“Het collectieve geheugen” door Manuel Nepveu. Column van Schaakvereniging Promotie.
Ik heb van de Olympische Winterspelen genoten. Van het schaatsen om precies te zijn. Wanneer er bij het langebaanschaatsen wat te verdienen viel keek ik. Heel chauvinistisch.
Er waren werkelijk schitterende momenten bij, de verrassingen. Verrassingen, ik zei niet: plezierige verrassingen. Bij de tienduizend meter verwachtte ik een strijd tussen de drie bekende namen. Mijn persoonlijke gunfactor ging half om half uit naar Ted-Jan Bloemen, de man die het om toch wat onduidelijke redenen in Nederland altijd zo moeilijk had, maar die in Canada opbloeide. Introvert, geen gemakkelijke prater, bescheiden. Naar ik vermoed – maar wie ben ik – ook niet zo getalenteerd als Sven. Hij won en “onze” Sven faalde voor zijn doen nogal dramatisch. Voor velen in den lande zal dat geen plezierige verrassing zijn geweest.
Over het falen van Sven werd in de kranten druk geschreven, hele verhalen. Mijn eigen gedachten gingen en gaan in een wat andere richting. Waarom het nu precies misging interesseert me niet zo veel. Ik waag me liever aan een voorspelling. Sven Kramer zal over tig jaren herinnerd worden als de “fabeltastische” schaatser die alles won wat er maar te winnen viel, maar die tot drie keer toe niet slaagde in het behalen van Olympisch goud op zijn favoriete afstand. Een commentator schreef dat dit Sven menselijk maakte. Geen resultatenmachine, maar een mens van vlees en bloed. Het is waar. Volgens mij zal in het Collectieve Geheugen van de schaatsminnenden juist dit ene opmerkelijke falen blijven hangen. En zo uniek is dat niet…
Wij schakers kennen David Bronstein als een inventieveling, maar vooral ook als de man die Botwinnik in de WK-match van 1951 met 12-12 net niet versloeg, alhoewel hij na de tweeëntwintigste partij nog met een vol punt voor stond en niet al na 22 zetten in de laatste partij per se in remise had hoeven berusten. Er is over het eind van die match veel gespeculeerd. Was er druk uitgeoefend van officiële zijde, waar men graag zag dat Botwinnik won in plaats van een Jood die niet als een enthousiaste communist te boek stond? Waar de naam Bronstein valt, zal dit alles steeds weer naar boven komen.
En wat te denken van Kortsjnoj die het tot drie keer toe niet redde tegen Karpov, ook al was hij er zowel in 1974 als in 1978 heel dichtbij. (In 1974 was het officieel geen WK-match, maar dat bleek het achteraf de facto toch te zijn geweest, toen Fischer zijn titel niet verdedigde.)
Eigenlijk is het helemaal geen slecht teken dat een groot sportman, schaker of anderszins, heel duidelijk (mede) wordt herinnerd door dat ene cruciale ogenblik van zijn falen. Klunzen zoals u – waarschijnlijk, sorry – en mij gaat dat absoluut nooit lukken.