels, maar op de positie en prestaties van Nederlandse schakers ten opzichte van hun tijdgenoten, nationaal en internationaal.
Ik heb die Prisma-deeltjes van Hans Bouwmeester altijd met veel genoegen gelezen. Wat zijn schaakprestaties betreft komt hij, zo begrijp ik, ook wat boven andere Internationale Meesters van die tijd uit. Hij speelde wel aanzienlijk minder dan b.v. Kick Langeweg, volgens de chess365 database: 450 tegenover 1350 partijen. Hun onderling resultaat was daar 5 remises en uit de 5 toernooien, waarin ze samen speelden, haalden ze ook evenveel punten in totaal. Het ontloopt elkaar dus niet veel. Langeweg en Kuijpers speelden 15 keer tegen elkaar en dat was ook gelijk 3-3 met 9 remises. Maar goed dit zijn ook weer niet alle partijen, die ze tegen elkaar gespeeld hebben, want die komen voornamelijk uit toernooien en niet uit de nationale clubcompetitie.
Ja, die Prisma boekjes!
Boekenplank vol ermee.
Wat de heer Bouwmeester laat zien op het demonstratiebord is (vermoed ik..) hoe wit kan voorkomen dat zwart promoveert..
1.Lf5+, Kd6
2.Td4+ ,Ke5
3.Te4+, Kxf5
4.Txe3 etc…
Waarom niet 1.Lc6+, Rick 😉
Die opgave op het demonstratiebord is te vinden in een van de boekjes van Bouwmeester. De oplossing is niet 1.Lf5+ Ke7 2.Te4+ Kd8! 3.Txe3? wegens …e1D! 4.Txe1 pat. Hetzelfde pat zien we na 1.Lc6+? Ke7 2.Te4+ Kd6! 3.Txe3 e1D! 4.Txe1 pat. Wit moet in de eerstgenoemde variant op zet 3 een briljante mokerslag uitdelen.
Mooi!
Dus 3.Kc6 lijkt een plan..
Maar hoe gaat het nu met hem? Zou hij nog de energie hebben om b.v. correspondentiepartijen te spelen?
3.Kc6? e1D 4.Ld7? Dc3+. Dus 3.Ld7!! e1D (3…Kxd7 4.Txe3) 4. Lb5! en zwart gaat mat want hij heeft geen schaak (pion op e3!)
Deze Réti & Rinck studie uit 1928 komt ook voor in de intreerede van Hendrik Lenstra ‘Aeternitatem cogita’ of ‘Denk aan de Eeuwigheid’, zie math.berkeley.edu/~hwl/papers/artoratie.pdf . Hij hield deze rede op 1 maart 2001 aan de Universiteit van Leiden. Hans Meijer.
De intreerede werd op 1 maart 2001 in NAW (Nieuw Archief voor Wiskunde) 5/2 nr 1 gepubliceerd. Lenstra hield zijn rede op vrijdag 12 mei 2000.
Deze studie van Réti staat in het Prismaschaakboek 8 in het eerste hoofdstuk: De kolossale zet. Bouwmeester geeft toch een iets andere zetvolgorde: 1 Lf5, Kd6. 2. Td4+, Ke7. 3. Ke7, Te4+. En dan 4. Ld7!! door hem omschreven als een zet van een zeldzame schoonheid. 4. …e1D en 5. Lb5! De pointe; mat of dameverlies is niet te vermijden.