“Laag/hoog opgeleid” door Manuel Nepveu. Column van Schaakvereniging Promotie.
De provinciale verkiezingen zijn geweest. Bij de uitslag horen interpretaties en natuurlijk ook feitenonderzoek. In de NRC stond een rijtje waaruit bleek welk percentage stemmers bij iedere partij man/vrouw was. Mijn pen jeukt om een vileine opmerking te maken over die verhouding bij de Partij voor de Dieren, maar dat zal ik wijselijk nalaten. Mijn pen jeukt echter nog veel harder om iets te schrijven over de indeling naar opleidingsniveau. In dezelfde NRC werd per politieke partij een onderscheid gemaakt tussen hoog opgeleid, laag opgeleid en iets daar tussenin. Zeg het me maar als ik het verkeerd zie, maar de uitdrukking “laag opgeleid” wordt gebruikt als iets dat verdacht veel lijkt op een diskwalificatie. En die is helegaar niet terecht.
Ik moest een jaar geleden een raam laten vervangen waarin een stevige barst zat. Met verbazing en bewondering zag ik hoe de zogenaamd laag opgeleide in zijn dooie eentje het raam verving. Het oude raam voorzichtig eruit, het nieuwe op maat geslepen, en in de sponningen gezet. Daarna afwerken. En dat alles terwijl hij op een ladder zijn evenwicht moest bewaren. Na een uur was het gedaan. Ik besefte dat hier bepaaldelijk geen laag opgeleide aan het werk was, maar een praktisch opgeleide. Een ware deskundige op zijn gebied. Laten we het dus voortaan over praktisch opgeleiden hebben.
En dan de hoog opgeleiden. Zijn die zo “hoog” bezig of zo slim? Daar valt heel wat op af te dingen. Zij doen echt niet allemaal theoretische natuurkunde, morrelen niet allemaal aan kwantumcomputers of stellen een grammatica van het Middelnederlands op. Vaak is hun werk het combineren van weetjes en simpel boerenverstand. Laat ik maar eens een fikse bekentenis doen. In het kader van opslag van CO2 in de ondergrond heb ik samen met dertien co-auteurs geschreven over wat daarbij komt kijken. (CO2 Storage Feasibility: A Workflow for Site Characterisation, Oil & Gas Science and Technology, 2015, vol. 70, p.555-66). Het is verreweg het gemakkelijkste artikel geweest dat ik ooit heb geschreven: voor de hand liggend boerenverstand gecombineerd met wat kennis. Het echte uitvoerende werk, daarentegen, is wel even wat anders.
Waar hoort de beroepsschaker trouwens in deze indeling? Lastig. Natuurlijk, er zijn er die de universiteit hebben bezocht en ook die hun middelbare school niet hebben afgemaakt, maar er is geen algemeen kenmerk voor hun opleiding. Nou ja, deze dan: zij hebben zichzelf de hoge kunst van het schaken bijgebracht, wellicht enigszins ondersteund door een coach. Ik verdenk ze ervan slimmer te zijn dan het gros der hoog opgeleiden, maar in die indeling is voor hen toch geen eenduidige plek. En dan heb ik het nog niet eens over al die andere sporters die vaak in hetzelfde schuitje zitten en na hun sportcarrière soms nog aan een opleiding moeten beginnen. Neen, de lat van hoog / middelbaar / laag opgeleid is bij nader inzien geen geschikte meetlat om de mensheid langs te leggen. Beste meneer NRC: uw begrippenapparaat is aan vervanging toe!
Beste rudimatai,
Bedankt voor deze zeer relevante bijdrage. Een kritiek op deze verouderde categorieën om ‘intelligentie’ te duiden is m.i. een van de meest dringende thema’s waar heden ten dage over nagedacht moet worden. In politieke en sociale context dienen zij inderdaad maar al te vaak tot uitsluiting en antidemocratisch sentiment.
In psychologisch opzicht denk ik dat de gelijkschakeling van opleidingsniveau (anders gezegd: theorie) en kennis een enorme afbreuk doet aan het voorstellingsvermogen en praktische vaardigheden. Deze zouden veel meer geïntegreerd moeten zijn.
Om met een woord van Immanuel Kant (1724-1804) te spreken, ietwat aangepast naar onze discussie:
In deze is het verstand de bemiddelaar tussen ervaringen en de wijze waarop zij aan de voorstellingen die we reeds van de wereld hebben worden gemeten. In zichzelf is het om die reden al een ongrijpbaar iets als niet gladweg een non-entiteit: waar is er immers sprake van bemiddeling als we simpelweg ervaren en op een welbepaalde en meer of minder intelligente wijze met die ervaringen omspringen door toepassing van het voorstellingsvermogen?
Om de brug naar het schaken te slaan: de meest ‘intelligente’ schakers zijn van alle markten thuis – dus niet de pure theoretici die doorgaans het beeld dat van schakers bestaat bepalen. Het zijn die spelers die de rekenvaardigheid van de computer weten te integreren in hun trainingsprogramma, dat echter slechts als controleorgaan bestaat naast het aanspreken van het voorstellingsvermogen. Dat wordt gestimuleerd en bekrachtigd door simpelweg veel stellingen tegen te komen en daarin patronen te leren herkennen. Dat natuurlijk in wisselwerking met het werk dat al door theoretici is verricht: patronen worden al sinds jaar en dag beschreven, maar zij moeten nog steeds ervaringsgewijs worden bevestigd en ingewerkt. Schakers van vandaag grijpen vaak te snel naar de computer en vertrouwen daarmee overmatig op hun passieve herinnering i.t.t. hun actieve beheersing.
Zelfs in een relatief theorie-vriendelijk klimaat als het schaken moeten we daarom intelligentie niet aan het passief bezitten van kenniselementen gelijkschakelen. Laat staan in de veel meer theorie-onvriendelijke wereld van de politiek en het sociale gebeuren.
Hartelijke groet,
Daniël