De ‘Perfecte’ Pirc!?
In 2013 bracht de Oekraïense schaakgrootmeester Viktor Moskalenko (1960) met The Perfect Pirc-Modern een provocatieve nieuwe bijdrage aan de moderne openingstheorie. De titel stelt ons immers al gelijk voor de vraag: “hoezo ‘Perfect’?”. Zoals Ivanchuk in zijn openingswoord al toegeeft: “When playing the Pirc Defence, the black player does not aim to equalize the position” (Moskalenko 2013, 7). Inderdaad, vaak komt het neer op een wapenwedloop waar beide spelers de koningsstelling van de ander proberen binnen te vallen zonder omzien naar de strategische balans. Onder ‘perfect’ verstaan we tegenwoordig doorgaans juist die varianten waarover de computer haar goedkeuring heeft uitgesproken. Wanneer het echter gaat om zulke schijnbaar roekeloze aanvallen slaat het oordeel van de machine vaak flink uit. Wat betekent het dan in hemelsnaam om een volmaakte Pirc te spelen?
Een antwoord vinden we misschien in het opvallende feit dat Moskalenko kiest voor de meest speelbare en interessante varianten, boven degene die worden aangewezen door het rekentuig. Toegegeven, hij geeft überhaupt veel varianten. Maar door constant te evalueren en op risico’s te wijzen geeft hij wel een goed uitgekiende en praktische studiegids voor zijn lezers, die doorgaans zweren bij de enginebijbel (er is maar één beste zet voor iedere stelling, namelijk diegene die de sterkste computer uitwijst!). Tekenend is zijn annotatie bijvoorbeeld wanneer hij een uitroepteken geeft aan de meest praktische zet, die voordeel voor de speler behoudt zonder duidelijk tegenspel, terwijl de computervariant slechts een “!?” (interessant) verdient.
Structuur in structuren
In The Perfect Pirc-Modern past Moskalenko een hiërarchische opzet toe, waarbij de varianten die zich het vaakst voordoen en die het scherpst zijn – en daarom nauwkeurige studie vereisen – het eerst aan te pas komen. Zo ruimt hij twee hoofdstukken in voor de Oostenrijkse Aanval, en gaat het daaropvolgende hoofdstuk over het soms scherpe 4.Le3, waarbij de agressieve Sämisch-opzet (met f2-f3 en Dd1-d2) het belangrijkst is. Opvallend is bijvoorbeeld deze variant:
4. …c6 5. Dd2 Lg7 “not advisable” volgens Moskalenko. Opvallend, want deze opzet is razend populair in de Pirc. Zelf stel ik meestal c7-c6 uit, en rokeer direct het gevaar in, op aanraden van FM James Vigus die er overtuigend over schreef in Dangerous Weapons: The Pirc and Modern (2009). De reden dat de opzet niet aan te raden valt, is erg leerzaam, en laat zien dat Moskalenko een ervaren trainer (en schaker!) is. Na 5… Lg7 volgt namelijk direct 6. Lh6 Lxh6 en 7. Dxh6, waarna zwart geen duidelijke speelwijze heeft. Het probleem: zwart moet een tegenaanval op het centrum beginnen door de c-pion naar c5 te brengen, maar doordat hij al c7c6 heeft gespeeld, kost dat een tempo. Er volgt geen concrete variant die naar een overduidelijk gewonnen stelling leidt, maar het argument verloopt als volgt: na 7… Da5 8. Ld3 en … c5 (zoals in Caruana – Ivanchuk, Biel 2009) geeft Moskalenko 9. d5!? +/= met de opmerking dat wit hierin een “strategische weerlegging” van de zwarte opzet heeft gevonden. Waarom? Omdat hier een gunstige Benoni is ontstaan waarin zwart zijn belangrijkste stuk, de loper op g7, mist.
Deze manier van refereren tussen verschillende openingen is erg leerzaam: geen lange zetcombinaties onthouden, maar denken in termen van kenmerkende structuren, zodat daarover sneller een oordeel geveld kan worden. In het algemeen ben ik geen groot voorstander van zeer specifieke studie van openingsvarianten – het loont veel meer om met algemene principes bezig te zijn –, maar doordat Moskalenko kan laten zien dat zelfs zeer populaire varianten soms strategisch minderwaardig zijn, maakt hij duidelijk dat bepaalde stellingskenmerken het waard zijn om te bestuderen. Zelfs de kleinste details zijn soms te veralgemeniseren tot een les over vaker voorkomende structuren.
Om nog maar eens een voorbeeldje te geven gaan we naar de Oostenrijkse Aanval, waaraan Moskalenko zoals gezegd de meeste aandacht schenkt. Deze bespreekt hij in twee delen: de variant met 5. … c7-c5 (A) en die met 5. … 0-0 (B). Handig is hier dat hij voor beide delen aparte conclusies schrijft, maar ook een algemene conclusie die de deugden en gebreken van beide varianten tegen elkaar afzet. Van variant A meent hij dat er ten minste twee grote problemen zijn voor zwart: 1. wit kan haast geforceerd remise maken en 2. de varianten zijn erg scherp en geforceerd, en dan loop je in dit tijdperk de kans om van het bord geschoven te worden zonder dat je tegenstander over ook maar één zet heeft na hoeven denken. Wederom interessant, want zoals Moskalenko zelf zegt: “Even in the new millennium, theory considers that this is the most reliable defence against the attack of the white pawns” (2013, 49).
Hoe zit het met variant B? Daar heeft zwart in ieder geval genoeg keuzemogelijkheden, en alle luiden een heel ander speltype in. Laten we eens kijken naar de uitgangsstelling:
Moskalenko geeft maar liefst vijf varianten op de zesde zet, en daarover heeft hij soms niet al te lovende kritieken: A. …Pbd7?! (inflexibel) B. …Lg4?! (voortijdige penning) C. …c5?! (voortijdige breekzet); D. …Pc6 (provocatief); E. …Pa6 (te riskant). Weer een interessant oordeel, want ik was van mening dat 6. …Pa6 altijd wel lekker van de grond kwam – en anderen met mij: het is volgens de statistieken die Moskalenko geeft als het boek uitkomt (2013) de grote favoriet (2128 partijen met 51% winst voor zwart!). Waarom is de zet zo riskant? Waarschijnlijk omdat er varianten als de volgende mogelijk zijn:
De stelling hierboven ontstaat na de zetten 7. 0-0 c5 8. d5 Tb8 9. h3. Dat laatste zetje is erg irritant: zwart zou graag een stuk (liefst de loper) naar g4 brengen om daar wat van de centrale kracht van de witte stelling in mindering te brengen. Zwart moet daarom nu zijn kansen zoeken op de damevleugel. Maar is hij snel genoeg? Moet hij maatregelen nemen tegen de koningsaanval die ontstaat na Dd1-e1-h4? 9. … Pc7 lijkt de enige zet, maar na 10. a4 is het onduidelijk hoe zwart verder komt. Om nu op te komen op de damevleugel vereist het zeer langzame 10. …b6. En na de geplande zetten zal geen enkele rechtgeaarde Pirc-speler nog achter de zwarte stukken willen zitten: 14. f5!?N gxf5 15. Lh6 c4 16. Pd4! met e4-e5 in de aantocht. Zwart heeft simpelweg niets in te brengen tegen de witte supermacht wier soldaten harmonisch richting de inmiddels reeds geopende zwarte kasteelpoorten marcheren.
De mist in met mitsen en maren
Zoals gezegd geeft Moskalenko een hoop interessante varianten waarvan hij het relatieve belang en succes, alsook de verbonden risico’s uitlegt. Hij maakt daarbij goed gebruik van de bekende en minder bekende symbolen in de schaakannotatie. Zo is een variant zelden zomaar “gelijk (=)”, maar vaak “met tegenspel (⇄)” of “met initiatief (↑)”. Wel slaat Moskalenko soms door met het geven van varianten. Ze zijn lang niet allemaal noodzakelijk, en zouden afgedekt kunnen worden door verwijzing naar analoge varianten. Zo zou hij ook voorkomen dat er varianten komen in de trend van “B123”. Ook stilistisch loont zijn aanpak niet. Vaak worden tussen haakjes zijvarianten gegeven, zodanig dat Moskalenko soms drie niveaus aan haakjes overhoudt in de vorm van:
“12… Pfd5 (12… b4!? 13. exf6! bxc3 14. Dxc3 Lxf6 15. Dxc6+ Kf8 =/∞; 12… dxe5 13. dxe5 Pfd5 14. Pxd5 Pxd5 is unclear, for example 15. e6 (15. f4!?) 15… f5!) 13. Pxd5 …” (Moskalenko 2013, 135).
Voor de schaaklezers zoals ik, die vluchtig even door een boekje willen bladeren en al blindschakende een variant willen volgen, kunnen niet mee. Toegegeven, ik ben geen Magnus Carlsen, maar een bord is hier toch te allen tijde gevraagd. Volgt u het nog?
Hetzelfde gebeurt met uitgelichte stukjes: Moskalenko heeft weliswaar handig gekozen voor het uitlichten van bepaalde varianten onder de noemer “WEAPON:” of “TRICK:”, maar in plaats van een concrete variant te geven die een algemeen idee uitdrukt, lopen zulke fragmenten vaak over in een sliert van mitsen en maren. In een nog niet volledige onderzochte variant in de “Dynamische Loperaanval 4. Lg5” – het hoofdstuk dat volgt op dat over 4. Le3 – waarbij de loper voor het Pirc-paard op f6 wordt geruild, laat Moskalenko iets doorschemeren van zijn zwakte. Onze auteur wil te volledig zijn, en zodoende elke mogelijke wending weergeven – misschien omdat hij alvast elk mogelijk idee op zijn naam wil schrijven?
Hier geeft Moskalenko als hoofdzet het ordinaire 7. Pf3!? (het lijkt soms alsof Moskalenko elke zet interessant vindt). Reden dus om het verleidelijke 7. e5 in de WEAPON-sectie op te nemen. Kenmerkend echter voor zijn neiging zichzelf te verliezen zijn de commentaren bij afsplitsingen in de openingsboom: “7. …Lg7 8. Df3! (…Still 8.Pf3!? is a more solid alternative…) 8. …0-0 9. 0-0-0 c6 … 10. g4!? (… Of course, 10. Kb1!?; 10. Lc4!?; or 10. Ld3!? are possible preparatory moves) …” Tast toe! Niet bepaald een wapen met een handige gebruiksaanwijzing. Het lijkt alsof we terug zijn in de Franse Tijd, en schaken wordt als het laden van een musket.
Dat gezegd hebbende moet wel begrepen worden dat Moskalenko een groot aantal interessante opties aanboort en daarbij nuttig commentaar geeft, al schiet hij daar soms in door. De schrijver geeft veel, maar heeft ook een fijne stijl: lange varianten worden samengevat, vergeleken en geëvalueerd, waarna er bondige en gegronde conclusies getrokken kunnen worden. Gezien Moskalenko steeds aan het begin de vergelijking maakt tussen de Pirc-benadering (met 1. …d6 en 2. …Pf6) enerzijds en de Moderne benadering (met 1. …g6) anderzijds, moet hij handig te werk gaan om geen dubbel werk te verrichten. Dat doet hij inderdaad: waar de verschillen verwaarloosbaar zijn, of waar de waarschijnlijkheid van transities evident genoeg is, daar maakt hij reeds in de introductie op een hoofdstuk een argument om zich op slechts één variant te focussen, of om niet tussen verschillende zetvolgordes te differentiëren.
Concluderend
Goed, we weten nu waar die ‘perfecte’ Pirc vandaan komt. Maar het perfecte boek is er nog niet over geschreven. Noch is dat mogelijk: schaken is geen perfecte wetenschap – ik heb mij eens laten vertellen dat het toch minstens ook kunst, sport en spel is. Niet tegenstaande dat Moskalenko zijn best heeft gedaan om een doortastende studiegids samen te stellen. Hierin vinden we een sensationeel scala aan varianten, dynamisch en scherp toegespitst soms, maar ook strategisch en domeinoverschrijdend. Doorgaans breekt de Oekraïense meester de taboes die een openingsboek aan één opening binden, en slaat daarmee juist bruggen naar andere spelbenaderingen. Daarmee dient hij de schaakstudent die zich liever niet laat vangen door de macht der gewoonte; de lezer die liever grenzen overgaat om de algemene principes van het spel te ontdekken – de waarheden verborgen in structuren die steeds weer terugkomen door verschillende varianten heen. Werken we het boek door, dan leren we daarvan niet alleen maar die zetjes waarvan we slechts kunnen hopen dat ze ons op het volgende toernooi een vlug puntje op zullen leveren. Neen. Wellicht leert dit boek ons eindelijk allrounders te worden, die zich voor dat hele wezen interesseren dat schaken heet.
Viktor Moskalenko, The Perfect Pirc-Modern (New In Chess, 2013).
Aantal pagina’s: 256
Meer info via uitgeverij New In Chess.
Voor andere recensies klikt u op deze link naar het overzicht van onze recensenten.
Het viel me op dat de huidige koploper in het Schaakweek Apeldoorn GM tournament tot dusver in al zijn partijen de Pirc heeft toegepast, zowel met zwart als met wit! Na 5 ronden voert Hugo ten Hertog met 4 punten het klassement aan.
Dat viel mij ook op! Het bewijst maar weer dat deze hypermoderne opening inderdaad nog steeds springlevend is. Daarnaast zag ik ook deze partij tussen Praggnanandhaa en Max Warmerdam, waarin de eerste een overgang naar de Pirc initieert https://chess24.com/en/watch/live-tournaments/apeldoorn-gm-2018/3/1/2. Daarin herkennen we de variant in de 4.Le3-variant die Moskalenko afkeurt (…Lg7 en …c6)! Praggnanandhaa speelt te terughoudend met 5.f3 om vervolgens alsnóg 6.Lh6?! te spelen. Op zijn zachtst gezegd een opvallende keuze. Daarna speelt hij nog een opvallend nieuw idee met 9.Dg5!?. Interessant: hij pent de pion op b5 en lokt h7-h6 uit, waarna het voor zwart lastiger wordt om te rokeren. Dat doet Max geloof ik iets te snel. Meer in de aard van de opening moet hij actief spelen op de damevleugel om iets te bereiken. Misschien is 9. …Db6!? een leuk idee (valt pion d4 aan en haalt de dame uit de penning). In ieder geval veel stof tot nadenken!
Nu met hyperlink:
chess24.com/en/watch/live-tournaments/apeldoorn-gm-2018/3/1/2
Ik vind dit een heel interessante benadering van dit openingsboek en sloeg meteen het boek van Keres over de Pirc-Ufimzew verdediging er bij op. Hij behandelt de Oostenrijkse aanval als de hoofdvariant, maar geeft weer andere varianten als in het voorbeeld met als 7e zet van wit 0-0, waarna zwart c5 speelt en na de 8e zet d5 van wit zwart Pc7 (of wat Keres beter vindt Pb4). Een leerzame partij met 8. … Pc7 is die tussen Gligoric en Larsen uit het Hoogoventoenooi van 1967. www.chessgames.com/perl/chessgame?gid=1308609
.