“Pi op het schaakbord” door Hans Meijer. Column van Schaakvereniging Promotie.
De column van Hans Meijer is uit.
Voor deze column laat ik de geschiedenis van het getal Pi (π = 3.14159265….) beginnen met de komst van Ludolph van Ceulen (1540-1610) naar Leiden. Van Ceulen was een wiskundige die een deel van zijn tijd besteedde aan het berekenen van de decimalen van het getal Pi. Hij gebruikte hiervoor een bewerkelijke methode die afkomstig was van de Griekse wiskundige, natuurkundige, ingenieur en astronoom Archimedes (287 BC – 212 BC) die in Syracuse op Sicilië woonde. Archimedes slaagde erin om twee decimalen van Pi te bepalen. Van Ceulen kwam tot 35 decimalen. Een fantastisch resultaat dat weduwe Adriana in zijn grafsteen liet beitelen, zie Het grafschrift van Ludolph van Ceulen (2000) van R. Oomes, J. Tersteeg en J. Top. Een replica van deze grafsteen, de oorspronkelijke is verloren gegaan, is in de Pieterskerk in Leiden te zien.
Ik hoor deze en gene denken waarom zoveel decimalen? Waar zijn die goed voor? Zeker voor een schaker zijn dit natuurlijk twee nogal domme vragen. Wij schakers houden ons immers bezig met het beantwoorden van vragen als ‘Wat is het langste mat met zeven stukken?’ (Antwoord: KDp – KLTP mat in 549 zetten) en meer van dit soort wereldschokkende vragen. De volgende anekdote, die afkomstig is van de Hongaarse fysicus Eugene Wigner, verwoordt op grappige wijze dat het getal Pi overal op kan duiken. Lees hier verder…!