“Vijfentwintig jaar Groningen” door Manuel Nepveu. Column van Schaakvereniging Promotie
Sinds 1992 doe ik elk jaar mee aan wat dan nu het Chess festival Groningen heet. Voor die tijd speelde ik af en toe mee, maar vanaf 1992 was deelname structureel. Slechts een keer zorgde een mechanische beperking ervoor dat ik niet kon meedoen, een HNP-tje voor de kenners onder u.
Hoe begin je goed aan het Groningse toernooi? Allereerst zorg je ervoor dat je op Tweede Kerstdag om zes uur in alle vroegte met je bolide op de A12 zit. De wereld is vredig. Slechts een paar andere idioten delen het asfalt met je. Het intense genot dat je op deze anders zo drukke weg ongegeneerd kan planken, wauw! Vroeger zag je bij Ijsselstein de grote verlichte kerstboom, nu helaas niet meer. Langs de Veluwe waar het aardedonker is, langs het verlichte Zwolle en dan duik je opnieuw de duisternis in. Het land van de Drenten. Assen. En als je geluk hebt, begint de Zon merkbaar territorium te veroveren op de duisternis als je Groningen-Zuid nadert. Ik ga de A28 af, draai even later de Ketwich Verschuurlaan op. Stilte en vredigheid. Even later sta ik bij de balie van het hotel. Daar stond ik ooit samen met Karpov, maar dat is lang geleden.
Na mijn spullen op de kamer gebracht te hebben volgt de vaste wandeling naar het centrum. Niet met de bus, ik zeg het met nadruk. Lopen en genieten van de langzaam ontwakende stad. Op naar Huis de Beurs voor een kop koffie. Met die prachtige spreuk aan de wand: “Besser ein klaaner s.soucher as ein grousser knecht” – inderdaad met “s.soucher” – sinaasappelsoucher, zoals ik leerde van mijn Drentse schoonvader.
Ik ben er klaar voor, laat de vijand maar komen!
Dit jaar was ik als nummer 46 geplaatst. Dat zou dus Compact groep B worden. Maar neen. Vanwege het resultaat van het jaar daarvoor, zo vermoed ik, toch in de A-groep. Als nummer 40 van de 40. De oude Nepveu als Kop van Jut. Dat wil je niet laten gebeuren natuurlijk.
Hoe voorkom je dat dan? Een goed ontbijt natuurlijk, wederom een wandeling naar het centrum natuurlijk. Vroeger de goede boekwinkels rond de Vismarkt in. Vroeger, die boekhandels zijn er niet meer. De Kosterij, Bommen Berend, ik bezoek al deze etablissementen. Ik observeer daar de Grunningers. Verweerde en iets minder verweerde koppen. Het accent. En dan loop ik naar de bushalte. Veuls te vroeg. En als ik dan ruim een uur voor de tijd bij het academisch sportcentrum ben, heersen er stilte en vredigheid over het vlakke land. Ik kijk naar wat eens het WSN-gebouw heette, de king-size diplomatenkoffer waar ooit de vakgroep Sterrenkunde zat. Daar heb ik drie gelukkige jaren doorgebracht. Ik zet mij op een bank en jaag er enkele sigaren doorheen – gelijk ketters op de brandstapel. Dit stille ritueel is wezenlijk voor mij. Na kwart voor een druppelt iedereen de speelhal binnen. Bij de eerste ronde de onvermijdelijke toespraak, maar dan kan het beginnen. “De zwartspelers mogen de klok indrukken”. De handen worden geschud: the battle is afoot.
Karakteristieke momenten? Jazeker. Die grafzet die uiteindelijk een pion en de partij kost. Die combinatie die uiteindelijk leidt tot een eindspel van Mevrouw tegen twee torens die niets vermogen. De jeugdige tegenstander met 300 elo-punten meer die beslist wil winnen en gaat forceren. In de hoop dat opa de draad kwijtraakt. Gelukkig had opa nog een gezellige voorraad druivensuikertjes en won.
Ben je alleen maar met je eigen partij bezig? Neen, ik heb echt wel wat meer gezien dan mijn eigen 64 velden. Ik ben bijvoorbeeld wezen kijken bij Machteld. Bij wie? Machteld. Je weet wel, gelieerd aan Arnold en Dirk van Foreest, schaakiconen uit de negentiende eeuw. In ronde zeven zat zij tegen een slechter eindspel aan te kijken. Haar gezicht sprak, zij het nog niet luid en duidelijk. Toen een en ander in een hopeloos pionneneindspel was uitgemond, sprak haar gezicht beslist duidelijker: een mengeling van halfhartige berusting en verdriet. Na de onvermijdelijke opgave voorbeeldige stilte en beheersing. Deze partij verloor ze, maar zij gaat er nog vele winnen. Opa weet het zeker.