“Een stukje over de negentig” door Theo Mooijman. Column van Schaakvereniging Promotie.
Van de zomer belde mij op een ochtend een dame. Keurige sprekend, aan haar stem af te leiden niet meer zo jong. “Spreek ik met iemand van de schaakclub” klonk het van de andere zijde. Zeker, mevrouw, ik ben de voorzitter van de schaakclub. “Neem mij niet kwalijk dat ik u bel, maar ik kwam uw naam en telefoonnummer tegen in de gemeente gids. Komt het u gelegen dat ik u wat vraag?” Natuurlijk mevrouw, wat kan ik voor u betekenen, antwoordde ik. “Wel nu, mijn kinderen vinden dat ik wat meer moet wegdoen en bij het nalopen van mijn spullen kwam ik het schaakbord en de schaakstukken van mijn man tegen. Mijn man is overleden, ziet u.” “Misschien kunt u er iets mee voor de club of voor u zelf. Zij zijn eigenlijk nog nieuw, mijn man heeft er weinig mee kunnen spelen”.
In het vervolg van zo’n gesprek geef ik aan dat ik verheugd ben dat zij mij heeft gebeld en niet zonder meer de boel heeft weggedaan. Ik neem altijd de moeite de beller op te zoeken en in dit geval kwam het haar zeer goed uit als ik meteen langs kon komen. Zij bleek te wonen in een groot seniorenappartement. “Let maar niet op de rommel zei zij, ik ben niet zo’n opruimer’. Het klonk uit haar mond bijna humoristisch, want de hele woonkamer stond er pico bello bij. “Ik doe bijna alles nog zelf en ja, ik ben al een klein stukje over de negentig”. Ik zag het haar niet aan. Mooi gekleed, goed gekapt en verzorgd, vitaal ogend, met zelfs nog een beetje een uitdagende blik. Dat zal er eentje geweest zijn in haar jonge jaren.
Van mijn echtgenote, bezoekster namens de kerk van ouderen, weet ik dat als deze ‘doelgroep’ (de bejaarde senioren) eenmaal van wal steken er geen houden meer aan is en dat een zelfde verhaal met gemak drie keer voorbij kan komen. En dat het een hele kunst is, om weg te komen. Ik bereidde mij voor op een lange zit.
Ik kreeg het gebruikelijke familierelaas te horen, over man, kinderen, kleinkinderen. Geen zijpaden, geen herhalingen, gewoon boeiend verteld.
Toen zij naar haar idee klaar was met vertellen, stond ze op en haalde ze het bord en de doos met stukken te voorschijn. Staunton model, stukken met vilt beplakt. Echter, een maatje te klein om als wedstrijdbord te dienen. “Vindt u het goed als ik het voor mij zelf meeneem”, vraag ik haar. “Want dan ik het gebruiken voor schaakles bij mij thuis”. Dan hoef ik mijn eigen, grotere, schaakbord niet meer te gebruiken en is er op de tafel meer ruimte voor de koffiekopjes en de koekjesschaal”. Dat was natuurlijk prima en met een ferme handdruk namen wij afscheid. Binnen een uur.