Column 54: Anekdotes rondom Donner
Het verhaal in de Top-40 van Johan Hut over grootmeester Jan Hein Donner heeft de gemoederen flink in beweging gebracht. Zoals de Amsterdammer dat gedurende zijn leven zelf ook al volop voor elkaar had gekregen, lukt het hem zoveel jaren na zijn dood toch ook weer. Het boek De Koning van Tim Krabbé en Max Pam laat ook zien hoe Donner er vaak in slaagde om te provoceren en te choqueren. Maar dat hij de lachers meestal op zijn hand kreeg, is ook een feit.
Als jonge snuiter van 22 jaar heb ik hem nog even van nabij meegemaakt. En ik moet zeggen dat het een hele belevenis was. Als totale outsider had ik me gekwalificeerd voor het Nederlands Kampioenschap in 1981 in Leeuwarden. Het ging toen om een veertienkamp, dat waren nog eens tijden… Er werd gespeeld in een soort van theater en alle spelers waren ondergebracht in het fameuze Oranjehotel.
Mijn eerste contact met Donner was al heel bijzonder. Bij de loting kwam uit de bus rollen dat ik al in de eerste ronde tegen de Grand maître zou spelen. We zaten aan een lange tafel en Donner keek wat meewarig, mompelde mijn naam (“Grooten, Grooten, wie is dat?”). Uit alles bleek dat hij niet wist wie de debutanten waren (er waren er drie, naast mij Rini Kuijf en Coen Stehouwer) en wat hij er zich bij voor moest stellen.
In de partij kwam ik niet slecht uit de opening, het Nimzo-Indisch, maar ik werd toch ergens te grazen genomen. Hij had goed in de gaten waar zijn kansen lagen en daar profiteerde hij optimaal van. Niettemin liet ik mijn indrukwekkende tegenstander nog flink zweten voordat hij het punt kon bijschrijven (zie analyse onderaan dit artikel). Toen hij ook met de andere debutanten de nodige problemen had, begon het op een gegeven moment te bulderen in het hotel. Want daar bij de analysesessies ’s avonds na het diner riep hij uit volle borst dat het gedaan was met het toenmalige meestergilde in Nederland. Dat ging ongeveer in deze trant: “Die nieuwe garde is tien keer beter dan al onze oude meesters”. Dat was natuurlijk niet zo, maar Donner had er een handje van om ze te kijk te zetten. Persoonlijk had ik bijvoorbeeld een groot respect voor het strategische inzicht van Kick Langeweg en Rob Hartoch die in hun goede tijd met de beste mee konden en met wie ik regelmatig zeer plezierig geanalyseerd heb, ook in Engelse toernooien.
Een anekdote van Donner met Rob Hartoch heb ik beschreven in mijn boek ‘Chess Strategy for Club Players’. Hier is het Nederlandstalige equivalent uit dat boek:
Donner-Hartoch (uit hoofdstuk 17 over een stuk buitenspel)
In deze stelling heeft zwart het plan opgevat om gebruik te gaan maken van het zwakke veld b4.
22…P8d7 23. Tg1 Pb8 24. Taa1 Pa6 25. Taf1 Pb4 26. Lb1
Na een tijdrovende manoeuvre is het paard op b4 gearriveerd waar het hoegenaamd niets doet. Wit heeft al zijn stukken op de koningsvleugel geposteerd en hij heeft nu zijn handen vrij om aan een gevaarlijk initiatief te werken.
26…Kh8
27. Ph2?!
Maar Donner weet er zelf nauwelijks gebruik van te maken. Waarschijnlijk had hij 27. Te1 moeten spelen.
27…Te3 28. Lf2 T3e7 29. g4 Tf7
Hier kon zwart actiever reageren met 29…La6 30. b3 Pe4 31. Pxe4 fxe4 met tegenspel.
30. gxf5 Lxf5 31. Lxf5 gxf5 32. Pf3 h6 33. Lh4 Dd7
½ – ½
In datzelfde hotel kwam ik er ook achter wat voor overtuigingskracht Donner had op mensen. Er was gezegd dat het ontbijt tot 10 uur geserveerd zou worden, maar dat het daarna toch echt ‘Schluss’ was. En aangezien we in Leeuwarden speelden en Friezen toch voor de buitenwacht bekend staan als ‘onwrikbaar’ leek het onontkoombaar dat als een schaker te laat aan zijn ontbijt zou komen, hij het verder zou kunnen vergeten. Of je nu Timman heette of niet. Maar ik was er persoonlijk getuige van dat Donner ruim over tienen uit de lift stapte en een ober aantikte met de vraag ‘waar dat ontbijt toch bleef’. Toen die begon te sputteren dat het toch echt al lang 10 uur was geweest en dat hij daar niet op moest rekenen. Waarop Donner met zijn grote gestalte over de arme jongen heen boog, op zijn horloge keek en hem toebeet: “wat voor merk horloge heb jij, jongeman en die liften in dit hotel zijn wel erg traag en ga nu als de bliksem dat ontbijt voor mij klaarmaken”. De jongen wist niet hoe snel hij dat in orde moest maken en stoof weg!
Toch was het niet altijd Donner die anderen in de maling nam. John van der Wiel, nog niet zolang daarvoor Europees jeugdkampioen geworden, kon er ook wat van. John had zich toen al intensief toegelegd op het bridgen en van Donner was bekend dat hij een verwoed bridger was. Nadat ook nog Gert Ligterink bereid was gevonden om mee te doen, ging men op zoek naar een vierde man. Maar dat bleek niet zo eenvoudig en uiteindelijk kwamen ze bij mij uit. Ik had het wel eens ooit gedaan, maar ik kende geen enkele conventie. Toen vroeg John of ik kon rikken. Dat rikken is een Brabants spel dat ook gaat om het halen van slagen. Dat had ik op de middelbare school vaak gespeeld. “Als je kunt rikken, kun je ook bridgen”, zei John heel overtuigend. En dat was blijkbaar voldoende om als vierde man aan de bridgetafel aan te schuiven. Ik speelde samen met John tegen Donner en Ligterink. “Wat voor conventie spelen jullie, als ik vragen mag?” vroeg Donner bij aanvang aan John. Waarop de Leidse grootmeester zeer gevat antwoordde: “Op zijn boerenfluitjes”.
Wat Donner niet wist, was dat ik met John van te voren de volgende, nogal studentikoze afspraak had gemaakt. Als wij er door het bieden achter zouden komen dat we geen van beide goede kaarten zouden hebben, zou de een zijn hand op tafel smijten met de woorden: “Ik heb maar 12 kaarten”. Waarop de andere ogenblikkelijk ook zijn kaarten erbij zou gooien eraan toevoegend: “Ik heb er 14, er moet opnieuw gedeeld worden”. Dat flikten wij zeker drie keer en telkens snauwde Donner ons toe: “Hoe kan dat nou, ik heb net een dijk van een kaart en nu is er verkeerd gedeeld!” Pas bij de derde keer had hij door dat we de zaak zaten te flessen. Terwijl hij kwaad weg beende, beet hij ons nog iets zeer onaardigs toe, maar Ligterink kon er de humor wel van inzien… Ik geef toe, het was onethisch wat we deden, maar het was toch leuk!
Uiteindelijk werd ik laatste en eindigde net als de andere debutanten in de min. Niettemin wisten we ons visitekaartje wel af te geven.
Hierbij de partij die ik al in de eerste ronde tegen Donner speelde, nu tegen het licht gehouden van de moderne tijd.
Donner, Jan Hein – Grooten, Herman
1. d4 Pf6 2. c4 e6 3. Pc3 Lb4 4. e3 c5 5. Ld3 Pc6 6. Pf3 Lxc3+ 7. bxc3
7…d6 8. e4 e5 9. d5 Pe7
Zo speelde o.a. Hübner, van wie ik partijen had bekeken, het heel graag.
10. Ph4
10…h6 11. g3
11…g5 12. Pg2 Lh3 13. Pe3 Dd7
Allemaal normale zetten tot dusver.
14. f3 O-O-O
15. Tb1 h5
Het goede plan, maar er was vermoedelijk een veel beter idee. Na afloop werden in het hotel waar alle spelers verbleven de meeste partijen vrij uitputtend geanalyseerd. Analyse is een groot woord misschien, we kunnen beter spreken van verbale gevechten waarin duidelijk gemaakt moest worden wie het laatst woord zou hebben. Ik kan me als de dag van gisteren herinneren dat Jan Timman een voor mij bijzonder leerzame opmerking maakte.
Timman gaf aan dat zwart de koning eerst op a8 moet opbergen. De reden is duidelijk. Op het moment dat b7 onder schot genomen wordt door wit, moet zwart deze pion op een geschikte wijze kunnen dekken en daartoe is …Tdb8 de meest prettige manier. Want als zwart gedwongen wordt tot …b7-b6 of iets dergelijks, dan gaat het stormen op de damevleugel. Een belangrijk thema in deze stelling is dat de witte stukken zich nauwelijks kunnen ontplooien maar op de open b-lijn hebben de zware stukken wel wat te zoeken. De dame van d7 is dan de enige verdediger van d7 en juist daarmee gaat zwart straks problemen krijgen. 15…Kb8! (zie analysediagram)
16. Tb2 Ph7
Zwart maakt zich op om …f7-f5 te gaan spelen.
17. Tg1
Ineens staat wit klaar voor g3-g4 waarna …f7-f5 van de baan is en de loper op h3 wellicht ook nog een zorgenkindje zou kunnen worden.
17…f5
Dus niet gedraald en maar meteen gedaan.
18. exf5 Pxf5
Dat heeft hij goed gezien!
19…Pxe3 20. Lxe3
Ziehier nog een belangrijk nadeel van de koning op c8. Wit dreigt zomaar ineens Ld3-f5.
20…hxg4 21. fxg4 Dg7 22. Lf5+ Kb8 23. Tg3 Pf6
Bijna alles is geforceerd want Lh3 staat even ingesloten.
24. Db3
24…Tdf8
Ik herinner me dat hier in de analyse ook gekeken werd naar het kwaliteitsoffer met 24…Td7!? Dat leek toen interessant, maar is bij nader inzien toch niet zo goed. 25. Lxd7 Dxd7 en nu is 26. Db5! waarschijnlijk beter voor wit.
25. Lxg5
25…Tf7?!
Bepaald niet de beste zet. Op een of andere manier heb ik 25…b6! verbannen uit mijn systeem waardoor ik deze zet totaal niet heb overwogen. Maar toch is hij hier op zijn minst speelbaar. 26. Lxf6 blijkt dan de enige zet te zijn, maar dat is een enorme concessie. [Zo gaat bijvoorbeeld 26. Le3?! helemaal mis voor wit bijvoorbeeld: 26…Pxg4 27. Tf2 (27. Ld3? verliest na 27…Df6 28. Dd1 e4! 29. Le2 Pxe3 30. Txe3 Lf1! en dit is totaal gewonnen voor zwart.) 27…Txf5 28. Txf5 Dd7 en zwart is duidelijk in het voordeel. De witte stukken werken niet samen en de koning op e1 staat erg in de tocht.] 26. Lxf6
Nu is deze ruil wel sterk.
26…Dxf6 27. Tf2 Dh4?!
Na deze zet had zwart er niet meer aan te pas mogen komen. Achteraf gezien was 27…Th4 misschien nog een vechtkans, maar het lijdt geen twijfel dat wit hier vrijwel op winst staat.
28. Dc2! Tg7
Hij wikkelt te haastig af. Na 29. De2! had wit alles onder controle kunnen houden.
29…Lxf5 30. Dxf5 Dxc4 31. Df6 De4+ 32. Kf1
Geeft alles weer uit handen. We hebben allebei niet gezien dat zwart nu remise kan afdwingen met 32…Dh1+! 33. Tg1 Dxd5 34. Dxg7 Dd1+ 35. Kg2 Dg4+ en het is eeuwig schaak.
33. Dxd6+ Ka8 34. g6
Een totaal verkeerd schaakje. Opnieuw was 34…Dh1+ de aangewezen zet. 35. Ke2 Na 35…Txh2 36. Tgf3 Txf2+ 37. Txf2 Dh5+ 38. Kd2 Dh6+ 39. Kc2 a6 is er nog allerminst iets beslist.
35. Kg2 De4+ 36. Kg1 De1+ 37. Tf1 De2 38. h3
38…Tc8 39. g7 Txh3
40. Txh3 Dg4+ 41. Kf2
41. Kh2 De2+ 42. Kg3 Dxf1 43. Th8 was ook oké voor wit.
41…Dxh3 42. Df8 Dh2+ 43. Ke3 Dg3+ 44. Kd2 Dg2+ 45. Kc1 Dg5+ 46. Kc2 Dg2+ 47. Kb1 Kb8 48. Dd6+ Ka8 49. Tf8
En hier staakte ik de strijd.
1-0
Mooie persoonlijke aanvulling over Donner. Opvallende dat je hem Grand maître noemt. Was dat niet de benaming die Donner zelf voor Euwe hanteerde?
Dat is was inderdaad een toespeling op die benaming.
Heel leuk om zo op die confrontatie met Donner terug te komen. Donner deed het trouwens heel goed in zijn voorlaatste kampioenschap, want hij voerde het veld aan bij het ingaan van de voorlaatste ronde, waarin Ree hem versloeg. Timman kwam langszij en, omdat die in de laatste ronde won, terwijl Donner remise speelde tegen van der Wiel, werd Timman kampioen. Er waren er dus wel meer die van Donner verloren in dat jaar.
In Schaakbulletin 160 schrijft Donner het toernooiverslag van dat Nationaal Kampioenschap 1981. Daarin gaat hij ook uitgebreid in op de paardmanoeuvre in Donner-Hartoch. Na 22 … P8d7 ging Donner nog uit van “een afwachtende zet”, maar na 23 … Pb8 was Hartoch’s bedoeling hem wel duidelijk: “dat is het dus, hij wil naar b4! Vlug plaats maken om hem daar te ontvangen”. Na 26 Lb1 vervolgt Donner met “Zwart heeft zijn doel bereikt en zijn paard staat nu op het sterke veld b4. Hij had het natuurlijk ook naar h9 kunnen spelen of terug naar het hotel, want daar had het niet minder buitenspel gestaan.” Overigens was Donner van mening dat hij erg goed stond, maar dat 30 gxf5 het voordeel uit handen gaf en in de slotstand het paard op b4 ineens weer mee deed.