“De karakteristieken van den schaker” door Manuel Nepveu. Column van Schaakvereniging Promotie.
In 1946 promoveerde Adriaan de Groot op een proefschrift “Het denken van den schaker”, een proefschrift met een experimenteel karakter en bepaald geen lichte kost. Onlangs vroeg ik me af of je ook een proefschrift zou kunnen schrijven “De karakteristieken van den schaker”, een experimentele studie naar de schaker en zijn habitat. Huh?
Op een recente knsb-zaterdag liep ik met samen met de usual suspects in de Balistraat in Amsterdam te zoeken naar het speellokaal waar we die middag tegen een team van Caïssa moesten aantreden. Er was een groot gebouw, een school of zoiets, maar het maakte een lege indruk. Nee, dat kon het niet zijn. Plotseling zag onze Paul een figuur ergens naar binnen glippen en zei: “Die heeft alle karakteristieken van een schaker; in dat gebouw moeten we zijn.”. Hij had honderd procent gelijk. Maar ja, wat zijn de karakteristieken van den schaker dan zoal? Hoe kon Paul zijn opmerking maken, die ook door de overigen van ons groepje onmiddellijk als “treffend” werd erkend? En geldt iets dergelijks ook voor andere (denk)sporters zoals dammers en go-spelers?
Ik woon niet ver van het 2B Home in Zoetermeer. Ik ga wel eens bij onze broeders van Botwinnik kijken. Soms loop ik dan per ongeluk de zaal van de bridgers in. Gezellig gekwetter. Niet alleen mannen. De vrouwen zien er jeugdig uitgedost uit, ook al zijn ze in merendeel de lust opwekkende leeftijd kranig gepasseerd. Dit is een andere cultuur, een andere habitat.
Terug naar Amsterdam. Die middag speelde ik tegen iemand die een ernstige indruk maakte. Geen lachebekje. Hij was bedachtzaam. Elke keer dat ik mijn zet had gedaan kwam er een leesbrilletje uit zijn binnenzak. Aan zijn gezicht was totaal niet te merken hoe hij over de stelling dacht. Onverstoorbaar, maar ook een beetje saai, type boekhouder. Ik kwam in tijd flink achter en hij maakte daar waarlijk optimaal gebruik van door een stuk voor twee boertjes te offeren, waarmee hij een stelling creëerde die niet eenvoudig te spelen was. Niet dat hij daarmee beter kwam te staan – Houdini gaf mij zelfs een klein plusje – maar ik was desalniettemin degene met een (subjectief) probleem. Heel sluw en voortreffelijk gedaan. Uiteindelijk zag ik mijn kans schoon met een combinatie bedoeld om de zaken beslissend te vereenvoudigen. Dat klopte, want aan het eind kwam er een zet die mij direct noopte op te geven. Niet gezien.
Volgens mij was het deze persoon die Paul het gebouw in had zien gaan, de schaker in optima forma. Maar als ik nu onder woorden moet brengen waardoor hij als schaker onmiddellijk opviel toen hij nog in de Balistraat liep – ik heb volstrekt geen idee.