Schaakhistorie (6): De eeuwige breuk met Lodewijk Prins

Resultaten uit het verleden zijn geen garantie voor de toekomst. Lodewijk Prins was een van onze grootste Olympiadespelers, maar aan zijn deelname zou natuurlijk een keer een einde komen. Dat gebeurde echter op een zeldzaam harde manier. Tussen Prins en het KNSB-bestuur, in welke samenstelling dan ook, kwam het nooit meer goed.
Lodewijk Prins (geboren in 1913) nam deel aan alle Olympiades van 1937 tot en met 1968. Dat waren er twaalf, alleen Jan Timman en Loek van Wely speelden er later eentje meer. Tussen 1939 en 1950 werden geen Olympiades gespeeld, anders had de lijst van Prins nog indrukwekkender kunnen zijn. Aan het Nederlands kampioenschap nam hij zelden deel. Na 1936 en 1938 was 1948 voor lange tijd zijn laatste. De teams werden niet samengesteld op basis van NK’s, ook niet op basis van Elo-ratings (die waren er nog niet), maar vastgesteld door een plaatsingscommissie of het KNSB-bestuur.
In 1965 meldde Prins zich na zeventien jaar opeens weer aan voor het NK. Met Kuijpers, Langeweg en Zuidema dienden zich in een paar jaar tijd nieuwe topspelers aan, Kuijpers werd in 1963 zelfs kampioen. Zag Prins zijn plaats in het Olympiadeteam in gevaar komen? Mogelijk. Een collega-schaakhistoricus denkt dat Prins zijn kans schoon zag bij de afwezigheid van Donner, voor het eerst sinds 1950. Prins zou geen zin hebben achter Donner te eindigen. Het is een theorie.
Hoe dan ook, het pakte goed uit. Prins eindigde samen met Zuidema bovenaan en liet Kuijpers en Langeweg achter zich, alsmede Ree en Enklaar, die vanaf dat moment ook opstootten. (Enklaar na een paar jaar pauze, daarover in een andere aflevering.) De oude meester won de beslissingsmatch van Zuidema.
Prins was 52, dus de titel was nog geen garantie voor jarenlang behoud van zijn Olympiadeplaats. Maar in 1966 mocht hij uiteraard mee en twee jaar later bereikte hij zelfs zijn hoogste score. In Lugano, waar Nederland de B-groep won (de A-groep telde veertien landen), scoorde Prins 9 uit 12 als tweede reserve, wat je dus ook vierdebordspeler mag noemen.

 

Samenstelling
Er leek dus geen vuiltje aan de lucht toen de Olympiade van 1970 in Siegen zich aandiende, al kwam Prins in eerste instantie niet in aanmerking. In een interview met Max Pam in Schaakbulletin, dat in 1975 ook werd opgenomen in de interviewbundel ‘De zuiverste liefde is die tussen een man en zijn paard’, omschreef Prins het als volgt. “Zes man waren aangewezen om als olympische equipe naar Siegen te gaan. Ik was daar niet bij en dat was redelijk. Toen werd Scholl onverwacht kampioen en die moest dus mee. Ree, Zuidema, Van Scheltinga en Bouwmeester hadden zitting in de plaatsingscommissie. Zo kunnen belanghebbenden over hun eigen uitverkiezing stemmen. Dat gebeurde ook. Zuidema koos zichzelf in de ploeg en Timman ten behoeve van Scholl eruit. Toen bedankten Donner omdat hij te weinig honorarium kreeg, en Kuijpers omdat hij voor zijn werk naar een congres moest. Er waren nu twee plaatsen over. Eerst werd Timman weer gevraagd, maar die bedankte nu. De eerstvolgende gegadigde was Cortlever, die echter verhinderd was. De tweede was ondergetekende, die dolgraag wilde. Het zou mijn dertiende olympische landentoernooi in successie worden en ik ben ijdel genoeg om er trots op te zijn dat ik 31 jaar in aanmerking ben gekomen en mij altijd beschikbaar heb gesteld. Aan mijn belangstelling voor de goede zaak kon niet worden getwijfeld. Maar ik was ook rechthebbend, want volgens de ranglijst kwam ik nu in aanmerking. Daarop heeft er een koehandel plaatsgevonden; koehandel is een vorm van corruptie. Eerst werd Hartoch gekozen, die op de ranglijst onder mij stond en vervolgens werd besloten dat Bouwmeester als playing-captain mee zou gaan. Toen hadden ze elk een paar honderd gulden meer, omdat het team nu uit een lid minder bestond en extra onkostenvergoeding te verdelen was.”

 

Zelfbevoordeling
Tot zover Prins, in een uiteenzetting waarvan de feiten in andere bronnen niet worden tegengesproken. Het team bestond uit Scholl, Ree, Langeweg, Zuidema, Hartoch en Bouwmeester als playing-captain in plaats van het oorspronkelijk geplande non-playing captain. Volgens Schaakbulletin ging het om 8000 gulden, zodat de zes spelers nu 1333 gulden per persoon zouden krijgen in plaats van 1143 gulden als er zes spelers plus een captain zouden gaan. Prins had nog een gesprek met de voorzitter van de KNSB en kreeg volgens eigen zeggen na twee weken een ‘domme en arrogante brief’ van hem. Hans Ree zou in de Haagse Post een lasterlijk stukje hebben geschreven, maar dat had Prins slechts van horen zeggen. Hij wilde het niet lezen. (Zie verderop.)
Zelf sprak Prins in een interview met het Parool van ‘corruptie, koehandel en zelfbevoordeling’. Dat laatste woord zou je van toepassing kunnen verklaren, omdat drie spelers meespraken over de samenstelling van het team en zichzelf 190 gulden extra toe-eigenden. Overdreven klinkt het wel. Bovendien zijn het geen woorden die je in het openbaar gebruikt tegen een bondsbestuur waarmee je nog contact wil blijven onderhouden. Dat laatste werd snel opgelost, het contact werd wederzijds verbroken.


In het bondsblad Schakend Nederland werd een inlegvel gevoegd waarin werd verklaard dat Prins beledigende en denigrerende uitdrukkingen had gebezigd tegen de bondsraad, het bestuur en de plaatsingscommissie. Daarom besloot het KNSB-bestuur alle contacten met Prins te verbreken. Prins op zijn beurt zei direct dat hij nooit meer contact wilde met welke functionaris van de KNSB dan ook.

 

Hans Bouwmeester
Hans Bouwmeester, ook door Pam geïnterviewd, zei bij die gelegenheid over Prins: “Bij de affaire Siegen heb ik voor hem gestemd, op dezelfde gronden dat ik voor Kuijpers en tegen Hartoch was.”

De memoires van Hans Bouwmeester

Bouwmeester bedoelt daarmee dat hij op een laag bord iemand wilde die flink kon scoren. “Dat heb ik toen verloren. Prins is een zeer acceptabele figuur, zolang alles om hem draait.” Pams bewering dat Bouwmeester en Prins gebrouilleerd waren, sprak hij tegen. Vanuit zijn kant zou dat in elk geval niet zo zijn. Maar: “Als Prins tien procent gelijk heeft, dan wil hij het voor 110 procent hebben en dan moet de hele wereld het ook weten.”
In zijn autobiografie ‘Leven met het Schaakspel’ (2007) beschreef Bouwmeester de gang van zaken rond de samenstelling van het team ongeveer net zoals Prins, met als bijzonderheid dat Bouwmeester de verrassende kampioen Scholl liever een sterk internationaal toernooi had aangeboden in plaats van hem mee te nemen naar de Olympiade. Scholl presteerde uitstekend aan het eerste bord, maar dat is wijsheid achteraf. Bouwmeester: “Prins viel, ook tegen mijn zin, buiten de boot en dat leidde tot een conflict dat zelfs na 35 jaar nooit is opgelost.” Als het buiten de boot vallen van Prins tegen Bouwmeesters zin was, had hij wel mogen uitleggen waarom hij zichzelf van non-playing naar playing captain promoveerde en zo zelf Prins passeerde. Die uitleg heb ik van Bouwmeesters kant nergens gelezen.

 

Het magnum opus van Hans Ree

Hans Ree
Hans Ree schreef in 2010 zijn magnum opus ‘Mijn schaken’. Daarin ook een uitgebreid hoofdstuk over Prins. Ree beschreef hoe hij Prins, die wel in Siegen aanwezig was, daar tegen het lijf liep. “Ik liep op hem af om hem te begroeten, maar hij keerde zich om en liep weg alsof hij een giftige slang ontvluchtte.”
Pas terug in Nederland hoorde Ree dat Prins een protestbrief had gestuurd naar het bestuur. “Hij wees erop dat er oorspronkelijk zes spelers en een non-playing captain naar Siegen zouden gaan, dat er vervolgens was besloten om vijf spelers plus Bouwmeester als playing captain te sturen en dat daardoor het geld voor de ploeg door zes mensen kon worden gedeeld in plaats van door zeven. Dat was waar. Hij meende ook dat dit financiële voordeeltje de reden was dat hij niet in de ploeg was gekozen en dat de teamleden zich op schandelijke wijze verrijkt hadden. Dat was niet waar. De bond verwierp de brief en ik schreef in de Haagse Post een woedend stuk tegen Lodewijk, omdat ik me ten onrechte als een dief voelde weggezet. Een week later kreeg ik daar al spijt van, want toen had de bond wraakzuchtig besloten dat Prins op grond van zijn perscampagne niet meer voor vertegenwoordigende teams zou worden uitgenodigd.”
Ree wilde nog wel voor Prins opkomen, maar dat was moeilijk omdat Prins zelf de contacten verbrak. Ree: “Hij wilde ons hoofd op het hakblok en verkoos de positie van een eenzame balling.”

 

Geen verzoening
Net als Bouwmeester schreef ook Ree niet waarom Prins dan buiten het team was gelaten. Het lijkt erop dat ze Bouwmeester gewoon een betere kandidaat vonden. In diverse bronnen, ook in de in memoriams in 1999, lees ik dat Prins zijn hele leven boos bleef op de leden van de plaatsingscommissie van 1970 en op de toenmalige en latere bondsbestuurders. Overal lees ik ook dat iedereen gewoon met Prins wilde blijven praten, maar dat daar van zijn kant geen sprake van was.
Ree beschreef tot slot hoe rond Prins’ tachtigste verjaardag bondvoorzitter Cor Goldschmeding onverwacht bij Prins aan de deur kwam met een bos bloemen. Dat moest wel onverwacht, want Prins opende nooit post van de KNSB. Toen had Prins een probleem. Goldschmeding had niets te maken met 1970, was heel even interim-voorzitter en werd bovendien door Prins gewaardeerd. Ree: “Hij liet hem binnen op voorwaarde dat Goldschmeding in zijn huis kwam als oude vriend en niet namens het bondsbestuur. Hij nam de bloemen aan. Ze hadden een kort maar vriendschappelijk gesprek en toen ging Goldschmeding weer weg. Een tijdje later kwam mevrouw Prins thuis en zei: wat een mooie bloemen, Lodewijk. Maar waarom heb je ze in de vuilnisbak gegooid?”

 

Eerdere afleveringen van Schaakhistorie:
1. Fritz $$$ op het NK (2000)
2. Titelgekte (1963)
3: Roy Dieks kon zijn belofte niet inlossen
4: Het WK-jeugd in Den Haag (1961)
5: De snelle entree van Genna Sosonko (1972-73)

11 Reacties

  1. Avatar
    Eric César 12 augustus 2018

    ‘Corruptie in schaakbond te bar’

    Schaken – door Cees van Nieuwenhuizen

    AMSTERDAM, vrijdag. –

    Hij begint te zeggen niet uit rancune de kat de bel aan te willen binden, Lodewijk Prins, internationaal schaakmeester. Wel beseft de verbolgen nationale kampioen uit de jaren 1965 en 1966 dat velen hem dit verwijt na vanavond voor de voeten zullen slingeren. Ondanks dat gevaar sleept hij toch vastberaden een mand met vuile was van de Koninklijke Nederlandse Schaakbond naar buiten.

    “Omdat”, schiet Lodewijk Prins al direct uit, “het nu maar eens naar buiten moet uitlekken, van die koehandel en corruptie in onze schaakwereld. Ik heb geprobeerd de zaak op een nette wijze te regelen. Zoals dat een fatsoenlijk mens, lid van een naar buiten toch niet onfatsoenlijk uitziende sportbond, betaamt. Maar mijn zwart op wit kenbaar gemaakte ernstige grieven zijn door de bondsraad en hoofdbestuur van tafel geveegd.”

    Het verbaasde de schaker, die twaalf achtereenvolgende keren in een olympische landenwedstrijd meedeed (een unicum), trouwens nauwelijks. Prins: “Dat bestuurscollege mist op enkele punten niveau. Mensen die het leuk vinden van tijd tot tijd hun gezicht te mogen laten zien op een departement bij een minister of bij een grootindustrieel. Maar een wantoestand te lijf gaan die verdeeldheid, onrust en ontevredenheid in hun eigen sportbond zaait, nee, daartoe zijn de heren niet in staat. De meesten durven het mes er niet in te zetten. Omdat ze bang zijn, geen visie hebben. Wat wil je, wanneer je werkt met een voorzitter die de moed heeft een nieuw beleidsplan als het zijne te lanceren terwijl dat in werkelijkheid is overgenomen uit een kranteartikel van 1954”.

    Krom

    Lodewijk Prins, ooit trok hij zonder één woord van protest twee maanden naar Buenos Aires voor een olympische landenwedstrijd met vijfentwintig gulden van de schaakbond in zijn verder met privé bankbiljetten gevulde portefeuille, tiert duivel en hel over de wijze waarop het bestuur van de KNSB zich laat koejeneren door de keuzecommissie, die de samenstelling van vertegenwoordigende schaakteams bepaalt. Daartegen trekt Prins al maanden en maanden fel van leer, nadat kromme besluiten waren genomen in de keuzecommissie, waarvan in een enkel geval ook de schaker Lodewijk Prins betrokken was.

    Prins: „In die keuzecommissie zitten vijf belanghebbende meesters. Die stellen zichzelf natuurlijk voor ieder belangrijk toernooi op. In twijfelgevallen gunt een commissielid zichzelf altijd wel het bekende voordeel van de twijfel. Ik heb de bewijzen in handen, dat in één geval de stemmen staakten op één na. Dat ene commissielid stemde toen maar op zichzelf waardoor hij en niet een „neutrale” schaker kon worden uitgezonden.

    Maar er as nog veel meer gepasseerd. „Voor ieder toernooi is sinds kort een potje beschikbaar, dat onder de deelnemers verdeeld mag worden. Het is gebeurd dat de betaalde bondscoach Hans Bouwmeester, hij verdient 15.000 gulden per jaar meen ik, de plaats ging innemen van een verhinderde speler waardoor de spoeling voor de heren schakers wat royaler werd. Dat het logischer zou zijn geweest wanneer een nieuwe schaker geïnviteerd was, op dat idee waren ze maar niet gekomen”.

    Bierkaai

    Prins vreest tegen de bierkaai te vechten. “Die keuzecommissie moet anders worden samengesteld. Daar mogen geen mensen in zitten die zélf steeds kandidaat zijn voor uitzending naar de grote wedstrijden. Ze hebben mij destijds ook gevraagd, maar ik heb bedankt voor de eer. Je loopt immers altijd met boter op je hoofd. Onbegrijpelijk is het voor mij dat die anderen (Van Scheltinga, Zuidema, Ree, Langeweg en Bouwmeester) wel op die stoelen zijn gaan zitten. Het is waanzin. Een betere plaats om je eigen hachje tot het laatst te verdedigen is natuurlijk niet te vinden, dat wel. En wanneer je dan een bestuur hebt dat altijd maar zo doet (Prins kijkt door zijn vingers), ja, dan is er geen vuiltje aan de lucht. Dan heb je alle macht in handen. Maar de oppositie tegen de bestaande wantoestand groeit. Het bestuur kan de zaak niet langer meer doorzwijgen. Ze zullen de angst om in een impasse te geraken moeten overwinnen. De bondsraad zal dat ook moeten. Want een consequentie van het gezwel wegsnijden kan zijn, dat het bestuur en bloc opstapt. En zoek maar eens nieuwe kandidaten. Verschillenden van de huidige leden deugen wel niet voor het werk maar het is vaak ook zo dat de wel capabele figuren niet willen. Want het zijn beulsbaantjes, dat weet iedereen”.

    Niettemin hoopt Prins, zelf wetenschappelijk hoofdambtenaar aan de Twentse TH en niet bereid om schaakbondsbestuurder te worden, dat er op korte termijn mensen zullen opstaan die mouwen durven opstropen om de interne problematiek op te lossen. Prins’ weigering om onder de huidige omstandigheden deel uit te maken van het schaaktiental, dat over ruim twee weken een interland speelt tegen West-Duitsland, moet toch een voldoende duidelijke vingerwijzing zijn dat er het een en ander wringt, goed wringt in de Nederlandse schaakwereld. Prins: “Ik wil helemaal geen dwarsligger zijn, maar wanneer iedereen zit te slapen dan dwingen ze me er toe de zaak eens naar buiten te gooien. Misschien dat daarop dan een reactie zal volgen”.

    (HET PAROOL, VRIJDAG 7 MEI 1971)

  2. Avatar
    Johan Hut 12 augustus 2018

    Heel leuk, bedankt. Het verbaast me dat dit interview pas een halfjaar na de Olympiade was, die werd in september gespeeld. In het inlegvel staat ook 7 mei, dus dit interview wordt bedoeld, maar daar had ik niet bij stilgestaan. Ik dacht dat het allemaal ongeveer tegelijk gebeurde. Dat suggereert het verhaal van Ree ook, maar die schreef zijn boek veertig jaar later en dan kun je het wel eens net iets anders opschrijven.

  3. Avatar
    Eric César 12 augustus 2018

    Tot die conclusie was ik ook gekomen. De chronologie van de gebeurtenissen is iets anders dan ik altijd had gedacht. Tussen september 1970 en mei 1971 heeft Prins geprobeerd om de kwestie intern op te lossen. Maar blijkbaar zonder een voor Prins bevredigend resultaat. Zijn brief werd “verworpen” (Ree) en “van tafel geveegd” (Prins). Terwijl hij toch “voor 10% gelijk had” Bouwmeester, een opmerking die mij verbaasde. Prins zelf beargumenteerde dat hij recht had op die plaats en dat aspect is door niemand tegengesproken. Maar ze wilden hem er blijkbaar gewoon niet bij hebben, wat voor Prins een ongehoorde belediging moet zijn geweest.

  4. Avatar
    Koorevaar 12 augustus 2018

     

    @Johan en César

     

     Het KNSB-bestuur liet zich niet onbetuigd na het artikel van Van Nieuwenhuizen in Het Parool. De bondsvoorzitter, de heer J.W. Ruth, liet onderstaand bericht in Het Parool van 27 mei plaatsen.

     

     Corruptie

     

    In uw krant van 7 mei verscheen onder de kop „Corruptie in Schaakbond te bar” een interview van Cees van Nieuwenhuizen met schaakmeester Lodewijk Prins. Tegenover de beschuldigingen die door de heer Prins aan de Nederlandse Schaakbond werden geuit, staan de volgende feiten:

     

    1. De huidige Plaatsingscommissie werd ingesteld naar aanleiding van een brief van de vijf deelnemers aan de Olympiade te Havanna in 1966. In deze brief werden vijf kandidaten genoemd: drie direct betrokkenen (een vertegenwoordiger uit elke generatie schakers), alsmede twee niet direct belanghebbenden. Een van de ondertekenaars/initiatiefnemers van deze brief was de heer Lodewijk Prins.

     

    2. Het besluit van de Plaatsingscommissie het team voor de Olympiade 1970 te Siegen terug te brengen van 6 schakers met een non playing captain naar een team van vijf schakers -met een playing captain, was gebaseerd op het afzeggen van Donner (financiële redenen), Kuijpers (beroepsbezigheden) en Timman (reden onbekend). Door het uitvallen van deze prominente schakers was de kans op een finaleplaats uiterst klein en was het uitzenden van een kleiner, maar zo sterk mogelijk, team volledig verantwoord.

     

    3. Voor de nog open plaats in het team waren kandidaat de heren Hartoch en Prins. Bij stemming sprak de meerderheid van de Plaatsingscommissie zich uit voor de aanwijzing van de heer Hartoch.

     

    4. Noch de F.I.D.E. (Wereldschaakbond) noch de K.N.S.B. kennen bepalingen dat een bondscoach niet zou mogen meespelen. Bovendien staat de heer H. Bouwmeester (bondscoach) als actief speler op de landelijke lijst van topspelers boven de heer Lodewijk Prins.

     

    5. In de Bondsraadsvergadering van 24 oktober 1970 is uitvoerig aandacht besteed aan de klacht van de heer Prins (ruim 1,5 uur), waarbij de heer Prins de gelegenheid heeft gekregen zelf zijn standpunt uiteen te zetten.

     

    6. In deze vergadering heeft de heer Prins duidelijk laten uitkomen dat hij niet twijfelt aan de integriteit van de leden van de Plaatsingscommissie (zie pag. 7 notulen van deze vergadering).

     

    7. Het honorarium van de bondscoach is niet ƒ 15.000,- maar ƒ 10.000,- per jaar. Ook dit kan de heer Prins weten, daar de aanstelling van de bondscoach in alle openheid in een Bondsraadsvergadering is behandeld, ook de hoogte van zijn honorarium. Dit is nodig met het oog op de consequenties van een dergelijke uitgave op de begroting van de KNSB. De wijze waarop de heer Prins thans met emotionele kreten en in het openbaar geuite onware beschuldigingen meent te moeten reageren, acht ik beneden de waardigheid van een internationaal schaakmeester. De heer Prins heeft hiermee noch zichzelf, noch de Nederlandse schaakwereld een dienst bewezen. Hilversum, J. W. RUTH (Voorzitter KNSB)

     

     

     

  5. Avatar
    Eric César 12 augustus 2018

    In de brief van Ruth lees ik voor het eerst een inhoudelijke motivatie om Prins buiten het team te houden:

    Door het uitvallen van deze prominente schakers was de kans op een finaleplaats uiterst klein en was het uitzenden van een kleiner, maar zo sterk mogelijk, team volledig verantwoord.

    Echter, ik begrijp deze motivatie niet. De kans op een finaleplaats was uiterst klein – akkoord. Maar waarom zou dit dan het uitzenden van een kleiner team rechtvaardigen? Ik zou zelfs het omgekeerde beweren: als er geen kans is op een finaleplaats, dan kun je gewoon de spelers opstellen die daar recht op hebben en die graag willen spelen.

  6. Avatar
    Johan Hut 12 augustus 2018

    Ze zeggen niet “geen kans”, maar “uiterst klein”. Die willen ze dan toch grijpen en daarom de sterke Bouwmeester in plaats van de zwakke Prins. Dat zijn niet mijn woorden, maar zo zouden ze gedacht kunnen hebben. Bouwmeester was wel 17 jaar jonger dan Prins.

  7. Avatar
    Eric César 12 augustus 2018

    Ja, dat zou een redenering kunnen zijn, maar daar staan een aantal zaken tegenover:

    1. Een non-playing captain is eigenlijk altijd gunstiger dan playing captain.

    2. De speelsterkte van Prins en Bouwmeester was rond 1970 vergelijkbaar – althans volgens chessmetrics.com – allebei hadden een rating van ca. 2500. Nu bestond chessmetrics uiteraard nog niet in die tijd, maar deze geschatte ratings zijn vele jaren later wel vastgesteld door een volkomen onafhankelijke deskundige. De gelijkwaardige speelsterkte van Prins en Bouwmeester in 1970 beschouw ik daarom als een wetenschappelijk feit.

    Echter, volgens de plaatsingslijst stond Bouwmeester bóven Prins. Hoe kan dat? Die lijst werd samengesteld door de plaatsingscommissie en daar maakte Bouwmeester zelf deel van uit! Hetgeen precies overeenkomt met het bezwaar van Prins.

    Vervolgens blijkt het ándere feit dat Prins bóven Hartoch in de plaatsingslijst stond niet relevant. Nu is het opeens nodig dat er gestemd wordt. Het lijkt mij denkbaar dat de jongere garde liever de vrolijke Hartoch in hun team wilde hebben, dan de knorrige Prins. Dat klinkt plausibeler dan de verklaring die Prins zelf had verzonnen: dat het om wat extra geld zou gaan.

    Al met al had Prins naar mijn mening alle redenen om verbolgen te zijn. Het verbaast me dat hij (naar mijn weten) nooit formeel door de KNSB is gerehabiliteerd.

  8. Avatar
    Frits Fritschy 12 augustus 2018

    Van oude mensen, de dingen, die voorbij gaan… Blijkbaar toch niet helemaal. Als een van de betrokkenen nou een autobiografie dan wel sleutelroman zou schrijven met nieuwe inzichten, dan zou er reden zijn om in dit soort oude potjes te gaan roeren. Wat vinden de geachte forumbezoekers eigenlijk van de vermeende vuistgevechten tussen Steinitz en Blackburne?

  9. Avatar
    wimw 13 augustus 2018

    Ik heb het hele interview van Max Pam met Prins gelezen en daarin komt hij wel als vrij redelijk over, maar ook als iemand die vasthoudt aan principes. Ik vind wel dat hij op één punt gelijk had n.l. dat de KNSB ten onrechte Hartoch boven hem verkoos. Die uitverkiezing van Hartoch is op grond van zijn resultaat in het zonetoernooi in het Oostenrijkse Raach van het jaar daarvoor, in 1969, twijfelachtig te noemen. Hartoch werd daar 20e in een veld van 22 schakers en liet alleen een zwakke Finse en Maltezer schaker met een ELO onder 2000 achter zich. Het was met Hartoch niet zonder meer de sterkste opstelling voor Nederland, zoals de KNSB dat in de persoon van Ruth beweerde, al deed Hartoch het in Siegen beter dan in dat zonetoernooi.

  10. Avatar
    Johan Hut 13 augustus 2018

    Bouwmeester spottend in zijn boek over zijn collega’s in de plaatsingscommissie: “Wie Donner niet zag als de grootste Nederlander aller tijden, was niet goed snik. Wie, zoals ik, niet de grote kwaliteiten van de geniale Robbie Hartoch onderkende, was zelfs onrein.”

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.