Top-40: Epiloog
Nadat ik mijn top-40 heb afgesloten, ben ik vorige week meteen al begonnen met een serie van algemene geschiedenisverhalen. Daarover aan het eind nog iets meer. Maar vandaag wil ik vooral een toelichting geven op de manier waarop de lijst tot stand kwam. Richard Vedder heeft me daar een mooi handvat voor gegeven met zijn evaluatie. Toen hij me voor het eerst vertelde dat hij daarmee bezig was, heb ik hem direct aangemoedigd. Ik wilde hem meteen duidelijk maken dat ik geen bezwaar had tegen kritiek, integendeel, dat ik commentaar juist leuk vond.
Zijn verhaal is lang geworden, maar ik denk dat als je al onze gesprekken bij En Passant (plus mails) achter elkaar zou plakken, je nog een langer verhaal zou krijgen. Reacties van spelers en ex-spelers van En Passant (waar Richard aan refereert) waren vooral heel luchtig. Zo zei Dimitri Reinderman me, toen ik plaats 29 had gepubliceerd, dat hij genoegen zou nemen met een plaats bij de eerste acht. Hevig geschrokken heb ik hem toen direct, stiekem, van 28 naar 17 gezet. Nog te laag, maar 28 zou hij niet hebben kunnen accepteren. Met 17 is er slechts sprake van een lichte teleurstelling.
Maar goed, even serieus. Toen ik begon, lag de volgorde nog lang niet vast. Wel lagen de veertig namen vast. Richard suggereert dat ik “eerst een paar mooie verhalen selecteerde en me later pas realiseerde dat er door die mooie verhalen sterkere spelers buiten de boot zouden gaan vallen”. Richard doet wel meer aannames die ik straks ga tegenspreken, maar dit is echt klinkklare nonsens. Ik heb direct veertig namen vastgesteld, er hadden anderen bij gekund, maar niet om reden dat er schakers ten onrechte in staan.
Het zal iedere lezer zijn opgevallen dat ik veel belang hecht aan de Nederlandse kampioenschappen. Dat vind ik nog steeds logisch. Ik vergelijk Nederlandse schakers met elkaar, wat is dan een beter criterium dan de NK’s? Om te beginnen heb ik alle eindstanden van de officiële NK’s, dat is vanaf 1909, gepakt. Aan de hand daarvan heb ik een ranglijst opgesteld waarbij ik de kampioen 5 punten gaf, de nummer twee 3 punten en de nummer drie 1 punt. Je kunt ook een andere keuze maken, maar dit vond ik wel een goed plan. Dat leverde de volgende ranglijst in punten op.
61 Euwe en Timman
44 Van Wely
41 Van der Wiel
38 Ree
35 Donner
31 Piket
28 Van der Sterren en Sokolov
25 Tiviakov
23 Giri
19 Sosonko
14 Zuidema
12 Stellwagen
11 Landau, Van Scheltinga, Cortlever, Ligterink en Reinderman
10 Langeweg, Nijboer en Smeets.
De lezer kan hierin al de eerste contouren van de top-40 ontdekken. Direct was ik me bewust van het eerste bezwaar. De spelers vanaf 1969 werden bevoordeeld, omdat er vanaf dat moment ieder jaar een NK plaatsvond en daarvoor om de twee of drie jaar. De spelers vanaf 1969 konden dus meer punten halen. Een ander bezwaar: Lodewijk Prins en Hans Bouwmeester hebben elk maar een paar NK’s gespeeld, maar gelden wel als grote spelers. Er zijn natuurlijk ook andere criteria, zoals:
Grote toernooizeges
Prestaties op Olympiades
Plaats op de wereldranglijst
Prestaties in de WK-cyclus
Ik zal maar eerlijk vertellen dat ik de volgorde niet meteen heb vastgesteld. Iedere week dacht ik: wie is er nu minder groot dan alle anderen op de lijst? Natuurlijk kende ik nog niet ieders verhaal en prestaties, die moest ik nog onderzoeken. Dus dan dacht ik bijvoorbeeld: nu is Nico Cortlever wel aan de beurt. Om vervolgens na alle gegevens te hebben verzameld, te concluderen dat hij toch echt hoger moest dan Gert Ligterink.
Natuurlijk was ik me er vanaf het begin van bewust dat het appels met peren vergelijken is. Hoe vergelijk je de 21e-eeuwer Jorden van Foreest met de 19e-eeuwer Dirk van Foreest? Hoe vergelijk je Erik van den Doel, die heel veel toernooien won, met Kick Langeweg, die nauwelijks toernooien won maar wel als een groot schaker gold?
Ik ben dan ook blij met Richards opmerking dat de volgorde eigenlijk pas interessant werd toen het in de buurt van de top-10 kwam. Je mag van mij Jan Smeets ook van 19 naar 25 zetten en Rini Kuijf van 34 naar 28. Tegen grotere sprongen dan tien plaatsen heb ik wel bezwaar.
Al vroeg gaf ik toe dat ik weinig wist van schakers voor Euwe en dat ik het idee had dat het schaakleven toen nog niet veel voorstelde. Dat laatste is het belangrijkste. Dat ik niet veel van ze wist, is zonder veel moeite te overkomen. Het boek ‘Max Euwe, verhalen en partijen, deel 1: Nederlandse schaakhistorie’ van Peter de Jong vertelt mij alles. Maar Loman, Esser, Marchand; ik zag ze niet voor me in mijn top-40. Olland had zeker gekund, maar in Richards verhaal lijkt het alsof ik voor wat Olland betreft aan geheugenverlies leed. Ik vond twee schakers uit het tijdperk voor Euwe genoeg. Norman van Lennep koos ik omdat hij in Leipzig 1894 zich plaatste voor een toernooi tussen de top-10 van de wereld. Dat hij zijn plaats aldaar niet innam, is natuurlijk wel een smetje. Wie hem ‘de eerste Nederlandse meester’ heeft genoemd, weet ik eerlijk gezegd niet. Van Dirk van Foreest werd gezegd dat hij de eerste ‘echte schaker’ was en zich had kunnen meten met de wereldtop. Het zijn subjectieve omschrijvingen en je hebt al geluk als Euwe iets over je schreef, want dat was meestal positief. Maar deze twee heb ik er uit de oudheid uitgepikt en dat vond ik genoeg.
Natuurlijk schaakten deze spelers minder goed dan nu Ruud Janssen of Roeland Pruijssers en ook minder dan Richard Vedder. Als ik een lijst zou willen opstellen van de sterkste schakers uit de geschiedenis, had ik de top-40 van dit moment kunnen nemen en daar alleen nog Euwe, Donner, Ree en Van der Wiel tussen hoeven te schuiven. Maar zo’n lijst is het niet. Het gaat mij om spelers die in hun tijd boven de anderen uitstaken. Daarbij kijk ik naar hun goede prestaties. Dat Hein Donner wisselvallig was, doet er dus niet toe, wie was dat nou niet? Dat Tim Krabbé van Donner een lijst van korte nederlagen heeft aangelegd, zoals Richard memoreert, doet er nog minder toe. Het gaat om de prestaties die hij wel boekte en om de lange tijd dat hij aan de top stond. Donner stond 25 jaar in de top-100 van de wereld. Richard vindt dat niet bijzonder, ik wel. Op het NK werd hij tweede achter Timman 31 jaar na zijn debuut. Ook dat vind ik bijzonder. Richard is ook niet onder de indruk van Donners overwinning in het Hoogovenstoernooi van 1950, omdat hij alleen maar Euwe, Rossolimo, Van Scheltinga, Cortlever en wat mindere schakers achter zich liet. Maar Donner had nog nooit aan het NK deelgenomen, mocht ook nog niet in het eerste team van DD spelen en werd slechts met tegenzin in Beverwijk toegelaten. Dat ik die toernooizege sensationeel noem is niet om zijn vijfde plaats goed te praten, zoals Richard schrijft, maar omdat dat sensationeel is.
Er zijn meer spelers over wie Richard en ik verschillend denken. Zoals Rob Hartoch. De Nederlander met het beste resultaat op een wereldjeugdkampioenschap. Vervolgens elf van de twaalf keer deelnemer aan het NK, vier keer aan de hoofdgroep van IBM en twee keer aan de hoofdgroep van Hoogovens toen daar al wereldtoppers aan meededen, twee keer speler van het Olympiadeteam. Het is mij echt een raadsel waarom hij dan in de top-40 zou moeten plaatsmaken voor Daan Brandenburg, Martijn Dambacher of David Klein, zoals Richard schrijft. Hieruit spreekt volgens mij een enorme fixatie op de grootmeestertitel.
Over Daniel Stellwagen denken we natuurlijk ook verschillend, maar niet omdat ik hem van jongs af aan volg, wat is dat een vreemde redenering. Kijk naar het lijstje met NK-resultaten waarmee ik dit verhaal begon, daarop staat hij op plaats 14. Ik heb hem van 14 naar 29 laten zakken, omdat ik twee toernooizeges in Vlissingen en een zeer goede score in drie Olympiades net niet genoeg vind om hem hoger te zetten. Maar om dat nou niets te noemen vind ik toch wel raar.
En Paul van der Sterren, daar hebben we het vaak over gehad. Ja, hij heeft een WK-kandidatenmatch gespeeld. Daarom heb ik hem ook op een hoge plaats 12 gezet. Maar als je in Nederland nooit bij de eerste drie hebt gestaan, hoe kun je dan in een ranglijst aller tijden bij de eerste tien staan?
Het opstellen van de lijst heeft anderhalf jaar geduurd. In die anderhalf jaar kon ik er geen spelers meer invoegen die ik bij het begin nog niet had geselecteerd. Wel in de eerste weken, maar toen ik bijvoorbeeld bij plaats 20 was aangekomen, kon ik er echt geen speler meer uithalen. Toevallig sprak ik zaterdag Jan Timman in Spakenburg, die had ik al lange tijd niet meer gesproken, en hij vond dat Benjamin Bok erin had gemoeten, onder andere vanwege twee goede prestaties op het Europees kampioenschap. Dat ik dat nu noem, is voor Bok in elk geval een eervolle vermelding. Coen Zuidema schreef me dat hij begreep dat de hele lijst appels met peren vergelijken is, maar dat hij alleen Hans Bouwmeester een stuk hoger had willen hebben dan 21. Hij gold, vindt Zuidema, in de jaren vijftig als de nummer drie achter Euwe en Donner en zeker voor Prins, Van Scheltinga en Cortlever, die op mijn lijst bij de eerste twintig staan. Ik kan daar alleen tegenin brengen dat Bouwmeester veel te weinig toernooien speelde en dat mijn lijst is gebaseerd op prestaties. Maar als een kenner zegt dat hij alles prima vindt behalve Bok of behalve Bouwmeester, dan ben ik wel dankbaar voor zulke reacties.
De reacties stimuleren me om geschiedenisverhalen te blijven schrijven. De frequentie van veertig in anderhalf jaar viel me tegen, maar dat kwam vooral door het strakke stramien dat ik mezelf had opgelegd. De volgorde moest weloverwogen zijn en de artikelen moesten met elkaar te vergelijken zijn. Vanaf nu kan ik kriskras verhalen schrijven en daarvoor hoef ik maar een willekeurig boek of tijdschrift uit de kast te pakken. Die kast is bij mij nogal groot.
Dat je Richard Vedder op een gouden dienblad bedient, gun ik Richard van harte hoor. Wel waren er al eerder anderen die ook vragen stelden zoals ik. Mijn vraag was: Hoezo zit Joop van Oosterom er niet in zit?
Ach ja, jeugdkampioen ben ik ook geweest, dan kan ik er ook wel in 🙂
Ik vind correspondentieschakers niet op deze lijst thuishoren. Het is een andere tak van de schaaksport. Een bordschaker en een correspondentieschaker kunnen niet elk in hun eigen tak van sport tegen elkaar spelen. Ze zijn onvergelijkbaar.
thx!
@Johan, waarom heb je niet de ratings gebruikt. Van bijna alle spelers is ook met terugwerkende kracht de rating berekend. Op basis van bijvoorbeeld de beste 3 jaar van een speler kan je zijn kracht berekenden. Om het onderling over de jaren vergelijkbaar te maken kan je de rating van de speler wegen tegen de rating van de wereldkampioen in die 3 jaar. Zo is een mathematische vergelijking van speelsterkte mogelijk. Wel saai.
Jouw manier was natuurlijk veel interessanter en wekt veel discussie op. Ik heb genoten je verhalen en de discussies daaromheen. Fijn dat je doorgaat met iets nieuws!
Ik heb de plaats op de wereldranglijst laten meewegen als een van de criteria. Dat zijn dus ratings. Maar de hele lijst op ratingvolgorde zetten, daarmee zou ik onrecht doen aan de andere criteria die ik genoemd heb.
Johan, ik heb genoten van de mooie verhalen er omheen. Zoals gezegd het blijft appels met peren vergelijken. Elke tijd heeft zijn eigen toppers en wereldspelers. En in elk tijdperk zijn er wel één of twee die daar bovenuit steken. Dat maakt vergelijken ook wat lastiger, zeker omdat die 2 personen vaak de toernooien winnen.
Al met al een mooie lijst en voer voor discussie :).
Ga vooral door met dit soort verhalen!
Een prachtige serie verhalen. Als je er nog van elke speler een of twee winstpartijen aan toevoegt en afdrukt op papier, dan heb je een fraai schaakboek. Nu dat boek er helaas (nog) niet is, ga ik de afleveringen voor mezelf printen en inbinden. Internet is goed, maar een boek is beter – voor mij dan 🙂
Ik heb wel eens voor 60 euro een boek gekocht dat ook als E-book op internet stond. (Geen schaakboek.) Dus wij hebben dezelfde voorkeur.
Er zouden dan inderdaad partijen bij moeten, becommentarieerd door een deskundige met ook een algemene toelichting op de schaakstijl. Ik kom vaak niet verder dan dat iemand een agressieve speelstijl heeft, of een positionele, of sterk is in het eindspel, of goed voorbereid in de opening. Dat moet veel genuanceerder besproken worden.
Het is heel normaal een boek samen te laten stellen door een schrijver voor de verhalen en een schaker voor de analyses. Ik heb geen behoefte om dat in m’n eentje te doen. Maar juist omdat de verhalen nu op Schaaksite staan, zal het er niet van komen. En ik vind het leuk dat ze hier te vinden zijn. Hetzelfde geldt voor de Canon. Dat zou ook heel goed een boek kunnen zijn, maar het is nou eenmaal een mooie plek op Schaaksite.
Beste Johan, niet dat het zoveel uitmaakt, maar ik ben er verbaasd over dat je over Paul van der Sterren schrijft: ” Maar als je in Nederland nooit bij de eerste drie hebt gestaan, hoe kun je dan in een ranglijst aller tijden bij de eerste tien staan?” In zijn topjaren 1993 en 1994 had hij een rating van 2605. Timman en Piket stonden toen, denk ik, hoger, maar van der Wiel kwam ooit tot een hoogste rating van 2590 en Sosonko tot 2595. Van Wely was nog niet op zijn sterkst. Dus vraag ik me af of die uitspraak van jou wel juist is.
Die uitspraak deed ik uit mijn hoofd, maar je hebt gelijk. Hij heeft toen heel even op 2605 gestaan, direct daarna kelderde hij weer flink. Ik heb geen Nederlandse ranglijsten uit die tijd, dus ik had die ratings (die wel per speler te vinden zijn) apart op een rijtje moeten zetten. Dat heb ik niet gedaan.
Mijn conclusie blijft wel hetzelfde. In de top tien staan alleen spelers die nummer 1 van Nederland zijn geweest (zelfs meerdere keren of langdurig), met uitzondering van Sosonko en Van der Wiel, die tweede zijn geweest achter Timman. Buiten de top tien is Ree nummer 1 geweest, Smeets heel even en meerdere spelers tweede achter Euwe.
Ik begrijp nu beter je uitgangspunt, langere tijd eerste staan of tweede achter Timman. Ik vraag me wel af of Piket ook eerste heeft gestaan of dat hij toch tweede bleef achter Timman. Ree had als hoogste rating 2607, dus nipt boven van der Sterren. Maar hij zal eerste geweest zijn, voordat Timman zijn hegemonie vestigde.
Toen Piket elfde stond op de wereldranglijst, was hij in elk geval de nummer één van Nederland. Ree beschouw ik als nummer één van zijn eerste titel in 1967 tot de eerste titel van Timman in 1974. Of dat op basis van rating ook klopt, weet ik niet. In elk geval werd hij in die periode drie keer kampioen en Donner geen keer en won hij ook nipt de match tegen Donner.
Als je rating als criterium zou gebruiken zou ook Cor van Wijgerden hoge ogen gooien!
Ha die Johan,
Ik had jou graag het laatste woord gegund. Jij hebt je puntenlijstje aan de hand van gespeelde NK’s en ik leg meer nadruk op hoe “we” er internationaal voor stonden. Allebei goed, niks meer aan doen zou ik zeggen.
Echter, kwalificaties als “klinkklare nonsens”, het verwijt dat het door mijn opmerking leek dat jij aan geheugenverlies leed en mijn “enorme fixatie op de grootmeestertitel” nopen mij toch tot een reactie.
De “klinkklare nonsens” betreft mijn indruk dat jij een paar mooie verhalen hebt geselecteerd en daardoor geen plaats meer had voor betere schakers dan Van Lennep. Tja, zo leerde ik dat bij tekstverklaren op school. Vraag 1: wat is de bedoeling van de schrijver? Kennelijk heb ik dat mis en heb je echt puur naar schaakresultaten gekeken. Dat brengt me meteen bij de vraag: Waarom Van Lennep wel en Olland niet? Jij schrijft nu ook Olland in je overwegingen te hebben meegenomen, terwijl ik eerder beweerde dat jij daar niet aan gedacht hebt. Ik heb jou dat zelf horen zeggen!
Maar stel dat ík degene ben die hier aan geheugenverlies lijd en jij inderdaad Olland in jouw overwegingen hebt meegenomen. Hoe is het dan in vredesnaam mogelijk dat hij (kampioen van Nederland!) niet in de lijst komt ten faveure van iemand waarvan je zelf schreef: “Als schaker heeft Norman van Lennep niet zo heel veel gepresteerd”? Is het dan echt klinkklare nonsens om te veronderstellen dat jij in ieder geval graag dat bijzondere levensverhaal van die man wilde publiceren?
Dan nog even over Rob Hartoch. Jij schrijft dat ik zeg dat die plaats moet maken voor Daan Brandenburg, Martijn Dambacher of David Klein en daaruit spreekt een enorme fixatie op de grootmeestertitel. Over klinkklare nonsens gesproken! Nergens heb ik geschreven dat de door jou genoemde drie in de top 40 hadden gemoeten. Ik heb slechts geschreven dat bijna alle in mijn artikel genoemde grootmeesters beter waren dan Hartoch ooit geweest is. De enige waarvan ik heb geschreven dat ze in de top 40 zouden moeten zijn Peng en Olland. Daar mag je het mee eens zijn, of niet, dat is verder niet belangrijk. Ik vind het echter wel bijzonder flauw dat je die drie namen noemt terwijl ik zaterdag nog de namen van Sipke Ernst en Jan Werle tegen je liet vallen. Die kwamen eerder in aanmerking wat mij betreft. (Bok ook, dacht ik aanvankelijk net als Timman, maar toen jij de lijst opstelde had hij zich pas één keer voor de WB geplaats. Ook mooi, maar da’s nog geen twee keer). Ik meldde nog dat Ernst volgens mij meer heeft gewonnen dan Stellwagen en daar riposteerde jij tegen dat Stellwagen vier keer tweede is geworden op het NK.
Allemaal mooi, maar als tweede plaatsen zo belangrijk zijn had je Timman ook wel op 1 kunnen zetten.
Tenslotte: Over de kwalificatie van Donner en Van der Sterren gaan we het vast nooit eens worden. (“Een hoge plaats 12” klinkt overigens een beetje tegenstrijdig.) Maar om nou met fake news te proberen je punt te maken… gelukkig lette wimw op vanmiddag…
Vind je “nooit in de top drie” echt zo veel verschillen van “heel eventjes op nummer drie” dat je het fake news noemt? Iemand die heel eventjes op drie stond, hoort niet thuis in de top tien aller tijden.
Ernst had erin gemogen, maar liever niet Hartoch eruit. Bijna alle andere grootmeesters die je noemt hebben niets op deze lijst te zoeken.
En Peng… hoogste positie op de wereldranglijst was 918. Natuurlijk, er zijn meer criteria, maar dit diskwalificeert haar te veel voor de lijst. Het is een lijst ‘algemeen’, daar horen geen schakers uit andere categorieën in thuis zoals vrouwen of correspondentieschakers.
Dit laatst doet me denken aan Donner. Een journalist zei dat als je vind dat vrouwen niet kunnen schaken je net zo goed kon zeggen dat Negers niet kunnen schaken. Waarom Donner zei, dan heb je het niet begrepen. Negers kunnen wel schaken, maar Negerinnen niet!
Nog nooit van Olland gehoord zelfs. Zo zie je maar weer. Een discussie om een voor mij totaal onbekende. @Johan, misschien een los portret over deze figuur?
Olland blijkt zelfs drie keer Nederlands kampioen te zijn geweest, twee keer officieus en een keer officieel. Afgaande op deze winstpartij tegen Euwe moet het een zeer aanvallend ingestelde speler zijn geweest. Ondanks enkele onnauwkeurigheden wordt de 19-jarige Euwe gewoon weggeblazen door de 53-jarige Olland.
Ik zou niet over nep nieuws willen spreken wat betreft Paul van der Sterren, maar in 1993/94 deed hij het helemaal niet slecht tegen Kamsky in die kandidatenmatch, ongeveer even goed als Jan Timman in de begin jaren ’90. Ze speelden toen beiden acht partijen tegen Kamsky. Timman verloor en vijf en won er twee bij één remise. Van der Sterren verloor er drie en won er één bij vier remises. Eén remise was in het interzonale toernooi. Dat kelderen van zijn rating is wat sterk uitgedrukt, hoewel hij wel terugviel ten opzichte van die hoogste rating van 2605. Van mij mag van der Sterren best nummer 12 blijven, maar zijn prestaties in 1993/94 zijn voor Nederland toch wel bijzonder te noemen.
Gewoon een top-50 van maken 🙂 Peng, Olland, Bok, Werle en Ernst erin.
Johan, klopt het gerucht dat je de top 40 alleen maar hebt gemaakt om Karel van der Weide te kunnen passeren? 😉
Ja dat klopt. Maar nog mooier had ik het gevonden als hij de enige was die dat was opgevallen.