“Een keurige heer” door Theo Mooijman. Column van Schaakvereniging Promotie
In de jaren vijftig en zestig was het heel gewoon dat bezoekende sporters of leden van andere verenigingen ondergebracht werden bij gastgezinnen. Er waren nog geen campings. Stacaravans en campers waren er ook niet, althans niet in ons land. Men was aangewezen op pensions en hotels.
Of gastgezinnen. Jeugdherbergen waren er wel, maar die waren voor jeugdigen en ook nog eens dungezaaid. Budgetten waren bescheiden en dat gold ook voor de financiële mogelijkheden van de deelnemers.
Inzet van gastgezinnen was een absolute voorwaarde om binnen de budgetten te blijven. Alleen in uiterste noodzaak werden mensen in pensions of goedkope hotels ondergebracht.
Het zal 1960 of 1961 geweest zijn dat aan de jeugdspelers in Den Haag gevraagd werd om een jeugdspeler of official voor enkele dagen onderdak te bieden inclusief maaltijden. Zonder enige vergoeding. Alles op basis van solidariteit en saamhorigheid. Dat zie ik inwoners van Zandvoort straks in het voorjaar bij de formule1 nog niet zo gauw doen. Die gaan ‘cashen’ zoals dat tegenwoordig genoemd wordt.
De beslissing lag natuurlijk allereerst bij mijn ouders. Die gingen in al hun goedheid meteen akkoord. Daarmede was de eerste hobbel genomen. De tweede hobbel echter was ik zelf. De gedachte dat ik een paar dagen niet over mijn kamer (en mijn dierbare spulletjes) kon beschikken, deed mij terugschrikken. Ook het slapen op een matras op de grond bij mijn ouders of mijn zus vond ik geen lokkend perspectief. Daar stond ik dan met twee niet met elkaar in overeenstemming te brengen gevoelens. Enerzijds het gevoel dat ik moreel verplicht was mee te werken en anderzijds het geen afstand kunnen doen van een stukje territoir. Tot op de dag van vandaag weet ik niet welke keus ik gemaakt zou hebben, omdat een reddende engel zich aandiende. Mijn zusje.
Zij vond het helemaal geen probleem om haar kamer af te staan. Ik ben totaal vergeten waar zij die nachten heeft doorgebracht. Het kan haast niet anders dan dat zij naar een vriendinnetje is gegaan. In die jaren woonden vriendinnetjes allemaal vlak bij, dus van enige terughoudendheid van mijn ouders om een ’teenager’ meisje ’s nachts uit het oog te verliezen was geen sprake.
En toen was er nog familieberaad nodig om vast te stellen voor welke categorie wij zouden kiezen: een speler of een official. Het ging om een jeugdkampioenschap, derhalve tussen een jongen of een volwassene. Eigenlijk hadden we het liefst een volwassene en deze voorkeur werd door de Haagsche Schaakbond gehonoreerd. Er diende zich een keurige heer aan. Dit tot vreugde van vooral mijn vader, want die was zelf ook een keurige heer, Niet gaarne hadden wij een bohémien type onderdak geboden. Over deze keurige heer bericht ik een volgende keer.