Column 56: Een eerste wapenfeit
Aangezien ik in mijn leven al heel wat schaaktrainingen heb verzorgd, vooral aan (talentvolle) jeugdspelers, is het van belang om de schaakstudenten, behalve schaaktechniek ook de nodige motivatie bij te brengen. Het is mij opgevallen dat motivatie een zeer bepalende factor is op de weg naar succes. Zo bouw ik verschillende uitdagingen in bij mijn trainingsmateriaal, maar spreek ik ook regelmatig met spelers over hun schaaksuccessen.
Het is logisch dat het behalen van goede resultaten belangrijk is om op het ingeslagen pad verder te gaan. Voor jonge jeugd zijn bekers en medailles heel motiverend om de schaaktraining op te pakken. Later komen daar geldprijzen bij. Voor aanstormende talenten is het behalen van titelresultaten op een gegeven moment een belangrijke drijfveer om trainingsarbeid te leveren. En dat is in de sport, ook in het schaken, onontbeerlijk. Je kunt nog zoveel talent hebben, zonder noeste trainingsarbeid is het behalen van de top vrijwel onmogelijk. Maar de weg naar de top is weerbarstig en gaat gepaard met vallen en opstaan.
Iedereen wordt op een gegeven moment geconfronteerd met teleurstellingen. Het is dan zaak om daar lessen uit te trekken om jezelf verder te verbeteren. Sommigen kunnen dat niet aan en haken af. Het is ook frustrerend als je hard traint en al dat werk vertaalt zich niet in goede resultaten. Het zijn de diehards die door blijven gaan, totdat het wél lukt. Zelf heb ik in mijn loopbaan heel wat teleurstellingen te slikken gekregen. Die waren soms zo smadelijk dat menigeen daar de strijdbijl zou hebben begraven. Maar mijn liefde voor het spel heeft het altijd gewonnen van de pijn van de nederlagen. En natuurlijk is het belangrijk om op zijn tijd ook iets te presteren dat door de buitenwacht als bijzonder wordt beschouwd. Daarom praat ik daarover met jonge spelers en ze hangen meestal aan mijn lippen als er een verhaal uit de oude doos naar boven komt. Zo vroeg ik onlangs in een trainingsgroep welke bijzondere wapenfeiten de jongelui in hun nog prille loopbaan hadden weten te behalen. Er kwam veel enthousiasme los en dat is mooi om te zien. Ik vertelde hen de volgende anekdote.
Als speler van 21 jaar, spelend in de tweede klasse KNSB (er was toen nog geen derde klasse), toog ik met een paar clubgenoten van mijn toenmalige vereniging OSV uit Oss rond de Kerst naar het Duitse Porz-Wahn, vlakbij Keulen. Mijn speelsterkte was toen iets van rond de 2100. Het was een goed georganiseerd Open toernooi waar een hotelmagnaat voor het onderdak en het prijzengeld had gezorgd. In zijn hotel werden de schakers voor een aangepaste prijs ondergebracht en als trekpleister had hij grootmeester Vlastimil Hort aan de start laten verschijnen.
Deze Hort (geboren 1944) was gevlucht uit Tsjechoslowakije (toen nog één land) en in Duitsland komen te wonen. In de periode 1960 – 1970 was hij één van de sterkste spelers van de wereld. In 1977 wist hij zich via een loodzwaar Interzonaal toernooi te kwalificeren voor de kandidatentweekampen voor het wereldkampioenschap. Daarin had hij de ‘pech’ te moeten uitkomen tegen ex-wereldkampioen Boris Spassky. Met een nipt verschil (8½-7½) ging de match voor Hort verloren, maar hij had wel zijn visitekaartje afgegeven. Met een rating van 2600 behoorde hij bij de Top 10 van de wereld en werd hij opgevangen door de hotelmagnaat in Porz. Als ik goed geïnformeerd ben, kreeg hij daar een woning maar dan moest hij wel voor deze club Porz uitkomen en eenmaal per jaar aan het Open toernooi deelnemen.
Later ben ik zelf ook lid geworden van deze club en werd toen in het tweede team geplaatst dat één klasse onder de Bundesliga speelde en daar maakte Hort op een gegeven moment ook deel van uit. Hort ontpopte zich later tot een graag geziene gast in de tv-studio’s van de Duitse tv waar hij in zijn mengelmoesje van Duits en Engels commentaar gaf bij schaakpartijen. Een heel goed bekeken programma was jarenlang op Duitsland 3, getiteld ‘Schach der Grossmeister’. Er werd een K.O.-toernooi gehouden, waarin de partijen werden gecompileerd tot ongeveer 15-20 minuten en waar beide spelers na afloop werden gevraagd om commentaar bij hun zetten te geven. Er werd dan een schaakbord in beeld gebracht met de nodige animaties en aan de andere kant van het scherm zag je dan de grootmeesters denken en in een nagesynchroniseerd geheel hun denkproces voor de kijker naar voren brachten.
Grootmeester Helmut Pfleger leidde het programma en Hort zat daar als een vaste gast om het schaken toegankelijk te maken voor de clubschaker. Het programma werd niet bepaald op primetime uitgezonden, maar – als ik het me goed herinner – op vrijdagavond 23:30 uur en trok vele kijkers.
Terug naar het Kersttoernooi van 1979 waar Hort met 2600 (daarmee was hij toen bij de eerste tien van de wereld) de grote man was. Het was duidelijk dat hij de partijen die hij moest spelen van zijn opdrachtgever, niet zo interessant vond. Hij kwam daar in zijn winterjas binnen, trok die ook niet uit en speelde staande achter het bord de nodige zetten. Tegenstanders waren zo geïmponeerd dat de partijen uit de eerste paar ronden binnen een half uur of drie kwartier werden afgehandeld. Toen de tegenstand iets beter werd, ging de nummer één van de toernooilijst wel zitten, maar zijn jas hield hij aan en ook nu duurde het niet al te lang dat hij klaar was. Ik begon zeer voortvarend aan het toernooi en met een score van 4½ uit 5 en toen kon het niet anders of ik zou tegen Hort moeten aantreden. Ik had nog nooit in mijn leven tegen een grootmeester gespeeld, laat staan iemand uit de Top 10 van de wereld. Eén van mijn clubgenoten wenste mij succes toe bij aanvang van de partij. Ik antwoordde hem dat het mijn eerste doelstelling was om te kijken of ik zo goed kon spelen, dat Hort zijn jas moest uitdoen! Als ik dat al bereikt had, had ik al succes geboekt…
De partij begon en nadat ik de opening goed had aangepakt sloeg Hort aan het denken. En inderdaad: de jas ging eindelijk uit! Dat was een goed teken en ik kreeg daar het nodige zelfvertrouwen van, want dat was tot op dat moment nog niemand gelukt. Op een gegeven moment zat er een truc in de stelling, waarin ik met Pf3xe5 een centrumpion zou kunnen winnen. Ik zag die afwikkeling als hij de verkeerde zet zou spelen en ik zag ook dat wit dan gewonnen moest staan. Maar toen begon ik me allemaal muizenissen in mijn hoofd te halen. Hoe zou ik een dergelijke stelling ooit remise kunnen houden tegen zo’n schaakgigant? Die man wist natuurlijk minstens een factor 10 meer van het spel dan ik, hoe kan ik daar een resultaat tegen halen. De partij ging verder, uiteraard trapte Hort niet in de truc en langzaam maar zeker schuifelden zijn stukken in de nabijheid van mijn koning. Maar toen rechtte ik de rug. Ik begon op de damevleugel een tegenactie en ondertussen speelde ik heel profylactisch en haalde de belangrijkste dreigingen uit de stelling. Ondertussen tikte de klok door en mijn tegenstander zat ineens krap in zijn tijd.
Toen hij minder dan 15 minuten had en nog 15 zetten moest doen, hoorde ik ineens geluid aan de overkant van de tafel. Had ik dat goed gehoord? Had deze man, die maar nipt van Spassky had verloren in een Kandidatenmatch, remise aangeboden? Ik kon het eigenlijk niet geloven en ik dacht eerst dat ik dat ingebeeld had. Maar toen zwaaide er een hand over het bord, die ik figuurlijk met beide handen aangreep, ten teken dat de remise een feit was. Het was mijn eerste wapenfeit als ‘doodgewone clubschaker’. Tijd om de partij te tonen.
Grooten, Herman – Hort, Vlastimil
De Engelse opening stond lange tijd op mijn repertoire. Vooral in de tweede klasse KNSB, waar ik toen uitkwam voor mijn club OSV uit Oss, bleek het een goede keuze omdat veel spelers daar geen adequaat antwoord op hadden.
1…e5 2. Pc3 Pf6 3. Pf3 Pc6 4. e3 Lb4 5. Dc2 Lxc3
Deze vrijwillige ruil van de loper voor het paard is om snel te kunnen ontwikkelen.
6. Dxc3 De7
7. d3
Dit was in die tijd een nieuwtje. Voorheen werd 7. a3 gespeeld met als mogelijk vervolg: 7…d5 8. d4 [8. cxd5 Pxd5 9. Db3 Pb6 10. d3 en dan is 10…a5 een beetje vervelend voor wit. Het vastleggen van de damevleugel met …a5-a4 kan een probleem worden. Tenminste, dat dacht ik toen maar ik zie nu in mijn database een partij Van Wely-Rublevsky, 2000, die door wit gewonnen wordt. 11. Dc2 a4].
7…O-O 8. a3 a5 9. b3 d5 10. cxd5 Pxd5 11. Dc2 Lg4 12. Le2 Lh5 13. O-O Lg6
Het idee is om straks te proberen om b3-b4 door te zetten. Normaler is 14. Lb2
14…Tfd8 15. Tfd1 Td7
De opmars 15…e4 16. dxe4 Lxe4 17. Db2 is eerder in wits voordeel omdat hij van zijn potentieel zwakke pion d3 is afgeholpen en straks veld d4 mag proberen te benutten voor een van zijn stukken.
16. Le1 Lh5?!
Het idee achter deze zet ontgaat mij enigszins.
17. Db2
17…Te8
Hij heeft het natuurlijk in de gaten! Na bijvoorbeeld een onvoorzichtige zet als 17…f6 kan wit zijn slag slaan: 18. Pxe5! Lxe2 19. Pxc6 Dd6 20. Dxe2 Dxc6 en wit heeft een gezonde pion gewonnen en staat in hogere zin op winst. Maar hier begon ik me af te vragen hoe ik een dergelijke stelling zou kunnen winnen van zo’n sterke speler als Hort in die tijd was.
18. Tab1
Wit wil hoe dan ook b3-b4 zien door te zetten.
18…Td6 19. Tbc1
19…Th6
Ik herinner me dat ik eigenlijk 19…Tg6 had verwacht. Logischer lijkt ook nu 19…Tg6 waarop wit misschien 20. h3 kan antwoorden. 20…e4 21. dxe4 Dxe4 22. Dc2! Dat was de bedoeling van 19.Tbc1. Na 22…Lxf3 23. Lxf3 Dxf3 heeft wit 24. Dxg6! bij de hand. Daarop moet zwart op zijn beurt 24…Dxd1! spelen. Dat resulteert dan na 25. Txd1 hxg6 26. Txd5 in een iets beter eindspel voor wit.
20. Tc4 Pb6 21. Tc2 Tg6
Geen risico! Inderdaad zou 22. b4? een fikse blunder zijn: 22…e4! 23. dxe4 Dxe4 want na 24. Kh1 heeft zwart 24…Dg4 (zie analysediagram)
22…Dd7!?
Hij wil sowieso …Dg4 in de stelling brengen.
23. h3 Th6 24. Kh2 Dd6 25. Kh1
½ – ½
Na deze partij veranderde mijn schakersleven volkomen. Want ineens had ik een resultaat gehaald tegen een topper. Een jaar later haalde ik meer opmerkelijke resultaten. Zo kwam ik samen met Frans Cuijpers (die later een sterke IM werd) thuis als de gedeelde Open Kampioen van Italië. We scoorden allebei 7½ uit 9 in een behoorlijk bezet open toernooi en kregen beide een karrevracht aan Italiaanse lires mee naar huis. In 1980 wist ik – nog altijd volkomen in de anonimiteit – mij onverwachts te kwalificeren voor het Nederlands Kampioenschap. Dat werd in 1981 in Leeuwarden gespeeld in de vorm van een veertienkamp. Een geweldige belevenis om tussen de top van Nederland in te zitten en daarmee te analyseren. Er ging een nieuwe wereld voor mij open. Misschien allemaal begonnen met de remise tegen Hort…
Voor een overzicht van eerdere columns van de auteur klikt u hier.