“Schaken als toegangspoort tot emoties” door Jan Willem Duijzer. Column van Schaakvereniging Promotie.
Toen ik het vrolijke gezicht van de jonge Renate Dorrestein, in zwart-wit afgedrukt, op de voorkant van haar net uitgekomen bundel “Dagelijks Werk” zag staan, wist ik het al. Dit is geen goed nieuws. “Een echte Dorrestein.” vermeldt de achterflap nog in de bekende monter-dramatische stijl van de schrijfster. Steeds als ik het boek opensla doe ik dat echter met enige schroom. Het zijn gewone stukken tekst, over Kurt Vonnegut (die ze bewondert), over het feminisme (onvermijdelijk), over kinderloosheid, fatsoen, sex en nog veel meer. Maar behalve een boek over al die onderwerpen is het ook een afscheidsboek; een testament. De formule, van uitvoerig geannoteerde stukjes uit haar hele schrijversleven, spreekt aan, maar van mij had ze dat wel tien jaar eerder mogen doen, zonder de lading die het nu heeft. Dan had ik het lekker achter elkaar uit kunnen lezen. Nu leg ik het steeds weg en dwalen mijn gedachten somber af.
Renate Dorrestein (64) heeft veel over haar schrijverschap gepubliceerd. In het jaar 2000 vertelde ze in “Het geheim van de schrijver” uitvoerig over haar schrijverservaringen en in 2013 analyseerde ze in “De blokkade” het fenomeen van de ‘writer’s block’. Ook in “Dagelijks werk” kijkt ze regelmatig terug op het schrijfproces. Haar idee is dat verhalen door de schrijver “gevonden” worden. Ze zijn er als het ware al, maar ze hebben een medium nodig om vertolkt te worden. Uiteraard vraagt die vertolking wel om vakmanschap en hard werken van de schrijver. Je moet er wel wat voor doen om die verhalen te “vinden”. Hilarisch is wat ze vertelt over het gebruik van de appelboor als martelinstrument in “Een hart van steen”. Haar redacteur vond dit echt te ver gaan evenals menig lezer nadien. Dorrestein kon het echter niet anders opschrijven. Het moest nu eenmaal gruwelijk zijn. Het verhaal eiste dat. In mijn boekenkast heb ik toevallig een paar vergelijkbare boeken over het schrijverschap staan. Van Thomas Rosenboom (“Aanvallend spel”, 2003), Gerard Reve (“Zelf schrijver worden”, 1986) en van Mario Vargas Llosa (“Aan een jonge romanschrijver”, 1999). Rosenboom legt in zijn boekje verbanden met het schaakspel, grappig genoeg. Dorrestein’s ideeën passen wel bij de ideeën van haar collega’s, vind ik, al blijft haar verwoording heel eigen.
Wat Dorrestein en specifiek ook Rosenboom over het schrijfproces vertellen heeft zeker verwantschap met schaken. De rol van documentatie (voorbereiding) en de beheersing van het ambacht waardoor juist ruimte ontstaat voor creativiteit en intuïtie heeft duidelijke parallellen. Ook een schaker “vindt” ideeën en oplossingen die er al lang zijn, maar ook een schaker vindt die oplossingen pas als hij een vakman is, als hij meesterschap verwerft.
Maar het is vooral de opvatting van Dorrestein over literatuur die me aan schaken doet denken. Vandaar deze column. Literatuur is voor haar de “toegangspoort tot emoties”. Blijdschap, verdriet, woede, haat, liefde, verlangen. Allemaal te ontdekken en te ervaren in oude en nieuwe verhalen. Dorrestein dicht literatuur zelfs therapeutische waarde toe. Als dat waar is, en zo gek vind ik het niet, dan moeten we ons echt ongerust maken over onze zoons en dochters die geen boek meer lezen en geen verhaal meer kunnen aanhoren, omdat ze te “druk” zijn met de allesoverheersende actualiteit.
Of is er (enige) redding in het spel? Is het spel en meer in het bijzonder het schaakspel ook een “toegangspoort tot emoties”? Niet de minsten, Max Euwe voorop, hebben de pedagogische waarde van het schaakspel benadrukt. Leren omgaan met tegenslag, teleurstelling en verlies. Het nut van aandacht en concentratie leren kennen. Het ontdekken van sportiviteit en vriendschap. Schaken als toegangspoort tot emoties? Zou het kunnen?
Ik weet het wel zeker. Wat vindt u?
“De schepping is imperfect en wij ook, maar wie kan lachen is mens.” (Renate Dorrestein)