Top-40 Nederlandse schakers. 5: Hein Donner
Een komeetinslag, zo mag je de overwinning van Hein Donner in het Hoogoventoernooi van 1950 noemen. Volkomen uit het niets was hij opeens de aankomende opvolger van Max Euwe als sterkste schaker van Nederland. Hij bleef lang tot de top drie behoren, 31 jaar later werd hij nog tweede op het Nederlands kampioenschap, achter Jan Timman die toen net op het punt stond nummer twee van de wereld te worden.
Johannes Hendrikus Donner (geboren 6 juli 1927) studeerde rechten, in de traditie van zijn familie. Zijn vader was minister van justitie, een zoon van zijn broer werd het later ook. In 1950 speelde hij niet eens in het eerste team van zijn Haagse club DD. Wel speelde hij aan het eerste bord in de hoofdklasse, want ook DD 2 speelde op het hoogste niveau. Voor het eerste team moest hij zich eerst nog maar eens bewijzen. In Beverwijk zaten ze een beetje met hem in hun maag. Donner had de reservegroep van Hoogovens in 1948 en 1949 gewonnen met 9 uit 9 en 8,5 uit 9. Maar ja, om de jongeling nou maar tussen de grootmeesters te zetten? Het gebeurde toch en Donner was de gedoodverfde nummer laatst. Maar tot ieders verbijstering won hij het toernooi, een punt voor Euwe en Rossolimo met achter hen de Nederlandse toppers Cortlever en Van Scheltinga. Toen al werd er een korte revanchematch gespeeld. Euwe won een partij, de overige drie partijen eindigden in remise. Nooit zou Donner een partij van Euwe winnen.
Nieuwe heerser?
Hein Donner brak zijn rechtenstudie af na zijn kandidaatsexamen, dat hij nog met succes voltooide. Hij werd beroepsschaker. Zijn debuut op het NK van 1950 verliep matig en in 1952 werd hij derde. In 1954 (het NK werd ongeveer om de twee jaar gespeeld) behaalde hij zijn eerste titel, een punt voor Cortlever en Euwe. Weer volgde er een revanchematch, ruim een jaar later. Euwe won met 4-0 bij zes remises, waarmee hij de Nederlandse titel terugkreeg. Euwe besloot met die overtuigende overwinning de arena te verlaten. Donner reageerde overtuigend, in 1957 en 1958 werd hij kampioen met 9 uit 11 en 9 uit 10. Een nieuwe alleenheerser leek zich aan te dienen.
In vier NK’s in de jaren zestig moest Donner echter Tan, Kuijpers en twee keer Ree voor zich dulden. In 1971 werd hij samen met Ree eerste, maar werd Ree kampioen op basis van het dubieuze systeem Sonnenborn-Berger. Omdat dat onbevredigend was, organiseerde het weekblad Vrij Nederland een match ter verduidelijking. Ree won met 4,5-3,5.
Nadat nieuwkomer Sosonko in 1973 kampioen was geworden bij afwezigheid van de sterksten, werd de Amsterdamse Vierkamp georganiseerd. Donner en Ree scoorden 6,5 uit 12, Timman en Sosonko een punt minder.
Donner bleef goed scoren op de NK’s. In 1977, toen de naar het Westen gevluchte Viktor Kortchnoi veel te sterk was voor iedereen, werd Donner tweede samen met Timman, die hij versloeg. Een jaar later werd hij derde achter Tmman en Sosonko. In 1981 werd Donner zelfs nog tweede in een zeer sterk veld, achter Timman. Een jaar later sloot hij zijn NK-deelnames af met een achtste plaats, 32 jaar na zijn debuut.
Van 1950 tot en met 1978 speelde Donner in het Nederlandse team op de Olympiade. Met 153 partijen (score 60%) was hij de meest actieve speler achter Timman en Prins. In 1952 behaalde hij met 10 uit 13 een bronzen medaille aan het derde bord. In 1976 maakte hij deel uit van het team dat zilver won.
Grootste successen
Donner wisselde enorme toernooiresultaten af met teleurstellingen. In 1954, dus nog aan het begin van zijn carrière, werd hij tweede in het WK-zonetoernooi in München. Op het interzonetoernooi in Göteborg werd hij laatste. Nooit meer zou hij zich voor een interzonetoernooi plaatsen. In 1957 werd hij bij het zonetoernooi in Wageningen gedeeld derde met Larsen. De beslissingsmatch om een plaats in het interzonetoernooi verloor hij met 3-1. In 1958 won hij het Hoogoventoernooi samen met Euwe, die na het verlaten van de NK-arena dus nog wel heel even doorging met andere toernooien.
In 1960 won Donner het zonetoernooi in Madrid samen met Gligoric, Pomar en Portisch. Weer een groot succes dus, dat niet zo bekend is. Er gingen drie spelers naar het interzonetoernooi en Donner werd in de barrage vierde.
Donner had dus al heel wat gepresteerd voordat zijn legendarische prestaties kwamen. De eerste was het Hoogoventoernooi van 1963, dat hij won voor Bronstein en verder onder anderen Ivkov en Averbach. Een jaar later werd hij achter Larsen tweede in het IBM-toernooi. Dat toernooi won hij in 1965, voor Parma en Szabo. In 1967 stuntte Donner in Venetië met een eerste plaats voor Petrosjan en Evans. In 1970 werd hij tweede in de befaamde vierkamp in Oegstgeest, achter wereldkampioen Spasski voor Larsen en Botwinnik. De vier speelden elk vier partijen tegen elkaar, Donner liet daarmee echt zien de absolute wereldtop nog aan te kunnen. In 1971 volgde een fraaie tweede plaats in Berlijn, achter Gligoric. In 1974 werd hij nog eens tweede in Wijk aan Zee, achter Browne, voor Timman en Sosonko. Donner versloeg Timman en Ree.
Top honderd
Op de website Chessmetrics worden wereldranglijsten terug gerekend van voordat het Elo-systeem bestond. Een zeer betrouwbaar systeem. Volgens die site kwam Donner in 1950 meteen de top honderd binnen op plaats 48. Hoger heeft hij nauwelijks meer gestaan, maar hij bleef wel 25 jaar lang in die top honderd staan. Alleen dat al is genoeg reden voor een zeer hoge plaats in deze top-40.
Hein Donner kreeg in 1983 een hersenbloeding en overleed op 27 november 1988, slechts 61 jaar oud. Ik zet hem op 5. Hij is bekend geworden als schrijver, praatjesmaker en ruziezoeker, maar zijn prestaties op het bord zijn veel groter dan menigeen weet.
Foto’s: Nationaal archief
Het boekje ‘J.H. Donner, grootmeester’ van Evert-Jan Straat was voor mij heel handig.
Ook had ik veel aan het boek ´Koning, keizer, Prins´ van Alexander Münninghoff en ´60 jaar Hoogovens Schaaktoernooi´ van Lex Jongsma en Alexander Münninghoff.
3 …
4 …
5 Hein Donner
6 Jeroen Piket
7 Genna Sosonko
8 John van der Wiel
9 Ivan Sokolov
10 Sergei Tiviakov
11 Hans Ree
12 Paul van der Sterren
13 Friso Nijboer
14 Lodewijk Prins
15 Erwin l’Ami
16 Theo van Scheltinga
17 Dimitri Reinderman
18 Salo Landau
19 Jan Smeets
20 Nico Cortlever
21 Hans Bouwmeester
22 Coen Zuidema
23 Frans Kuijpers
24 Dirk van Foreest
25 Gert Ligterink
26 Erik van den Doel
27 Jorden van Foreest
28 Kick Langeweg
29 Daniel Stellwagen
30 Eddie Scholl
31 Henri Weenink
32 Robin van Kampen
33 Hans Böhm
34 Rini Kuijf
35 Hoan Liong Tan
36 Haije Kramer
37 Daniël Noteboom
38 Norman van Lennep
39 Rudy Douven
40 Rob Hartoch
Als u linksboven in het scherm klikt op ‘top 40’, kunt u langs alle voorgaande afleveringen scrollen.
De top-40 is niet gebaseerd op ratings en titels, maar op de positie en prestaties van Nederlandse schakers ten opzichte van hun tijdgenoten, nationaal en internationaal.
In het Hoogovenstoernooi 1974 won Donner wel van Timman, maar niet van Sosonko. Die partij werd remise, waarmee Sosonko zich meteen verzekerd wist van een meesterresultaat.
Je hebt gelijk, hij versloeg Timman en Ree. Ik heb het aangepast, bedankt. Dat hij ook Ree versloeg, was in 1974 nog belangrijker dan Sosonko verslaan. Zoiets bedoelde ik ermee.
Wat was dan de grootste ruzie?
Met Prins vermoed ik.
Wat Lodewijk Prins betreft, zat Donner gewoon verkeerd. Vrijwel alles wat Donner over Prins heeft geschreven, was gewoon onwaar. Dat was niets anders dan een persoonlijke weerzin van Donner tegen Prins. Lodewijk Prins zelf heeft zich nooit verlaagd om hier überhaupt op te reageren.
Dat Donner in deze lijst boven Prins staat, klopt wel als je kijkt naar de schaakresultaten. Wanneer je echter ook de inzet en verdiensten voor het Nederlandse schaakleven zou meewegen, dan zou Prins ergens in de top terecht komen en Donner ergens onderin.
Wat dat laatste betreft, ‘Donner ergens onderin’, daar ben ik het volledig met je oneens. Ik denk dat Donner veel heeft gedaan om het schaken in de aandacht te krijgen: zijn stukken in de Volkskrant trokken een groot publiek. Dat bij hem de feiten soms ietwat ondergeschikt waren aan zijn mening, neem ik daarbij voor lief. ‘Never let the truth come in the way of a good story.’
Het ging vooral om beledigingen, hij zocht dus ruzie. Of die ruzies er ook kwamen, hing af van de reacties. Vooral Ree, Langeweg en Böhm kregen er behoorlijk van langs. Böhm kreeg bij het grootste succes in zijn carrière, zijn tweede plaats in IBM 1975, waarvoor hij alom bejubeld werd, van Donner te horen dat hij een bange, laffe schaker was. Dan noem ik Donner een ruziezoeker.
Donner was ongeëvenaard als (schaak)schrijver. Lees zijn verzamelde schaakartikelen ‘De Koning’! Briljant en origineel, ja ook met beledigingen maar altijd op niveau en met enorme humor geschreven. Praatjesmaker en ruziezoeker is – understatement – wat aan de zuinige kant.
Het is natuurlijk ook maar hoe je ermee omgaat. “Bestaat Canada?” uit 1971 naar aanleiding van een geweldig resultaat van Hans Ree (gedeeld eerste met toenmalig wereldkampioen Spassky) is betrekkelijk onschuldig. Maar “Twee boeken” in Schaakbulletin 136 (maart 1979), waarin Donner gehakt maakt van een boek van Frans Henneberke (over Willem Jan Mühring) en een boek van Lex Jongsma en Jaap van den Herik (“Het schaak der wrake”, over de WK-match Karpov-Korchnoi van 1978) is met het mes tussen de tanden.
Overigens moet niet vergeten worden dat Donner zijn stukken overgoot met zelfspot en dat er ook wel zaken waren die vooraf waren afgesproken, bijvoorbeeld met Timman dat hij die een stevig de les zou lezen over diens frivole spel en dat Timman laconiek zou reageren met een analyse van de door Donner aangehaalde partij. Timman zelf heeft meermaals verklaard dat hij en Donner goede vrienden waren. Hij was dan ook verbaasd over het geringe aantal mensen dat aanwezig was bij de uitvaart van Donner, en maakte daaruit op dat “zijn vijanden de vijandschap met hem veel serieuzer namen dan hij zelf had gedaan.” (“Een sprong in de Noordzee”)
Enkele jaren geleden plaatste Ron de Haas (Vianen tegenwoordig Lekstroom) diverse oproepen m.b.t. partijen van Donner. Alles was welkom. Weet iemand wat de stand van zaken is? Ik meen dat hij t.z.t. een partijenverzameling wilde uitbrengen.
Ja, ik heb ook nog iets uit mijn knipselarchief aangedragen daarvoor. Overigens schreef Alexander Múnninghoff in 1994 al een biografische schets over Hein Donner. Uitgeverij Scheffers in Utrecht. Op initiatief van de Stichting Bevordering Schaaksport Nederland.
Het boek van Münninghoff heb ik uiteraard. Dit artikel (deze hele serie) gaat voornamelijk over resultaten en daarvoor is het boekje van Straat handiger.
Ron de Haas ken ik uit mijn tienertijd. Hij heeft me een paar jaar geleden inderdaad benaderd. Hij was Coen Zuidema op het spoor gekomen en die had hem een paar partijen uit de KNSB-competitie gegeven. Die werden vroeger nauwelijks gepubliceerd, slechts een handjevol per ronde in het bondsblad. Zuidema zei toen: “Je moet Johan Hut benaderen, die weet ook heel veel.” Ik had echter niets voor Ron, maar moest er wel om lachen. Het enige wat Zuidema nog over schaken leest is mijn wekelijkse schaakrubriek. Ja, dan ben ik vanzelf een autoriteit :).
Naar mijn idee is Hein Donner niet los te zien van de woelige jaren ’60 en ’70 met Provo, de studentenbeweging en het totale verzet tegen autoriteiten. Zijn eerste huwelijk was met de meest bekende vrouwelijke provo Irene van de Wetering. Dat beledigen had ook iets studentikoos, al kon het behoorlijk venijnig zijn en voor wie het overkwam best wel onaangenaam. Jan Timman schreef na het overlijden van Hein Donner een artikel in De Gids van 1989, dat de nuances aardig laat uitkomen. www.dbnl.org/tekst/_gid001198901_01/_gid001198901_01_0049.php
Mooi verhaal, maar er zit wel een grote slordigheid in. Donner zou zich niet meer kunnen herinneren dat de tweede helft van het NK 1982, waaraan hij had meegedaan, in Hilversum was gespeeld in plaats van in het verre Friesland. In werkelijkheid werd de eerste helft in Amsterdam gespeeld en de tweede helft in Sneek. Donner had dus deels gelijk. In 1983 ging het NK naar Hilversum, maar toen was Donner er niet meer bij. Waarschijnlijk was dat wel de reden van het hoongelach. Donner vroeg waarom het NK niet dichterbij kwam, terwijl toen waarschijnlijk al voor Hilversum was gekozen.
Het klopt dat het NK schaken van 1982 in Amsterdam en Friesland werd gespeeld, maar de Friese stad was Drachten. Donner eindigde in de middenmoot. www.365chess.com/tournaments/NED-ch_1982/22242
Het is onjuist dat Hein Donner zijn rechtenstudie heeft afgemaakt. Reeds na één jaar is hij gestopt. De auteur kent zijn klassieken niet. Lees mijn stukje dat ooit in Schaakbulletin heeft gestaan: “Mr. Hein Donner en meester Lex Jongsma”. Max Pam.
Nou zeg, wat een toon wordt er gelijk aangeslagen door kokosnoot…..Lekker azijnpissen van de zijkant….
Dat artikel herinner ik me. Maar ik schrijf dat hij zijn studie afbrak, dat is iets anders dan afgemaakt. Volgens Alexander Münninghoff heeft Donner wel zijn kandidaatsexamen gehaald. Dat schrijft hij in het boek ’60 jaar Hoogovens Schaaktoernooi’ op pagina 45. Als het om Donner gaat, mag ik afgaan op zijn biograaf, die dat lang na Schaakbulletin schreef. Münninghoff: “Zijn kandidaats rechten heeft hij omwille van zijn patriarchale familie in een paar dagen met een hoop veine gehaald.”
In de Münninghoff-biografie staat op pagina 39 ook dat Donner zijn kandidaatsexamen heeft gehaald. Volgens mij ging jouw artikel erover dat Donner geen meester in de rechten was. Nee, dat ben je ook niet na je kandidaatsexamen.
Weet iemand toevallig in welk nummer van Schaakbulletin heeft gestaan: “Mr. Hein Donner en meester Lex Jongsma”? Anders moet ik ze alle 197 nakijken.
SB182 (januari 1983), bladzijde 10 en 11. Pam had in 1982 een column-achtige rubriek waarin hij wat lollig bedoelde randzaken van het schaken over het voetlicht bracht, “E2-privé” genaamd. Bij dit stukje staat die kop er niet meer expliciet boven, maar het zou kunnen dat Wim Andriessen en Jan Timman toen al speelden met de gedachte dat deze schrijfsels zonder bezwaar konden worden afgevoerd. Of ze de mening delen van meneer of mevrouw Kokosnoot, dat het onder “klassieken” gerekend moet worden, lijkt me weinig aannemelijk.
Leuke foto m.d.a. Irene van de Wetering op pagina 6: http://www.maxeuwe.nl/nieuwsbrief/nummer80extra.pdf
Niet dat het erg belangrijk is, maar is het niet mogelijk dat Donner tegen Max Pam heeft verteld dat hij na 1 jaar studie is gestopt en later aan Alexander Münninghoff dat hij zijn kandidaatsexamen heeft gehaald? Wat dan de waarheid is, is pas te achterhalen als er ook andere bronnen zijn die de ene of de andere lezing bevestigen. Bijvoorbeeld een kopie van het aan het kandidaatsexamen verbonden diploma.
En het is ook mogelijk dat beide lezingen correct zijn. Bijvoorbeeld in het volgende, niet eens zo onwaarschijnlijke scenario:
– In 1945 begint Donner aan zijn studie en behaalt een jaar later zijn propedeutisch examen.
– Hij stopt dan met studeren, maar blijft wel ingeschreven als student. Misschien blijft hij ook nog een deel van de colleges volgen, maar echt “studeren” doet hij dus niet meer.
– In 1949 doet hij toch het kandidaatsexamen, waarvoor hij op wonderlijke wijze slaagt. Ik weet niet of dit examen schriftelijk of mondeling werd afgenomen, maar in het laatste geval heeft hij zich er misschien doorheen gekletst.
In het boek van Alexander Múnninghoff: Hein Donner, een biografische schets, staat het als volgt te lezen op pagina 49. Daar kwam bij dat juist in die tijd, begin 1949, Heins onduidelijke positie als rechtenstudent vergeleken bij zijn schaaksuccessen tot hernieuwede vragen in de familie begon te leiden. Zijn vader inmiddels al enkele jaren president van de Hoge Raad preste Hein in die tijd om nu eindelijk eens iets aan zijn studie te gaan doen. André, zijn geleerde broer, bood zich vanzelfsprekend aan als repetitor. Het werd niet met zoveel woorden gezegd, maar het was duidelijk: Hein moest over de streep getrokken worden. Als een Donner op de universiteit zou mislukken, zou dat erg zijn. Zijn vriendin Olga heeft zich in die maanden krachtig voor hem ingezet. Het kwam er op neer dat ze een paar nachten opbleef om thee te zetten, terwijl Hein de juridische lectuur, nodig voor zijn kandidaatsexamen, bestudeerde. Hij haalde het.
Samengevat: Donner had een gave om zo’n leerachterstand in korte tijd goed te maken en dat maakte het feit dat hij in 1949 zijn kandidaats haalde een soort wonder.
Pams bron was het register (of hoe dat heet) van de VU, herinner ik me. Maar ook ik weet niet in welk nummer het stond, dus meer kan ik er niet over zeggen. Misschien ga ik een dezer dagen een aantal nummers doorbladeren. 197 nummers lijkt me niet nodig. En ik kom sowieso andere leuke dingen tegen die ik nog eens kan gebruiken. Alleen kost het even wat tijd.
Wat zou het mooi zijn als ik een register had waar alles in staat wat in de boeken en tijdschriften staat die ik in huis heb. Soms kom ik dingen tegen waarvan ik denk: verdorie, dat had ik een paar maanden eerder moeten zien.
Peter Huisman, mijn dank is groot. Ik heb het gevonden. Max Pam schreef in 1983 in SB hetzelfde als ik, namelijk dat Donner zijn kandidaatsexamen heeft gehaald en meer niet. En nu schrijft hij dat ik mijn klassieken niet ken en dat ik het verkeerd schrijf.
Ik denk dat Max Pam van mijn verhaal – waarin ik het waagde iets over Donner te schrijven – zo opgewonden raakte dat hij een paar woorden over het hoofd heeft gezien.
“Hein Donner brak zijn rechtenstudie af na zijn kandidaatsexamen, dat hij nog met succes voltooide.” lijkt mij aan duidelijkheid niets te wensen over laten: “dat” slaat uiteraard op het kandidaatsexamen en niet op de rechtenstudie.
Ik me de verwarring wel voorstellen die door de woordkeuze is ontstaan. Een opleiding of studie kun je met succes voltooien, door het afleggen of behalen van een examen.
Nu staat er dat het kandidaatsexamen met succes is voltooid. Hoewel niet echt fout, is dit toch wel een ongebruikelijke uitdrukking.