Begrijp wat u doet: de Caro Kann
Hieronder treft u de volgende aflevering van de rubriek “Begrijp wat u doet”. In deze serie worden, speciaal voor clubschakers, achtergronden belicht van de ‘grote openingen’ zoals het Spaans, het Siciliaans, het Damegambiet, het Konings-Indisch enzovoort. De artikelen verschenen eerder in Schaakmagazine het blad van de KNSB, de Nederlandse schaakbond.
Veel spelers hebben problemen om agressief ingestelde spelers die 1. e4 openen van het lijf te houden in de opening. Want hoe moet valt de aanvalsdrift van deze mensen beteugelen? Een zeer solide verdediging, waarop al veel aanvallers hun tanden hebben stukgebeten is de Caro Kann die ontstaat na de zetten 1.e4 c6. We zullen naar drie verschillende hoofdsystemen gaan kijken.
Eerste systeem met 4… Lf5: de klassieke hoofdvariant
Tweede systeem met 3. e5: de doorschuifvariant
Derde systeem met 3. exd5 cxd5 4. c4: de Panovvariant.
Eerste systeem: De klassieke hoofdvariant 4…Lf5
1. e4 c6
2. d4
2. Pc3 d5 3. Pf3 Dit wordt de Caro-Kann Twee Paardenvariant genoemd. 3…Lg4 (zie analysediagram)
2…d5 3. Pc3
3. f3 Deze zet, die als verrassingswapen kan worden gebruikt door witspelers, laten we door ruimtegebrek buiten beschouwing. Als nauwkeuriger wordt 3. Pd2 beschouwd omdat het bepaalde systemen met …g6 onaantrekkelijk maakt.
3…dxe4 4. Pxe4
4…Lf5
De klassieke hoofdvariant. Een belangrijke speelwijze is 4…Pd7 De bedoeling is om het andere paard naar f6 te ontwikkelen en na Pxf6+ geen dubbelpion toe te hoeven laten. Wit heeft nu belangrijke voortzettingen: 5. Pf3 [En ook 5. Lc4 is een tijdlang de gevaarlijkste aanval op de zwarte stelling geweest. Wit gaat proberen in een vroeg stadium het altijd gevoelige punt f7 te belagen. 5…Pgf6 6. Pg5 e6 7. De2 Nu dreigt er een paardoffer op f7, dus zwart moet reageren. 7…Pb6 8. Ld3 (Terug naar b3 om de druk op e6 te handhaven met 8. Lb3 is ook een tijdje geprobeerd. 8…h6 9. P5f3 Het moet komen van deze bevrijdende opmars. Als wit op c5 ruilt, wil zwart in één zet terug kunnen nemen met de loper. 9…c5 10. Lf4 Pbd5 Zwart probeert het witte spel te verstoren. {Na slaan op d4 volgt sterk 10…cxd4 11. O-O-O en wit wint de pion met rente terug.} 11. Le5 Da5+ 12. Pd2 En vanaf hier ontstaat een levendige strijd, waarin zwarts kansen vooralsnog niet minder zijn. Een aardige partij waarin wit tot winst kwam is J.Polgar-Leko, 1996. En voor zwart: Shabalov-Karpov, 1994.) 8…h6 9. P5f3 c5 Opnieuw de standaardreactie op wits spel. 10. dxc5 Lxc5 11. Pe5 Dit paard moet zo snel mogelijk naar e5 omdat het andere paard anders geen mooi veld krijgt. 11…Pbd7 12. Pgf3 Hier is een ogenschijnlijk simpele stelling ontstaan, die echter ingewikkelder blijkt te zijn dan op het eerste gezicht duidelijk wordt. Zo is er een variant waarin de witte koning aan de wandel gaat. Dat zien we in diverse partijen, waaronder Rublevsky-Volzhin, 1995. De witte koning gaat eerst naar de damevleugel en later weer terug naar de koningsvleugel en dat in het middenspel! Voor de wijze waarop de zwarte stelling behandeld kan worden, is de partij Izeta Txabarri-Karpov, 1993 zeer instructief.] 5…Pgf6 6. Pxf6+ Wit wil geen tijd verliezen met de ontwikkeling maar de ruil van een stel paarden, helpt zwart enigszins om de druk te verlichten. [Ook geprobeerd is 6. Pg3 e6 7. Ld3 c5 8. O-O cxd4 9. Pxd4 Lc5 10. Pb3 Le7 11. De2 O-O maar in de meeste partijen met deze stelling hadden de zwartspelers weinig moeite om het evenwicht te bewaren.] 6…Pxf6 7. Pe5 De meest pretentieuze poging. [Met 7. Lc4 Lf5 8. O-O e6 9. c3 Le7 bereikt wit niet zoveel. Veel partijen eindigen al snel in remise vanuit deze stelling.] 7…Pd7 Een principiële zet waarmee zwart wit voor het blok zet. Het actieve paard van e5 wil de witspeler liever niet ruilen maar teruggaan is ook zoiets. [Zwart kan ook zijn loper naar e6 ontwikkelen en vervolgens de andere op g7 posteren. In de praktijk blijkt dat zwart na 7…Le6 8. Le2 g6 9. O-O Lg7 10. c4 O-O ook weinig te vrezen heeft.] 8. Pd3 g6 9. c3 Lg7 10. Lf4 In een partij Karpov-Sosonko, 1980 kwamen de spelers ergens remise overeen, nadat de zwartspeler de stelling op knappe wijze had geëgaliseerd.
Een scherp systeem, zeker niet ontbloot van risico’s is 4…Pf6 5. Pxf6+ gxf6 Zwart accepteert vrijwillig een dubbelpion maar hij heeft daar heel offensieve bedoelingen mee! 6. c3 is een keuze die het vaakst gespeeld wordt. Wit wacht nog even af voordat hij zijn paard naar f3 ontwikkelt. [De normale ontwikkelingszet is 6. Pf3 maar dat heeft als nadeel dat zwarts dameloper met 6…Lg4 ineens naar g4 in plaats van naar f5 ontwikkeld kan worden. (6…Lf5 komt meestal neer op een zetverwisseling met de variant na 6.c3.) 7. Le2 e6 8. O-O Ld6 9. c4 Pd7 10. h3 h5 is een scherpe aanpak waarmee de zwartspeler in de partij Haba-Nisipeanu, 2004 succes wist te behalen.] 6…Lf5 Het is gek, maar zwart moet eigenlijk al tot een verklaring komen met zijn loper, want veel andere logische zetten zijn er niet. [In Godena-Short, 2011 kwam de zwartspeler met 6…Dd5 hetgeen ook door andere sterke spelers eerder gedaan was.] 7. Pf3 e6 8. g3 Wit zet nu de koningsloper op de lange diagonaal. En waarom hij dat doet, zien we later. 8…Ld6 [Ook mogelijk is natuurlijk 8…Pd7 9. Lg2 Dc7 10. O-O O-O-O maar dan is wits actie ook snel. 11. b4!] 9. Lg2 Pd7 10. O-O Dc7 We zijn een paar zetten verder met de ontwikkeling van de stukken en de contouren van het speelplan van beide spelers begint zich te vormen. Wit heeft kort gerokeerd en zwart zal, als het even kan, een aanval tegen de witte rokadestelling willen opzetten. Daarom zal hij voor … 0-0-0 kiezen met als bijkomende voordeel dat hij ook met …e6-e5 het witte centrum ook druk kan zetten vanwege het vis-à-vis van Td8 tegen opzichte Dd1. Maar de lange rokade heeft ook nadelen. Vooral omdat zwart door zijn pion op c6 een aanknopingspunt biedt aan de tegenstander die met de opmars b2-b4-b5 kan proberen een lijn te openen op de damevleugel. Zo eenvoudig is trouwens geenszins. Ten tijde dat b4-b5 actueel gaat worden, heeft zwart vaak ook …c6-c5 achter de hand, waardoor de lijnen gesloten kunnen blijven. Er zijn hier diverse speelwijzes geprobeerd voor wit en voor zwart. We laten een voorbeeld zien. 11. Ph4 Wit gaat op de ongelukkige witveldige zwarte loper spelen. [11. c4 O-O-O 12. c5 Le7 13. Da4 a6 14. Ld2 en het was min of meer al gedaan met de zwartspeler in de partij Luther-Pezerovic, 1992.] 11…Lg6 12. f4 Wit dreigt nu f4-f5 en daarom moet zwart het vreselijke 12…f5 spelen waarmee hij zijn loper op g6 ‘levend’ begraaft. Daar staat dan wel tegenover dat hij met …Pd7-f6 op veld e4 kan spelen. Wit heeft hier de beste kansen, zoals tot uiting kwam in Borghi-Juanes, 1992.
5. Pg3
Een bekende zijvariant is 5. Pc5 Als zwart het adequaat speelt, heeft wit niets. 5…b6 6. Pb3 e6 7. Pf3 Ld6 8. g3 en hier is een ruime keus voor zwart om te antwoorden op wits aanpak, zoals: 8…Pe7, 8…Pf6, 8…Pd7 en 8…h6.
5…Lg6 6. h4
Op het oog een merkwaardige zet, maar de gedachte erachter is heel logisch. De loper dreigt zomaar ingesloten worden, hoewel die nog wel via f5 (vanwege het schaakje op a5) zou kunnen ontsnappen. Maar dat wil zwart natuurlijk niet. Zwart is dus gedwongen tot …h6. Maar eerst kijken we naar een voor zwart redelijk gevaarlijk systeem is 6. Lc4 (zie analysediagram)
6…h6
7. Pf3
Dit wordt gezien als de meest nauwkeurige volgorde. Voordat wit h4-h5 speelt, ontwikkelt hij zijn koningspaard dat nu met tempo naar e5 kan worden gespeeld. Vandaar dat de meeste zwartspelers hier antwoorden met …Pd7.
Een venijnig systeem voor zwart is 7. Ph3!? (zie analysediagram)
7…Pd7
Maar niet iedereen speelt deze zet! Want het toelaten van Pe5 kan zelfs met 7…e6 8. Pe5 Lh7 9. Ld3 Lxd3 [9…Dxd4 10. Pxf7] 10. Dxd3 Pd7 11. f4 hoewel dit toch een beetje ‘de Goden verzoeken’ is. De de resultaten zijn niet bijster goed voor zwart op topniveau. Een voorbeeld: Anand-Ding, 2013, een partij waarin wit als een wervelwind door de zwarte stelling heen walste. Andere eigenwijze types gaan verder met 7…Pf6 8. Pe5 Lh7 (zie analysediagram)
8. h5 Lh7 9. Ld3 Lxd3 10. Dxd3 e6
11. Lf4
De loper op f4 verhindert op dit moment de ontwikkeling van de zwarte dame naar c7. Maar net zo vaak wordt / Variant I) 11. Ld2 gespeeld. 11…Pgf6 Een neutrale zet waarmee zwart nog alle kanten op kan. [Als zwart snel 11…Dc7 speelt, maakt hij zich meestal op om met de koning ook voor de lange rokade te kiezen. Dat wordt bewaarheid na 12. O-O-O Pgf6 13. Pe4 O-O-O 14. g3 Pxe4 15. Dxe4 Pf6 16. De2 Ld6 17. c4 c5 18. Lc3 (zie analysediagram)
(Wat ligt er meer voor de hand dan met dezelfde actie te komen als in de andere variant? Maar de Georgiër Jobava had hier een fantastische vondst gedaan. Hij kwam met het totaal verrassende 14…c5 (zie analysediagram)
11…Da5+
Men is erachter gekomen dat zwart zich het beste met dit stoorschaakje kan verdedigen. Natuurlijk kan zwart ook verdergaan met het neutrale 11…Pgf6 12. O-O-O Le7 waarna de strijd in het middenspel kan losbarsten. 13. Kb1 Opnieuw dit kleine koningszetje. Het belangrijkste idee hierachter is om pion a2 alvast te dekken, zodat er geen ’toevalligheden’ ontstaan. [De directe aanpak met 13. Pe4 leidt vaak snel tot een eindspel: 13…Pxe4 14. Dxe4 Pf6 15. Dd3 Dd5 16. c4 De4 17. Dxe4 Pxe4 18. Le3 O-O Anisimov-Riazantsev, 2010. Hierin staat wit een fractie beter, maar de praktijk leert dat zwart het meestal binnen de remisegrenzen kan houden. (Wat zorgeloos is 18…Pd6?! hetgeen voorkwam in Kramnik-Bareev, 2003. De witspeler speelde een fenomenaal eindspel waarin hij met een ‘slechte’ loper won van een ‘goed’ paard.)] 13…O-O 14. Pe4 Nu komt wit opnieuw met deze paardzet. Hij wil namelijk zijn g-pion in beweging zetten om een aanval tegen de zwarte koning te ontketenen. 14…Pxe4 15. Dxe4 Pf6 16. De2 Dd5 17. Pe5 Maar uiteraard kan zwart opnieuw de tegenstander uitnodigen er een eindspel van te maken na 17…De4 18. Dxe4 Pxe4 19. The1 Pf6 20. g4 Tfd8 21. f3 hetgeen voordelig voor wit was in Topalov-Akopian, 2004. Een tijdlang was hier 11…Lb4+ van grote importantie omdat c2-c3 later een aanknopingspunt kan geven. Later kwam men erachter dat het anders kon.
12. Ld2
Na 12. c3 Pgf6 zit wit met het probleem dat hij niet lang kan rokeren omdat pion a2 hangt.
12…Dc7
De dame is nu toch op c7 komen te staan, omdat de witte loper weggelokt is van veld f4. Een tijdlang antwoordde men hier met 12…Lb4 De ruil van de zwartveldige lopers is in dit stadium gunstig voor zwart. Vandaar dat wit moet reageren met 13. c3 Le7 14. c4 Dc7 [14…Lb4?! Gek genoeg is de ruil van de lopers onder deze omstandigheden niet goed voor zwart. Vanwege 15. Pe4! waarmee wit gebruik probeert te maken van de zwakte van veld d6. Dat veld kan hij met c4-c5 zelfs vastleggen. 15…Pgf6 16. Pd6+ Ke7 17. c5 en wit staat duidelijk beter.] 15. O-O-O Pgf6 16. Kb1 (zie analysediagram)
Tweede systeem: de doorschuifvariant 3.e5
1. e4 c6
Uitnodiging tot de Caro Kann. De opening is genoemd naar de Engelse speler Horatio Caro en de Oostenrijker Marcus Kann, die de opening in 1886 bestudeerden.
1…c5 2. c3 g6 3. d4 cxd4 4. cxd4 d5 5. exd5 Pf6 6. Pc3 Lg7 7. Db3 en hier is dezelfde stelling bereikt die uit de Panov-variant tevoorschijn kan komen als zwart …g6 speelt!
2. d4
2. Pc3 d5 3. Pf3 Dit wordt de Caro-Kann Twee Paardenvariant genoemd. 3…Lg4 4. h3 (zie analysediagram)
2…d5
Een heel belangrijke variant de laatste jaren is de doorschuifvariant die ontstaat na
3. e5
Het heeft natuurlijk veel overeenkomsten met de Franse verdediging als zwart …e7-e6 speelt. Maar dan zou wit een tempo meer hebben in de doorschuifvariant omdat zwart met …c5 moet komen in dit type stelling. Bekend is dat zwart met de zogenaamde slechte loper op c8 komt te zitten in het Frans, maar vanuit de Caro Kann is de keten nog niet meteen gesloten. De ‘slechte loper’ kan dus eerst naar buiten worden gebracht, waarna zwart met … e7-e6 de ketenstrijd kan beginnen. 3. f3 Deze zet, die als verrassingswapen kan worden gebruikt door witspelers, laten we door ruimtegebrek buiten beschouwing.
3…Lf5
Dat klinkt als een groot succes voor zwart, maar de praktijk is weerbarstig. De loper op f5 kan een aanvalsobject worden. Daarnaast is er een aantal varianten waarin wit een paard voor die loper ruilt zodat wit daarna het voordeel van het loperpaar krijgt. De loper wordt dan op g6 geruild en de dubbelpion lijkt dan wel stevig voor zwart, maar hij vormt ook een aanvalsdoel.
4. Pf3
Wit bekommert zich even niet om de loper op f5 maar ontwikkelt gewoon door. Met 4. Pc3 ontwikkelt een stuk en wacht tot zwart de keten sluit. Dit is een oude variant (die in de jaren ’80 en ’90 heel populair was en veel spectaculaire partijen opleverde), maar hij is nog altijd niet ongevaarlijk voor zwart. 4…e6 Nu zwart de ‘keten heeft gesloten’, gaat wit als een bezetene op jacht naar die witveldige loper van zwart. [Wachten met het sluiten van de keten, is ook ooit geprobeerd: 4…a6 Het idee is dan om na 5. g4 terug te gaan met de loper 5…Ld7 zodat hij na 6. Le3 e6 ooit gebruik hoopt te maken van het aanknopingspunt g4.] 5. g4 Lg6 6. Pge2 [De bedoeling is eigenlijk 6. h4 maar dat is hier te vroeg vanwege 6…h5!] 6…c5 Zwart mag niet aarzelen, hij moet het witte centrum meteen aanvallen. 7. h4 h5 8. Pf4 Dat is het idee. 8…Lh7 De moderne aanpak. Zwart offert een pion in de hoop dat hij voldoende tegenspel tegen het witte centrum kan krijgen. [Er zijn veel partijen gespeeld met 8…Pc6 9. Pxg6 fxg6] 9. Pxh5 cxd4 10. Pb5 Pc6 (zie analysediagram)
4…e6
Er zijn bijzonder veel andere methodes voor zwart geprobeerd in deze stelling om zijn spel op een logische manier te bevrijden. Het gaat er natuurlijk om hoe de stukken zich het beste kunnen ontwikkelen.
5…c5
Tegenwoordig wordt deze opmars gezien als de juiste speelwijze voor zwart. Een normale ontwikkelingszet is natuurlijk 5…Pd7 hetgeen alle opties open houdt. 6. O-O Pe7 7. Ph4 Lg6 8. Pd2 c5 9. c3 Pc6 10. Pxg6 hxg6 11. Pf3 Le7 Efimenko-L’Ami, 2008. De andere paardzet met 5…Pe7 is ook veel gespeeld. Zoals in Morozevich-Topalov, 2013. 6. O-O h6 om te verhinderen dat wit met Pf3-h4 zijn paard voor zwarts loper kan ruilen. Maar het blijkt een beetje traag te zijn. 7. Pbd2!? Wit speelt zijn paard naar b3 waar het de opmars …c6-c5 grondig gaat verhinderen. 7…Pd7 8. Pb3 Lh7 9. a4 Met deze set-up bereikt wit dat de actie met …c6-c5 danig bemoeilijkt, of in elk geval onaantrekkelijk wordt. Een bekende Caro Kann-specialist, Dreev, wist het niet droog te houden in een rapidpartij tegen Karjakin in 2010. 5…Lb4+ is ooit gespeeld door Carlsen. Het plan is om de loper om te spelen naar c7 en dan later met …f6 het centrum van wit aan te vallen. In Sjugirov-Carlsen, 2010 ging hem dat overigens niet zo goed af, want wit won. In de partij Nijboer-Bologan, 2007 was de zwartspeler wel succesvol.
6. Le3
Uiteraard is het logische 6. c3 ook een zet. 6…Pc6 7. O-O cxd4 8. cxd4 Pge7 9. Pc3 Zwart bleek in een partij Aroshidze-Maletin, 2010 niet gek veel te vrezen te hebben na 9…Pc8. Een poging om zwarts vroegtijdige centrumactie hard aan te pakken met 6. c4 , blijkt niet op te leveren wat wit zich er van voorgesteld heeft. In Bokros-Schneider, 2011 ontmantelde de zwartspeler het witte spel.
6…cxd4
De gebruikelijke aanpak voor zwart, hoewel het er op het eerste gezicht op lijkt dat hij de witspeler hiermee helpt. Scherper is 6…Db6 met als mogelijk vervolg: 7. Pc3 Pc6 8. O-O maar in Karjakin-Fridman, 2012 bleek het voor zwart toch allemaal te link zijn.
7. Pxd4 Pe7
Zwart verliest geen tijd en laat zijn loper op f5 gewoon ruilen door het paard.
8. Pd2
8. Pxf5 is echter nog nooit door iemand gespeeld. De reden is simpel: na 8…Pxf5 moet wit tijd verliezen vanwege de dreiging …Pxe3. Na 9. Lf4 [9. Ld2? Pc6 10. f4 Dh4+ gaat al helemaal niet voor wit.] 9…g5 10. Ld2 Pd7 krijgt wit grote problemen met zijn pion op e5. Een poging is natuurlijk wel 8. c4 om het centrum van zwart onder druk te zetten. 8…Pbc6 9. Da4 Om een wit stuk van b5 af te houden. Tegelijkertijd staat zwart klaar voor …dxc4. 9…a6 10. Pc3 dxc4 11. O-O-O Da5 12. Dxa5 Pxa5 13. Pxf5 Pxf5 14. Lb6 Pc6 15. f4 En in de rapidpartij Leko-Anand, 2009, eindigde de partij uiteindelijk in remise.
8…Pbc6 9. P2f3 Le4 10. O-O
Een van de uitgangsposities van dit systeem. Veel toppartijen zijn hiermee bekend, waarvan Karjakin-So, 2011 (1-0), Shirov-Anand, 1998 (0-1) en Karjakin-Anand, 2009 (0-1) wellicht de meest interessante zijn om te bekijken. De zwartspeler loopt een beetje achter in zijn ontwikkeling, maar daar staat tegenover dat zijn stelling solide is. Daarbij heeft hij het belangrijke succesje geboekt dat hij in een Franse structuur de loper buiten de keten heeft gekregen.
Derde systeem: 3. exd5 cxd5 4. c4: de Panovvariant.
1. e4 c6
Het grappige is dat de stelling die we later krijgen ook kan ontstaan uit het Siciliaans: 1…c5 2. c3 g6 3. d4 cxd4 4. cxd4 d5 5. exd5 Pf6 6. Pc3 Lg7 7. Db3 en hier is dezelfde stelling bereikt die uit de Panov-variant tevoorschijn kan komen als zwart …g6 speelt!
2. d4
2. Pc3 d5 3. Pf3 Dit wordt de Caro-Kann Twee Paardenvariant genoemd. 3…Lg4 4. h3 Lxf3 [Heel tweesnijdend is 4…Lh5 Wit zet meteen druk op de ketel met het hyperscherpe 5. g4 Lg6 6. exd5 cxd5 7. Lb5+ Pc6 8. Pe5 Tc8 9. d4 e6 10. h4 De loper op g6 wordt bedreigd en die zal in sommige varianten ook verloren gaan. Ondertussen probeert zwart daar genoeg pionnen en het centrum voor terug te krijgen. Een bijzonder spannende stelling die o.a. voorkwam in de partijen Nakamura-Grischuk, 2012 (1-0) en Kasimdzhanov-Seirawan, 2004 (0-1).] 5. Dxf3 e6 6. d3 [Wit kan een pionoffer brengen met 6. d4 dxe4 7. Pxe4 Dxd4 8. Ld3 Pd7 9. Le3 maar wit heeft daar behoorlijke compensatie voor. Een voorbeeld hoe het slecht afliep voor de zwartspeler is de snelschaakpartij Azarov-Ovetchkin, 2005. Hoe het wel zou kunnen voor zwart valt te zien in Azarov-Dreev, 2001.] 6…Pd7 7. Ld2 Pgf6 [Ook een mogelijkheid is 7…g6 Zwart neemt dan een opstelling met een loper op g7, koningspaard naar e7 in. Het is erg solide voor zwart, maar wit heeft natuurlijk wel een plusje omdat hij over het loperpaar beschikt en meer ruimte heeft.] 8. g4 En hier is een scherpe stelling ontstaan met kansen voor beide spelers.
2…d5 3. exd5
3. f3 Deze zet, die als verrassingswapen kan worden gebruikt door witspelers, laten we door ruimtegebrek buiten beschouwing.
3…cxd5 4. c4
De Panov-variant. Een van de scherpste systemen tegen de Caro Kann. Heel vaak komt de partij in het vaarwater van de 1.d4-openingen terecht. Met 4. Ld3 Pc6 5. c3 (zie analysediagram)
4…Pf6 5. Pc3 e6
Een scherp, maar helaas ook in de theorie vrij uitputtend uitgeanalyseerd systeem, is met 5…Pc6 6. Pf3 [Een belangrijk alternatief is 6. Lg5 waarin zowel 6…e6 (als 6…Le6 worden gespeeld. De theorie is hiervan sterk ontwikkeld.)] 6…Lg4 De meest principiële variant. [Wat bescheidener is 6…e6 hetgeen meestal wordt beantwoord met 7. c5 Wit creëert een mooie pionnenmeerderheid op de damevleugel die hij zo snel mogelijk met a2-a3 en b2-b4 naar voren probeert te krijgen. Dat een dergelijke meerderheid een wapen kan zijn, liet Botwinnik in een oude partij tegen Kmoch, 1934 zien. De ex-wereldkampioen buit dit voordeel op voorbeeldige wijze uit. 7…Le7 8. Lb5] 7. cxd5 Pxd5 8. Db3 Wit accepteert vrijwillig een dubbelpion op f2/f3, maar daar staat tegenover dat hij de ontwikkeling van de tegenstander verstoort. 8…Lxf3 9. gxf3 (zie analysediagram)
– Wit bezit een pionnenmeerderheid op de damevleugel, hij kan daar dus potentieel een vrijpion krijgen.
– Zwart heeft al een vrijpion in het centrum, maar die kan snel kwetsbaar worden.
– De versplinterde structuur van wit op de koningsvleugel is nadelig. Een zwarte toren die daar binnendringt, kon wel eens de h-pion veroveren. Dan heeft zwart meteen een gevaarlijke h-pion.
– De zwarte koning staat in het centrum dat in het eindspel vaak een voordeel is. Hier is het twijfelachtig omdat er nog vier torens op het bord staan. De zwarte koning kan daarom belaagd worden. Het finale oordeel is nog niet geveld over deze stelling maar de grootmeesterpraktijk laat zien dat de partijen bijna steevast in remise eindigen. We kunnen zeggen dat de stelling dus ongeveer in evenwicht is.
Het fianchettosysteem dat ook na andere volgordes kan ontstaan. Zo kan zwart bijvoorbeeld ook het Siciliaans met 2. c3 benaderen en in deze stelling terecht komen! 5…g6 6. Db3 Wit wil de tegenstander provoceren tot …dxc4. Maar zwart laat zich niet uit de tent lokken en offert liever (tijdelijk) een pion. 6…Lg7 [6…e6 is ook wel eens gedaan, maar heel gezond ziet het er niet uit. De zetten g6 en e6 passen niet zo goed bij elkaar.] 7. cxd5 O-O 8. Le2 Wit gaat ‘op de pion zitten’. Hij wil graag met Lf3 en Pge2 de pion op d5 met hand en tand verdedigen. [Ook 8. Pge2 is populair geweest. Wit beoogt de pion op d5 te gaan dekken met g2-g3 en Lf1-g2. Na 8…Pa6 9. g3 is 9…Db6 de normale gang van zaken. In o.a. Navara-Kamsky, 2012 volgde (Hier is ooit een kansrijk pionoffer bedacht met 9…b5!? om te kunnen profiteren van de achterstand in ontwikkeling van wit. Een karakteristieke partij hiermee is Adams-Granda Zuninga 1998.) 10. Dxb6 axb6 11. Lg2 Pb4 12. O-O Td8 en toen gaf wit de pion terug in ruil voor wat activiteit: 13. d6 Txd6 14. Lf4 Td7 Zwart staat wat krom, maar wel heel solide.] 8…Pbd7 (zie analysediagram)
6. Pf3 Lb4
Met deze loperzet komt het spel in de banen van het Nimzo-Indisch terecht. 6…Le7 Deze voortzetting heeft zelfstandige betekenis. Overigens valt deze stelling ook vanuit een andere volgorde (bijvoorbeeld uit het Damegambiet) te bereiken. 7. cxd5 Zo ontstaat ook het middenspel met een isolani. [Voorheen werd veelal 7. Ld3 gespeeld. 7…dxc4 8. Lxc4 O-O 9. O-O Pc6 10. a3 En de partij gaat over in de banen van het spel met en tegen de geïsoleerde pion.] 7…Pxd5 8. Ld3 Pc6 9. O-O O-O 10. Te1 is een stelling die bijzonder vaak op het bord is verschenen.
7. cxd5
Deze voortzetting is het resultaat van voortschrijdend inzicht. 7. Ld3 werd voorheen gezien als de belangrijkste kans op voordeel voor wit. Een mogelijk vervolg is dan: 7…dxc4 8. Lxc4 O-O 9. O-O b6 10. Lg5 Lb7 11. Tc1 Pbd7 12. De2 Lxc3 Zwart levert zonder slag of stoot zijn loperpaar in, maar hij hoopt spel te kunnen ontwikkelen tegen de zogenaamde ‘hangende pionnen’. [12…Tc8 kan ook.] 13. bxc3 Dc7 Na deze zet zit …Lxf3 in de stelling waarna wit het lelijke gxf3 zou moeten spelen. 14. Ld3 Maar na deze zet kan zwart forceren dat wit zijn loperpaar weer moet inleveren, namelijk met 14…Pg4 Dreigt …Lxf3 en mat. 15. Le4 Lxe4 16. Dxe4 Pgf6 17. De2 Tac8 Als zwart nu mag blokkeren met …Dc4 staat hij uitstekend. 18. c4 (zie analysediagram)
7…Pxd5 8. Ld2
Ook 8. Dc2 wordt hier gedaan.
8…Pc6 9. Ld3 O-O 10. O-O Le7
Het is verstandig om de loper terug te trekken in verband met mogelijke acties van wit op de koningsvleugel.
11. De2 Pf6
En ook het paard kan het beste naar het veld waar het vandaan kwam.
12. Pe4
12…Db6
Dit was de verbetering in de vierde matchpartij ten opzichte van de tweede partij. In de eerste confrontatie met deze stelling tussen beide rivalen speelde Karpov het weinig ambitieuze 12…Ld7 en hij werd na 13. Tad1 Tc8 14. Tfe1 Pd5 15. Pc3 Pf6 16. a3 Dc7 17. Lg5 Da5 18. d5! van het bord gecombineerd.
13. a3
Deze zet verhindert dat zwart pardoes pion b2 meeneemt en tegelijkertijd bereidt hij onder omstandigheden b2-b4 voor.
13…Ld7 14. Tfd1
Eigenlijk wil wit de andere toren op d1 zetten. Maar dat kan in verband met pion b2 niet.
14…Tad8
15. b4 wordt hier tegenwoordig nog geprobeerd om er voordeel uit te slepen.
15…Lxf6 16. De4 g6 17. Le3 Pe7
en Karpov bleek in de tweede keer dat hij tegen Kamsky deze stelling kreeg, een comfortabele stelling te hebben bereikt, die hij later in winst omzette.
Aanvulling: Typische eindspelen
Zoals we al eerder hebben opgemerkt, is de hedendaagse openingstheorie verbonden met typische middenspelstructuren. Maar ook de contouren van sommige eindspelen kunnen het plan bepalen in het middenspel. Een sterk staaltje is wat er gebeurde in de onderstaande partij. Kasparov heeft in zijn trainingen ooit gezien hoe het volgende karakteristieke eindspel door wit gewonnen kan worden:
Dit type stelling is belangrijk om verder te onderzoeken. Zwartspelers willen graag na de opmars en de ruil van de pionnen d4 en c5 zoveel mogelijk stukken ruilen over de d-lijn. De wens om zo de muziek uit de stelling te halen en remise te bereiken, is begrijpelijk. Maar zelfs in het verre eindspel is het bereiken van remise nog altijd geen eenvoudige opgave. Het idee dat dadelijk volgt is bekend waarin de witspeler een heel diepzinnig concept in gedachten heeft om zijn tegenstander zelfs in het pionneneindspel te foppen. Iedereen die met deze stelling opgescheept komt te zitten, dient de volgende wending in zijn achterhoofd te hebben!
30…Pxg7 31. gxh6 Pf5 32. h7
31. h6 Th3 32. fxg5 Kd7 33. Lf8 Pc7 34. Td1+ Ke8 35. Lg7 e5 36. Lxe5 Pe6 37. Lf6 Th5 38. Td5 Th2 39. a4 1-0
Kasparov, Garry – Vukic, Milan
1. e4 c6 2. d4 d5 3. Pd2 dxe4 4. Pxe4 Lf5 5. Pg3 Lg6 6. h4 h6 7. Pf3 Pd7 8. h5 Lh7 9. Ld3 Lxd3 10. Dxd3 e6 11. Ld2 Dc7 12. O-O-O Pgf6 13. Pe4 O-O-O 14. g3 Pxe4 15. Dxe4 Le7 16. Kb1 The8 17. De2 Ld6 18. The1 Te7 19. c4 c5 20. Lc3 Pf6 21. Pe5 cxd4 22. Txd4 Lxe5 23. Txd8+ Dxd8 24. Lxe5 Td7 25. Lc3 Db6 26. g4 Dd6 27. f3 a6 28. a4 Dd3+ 29. Kc1 Kc7 30. Dxd3 Txd3 31. Tf1 Kc6 32. Kc2 Td7 33. a5!+-
36. Lxf6 gxf6 37. Td1!
1-0
Geraadpleegde bronnen:
– Megadatabase van Chessbase
Eerdere afleveringen van deze rubriek, waarbij u de illustratieve partijen interactief kunt naspelen en downloaden, treft u aan via dit overzicht.
Videolessen in het Nederlands treft u aan onder: Chessbase videolessen
In deze serie (Begrijp wat je doet) zijn op dit moment drie boeken verschenen:
Begrijp wat je doet 1, Spaans-Italiaanse structuren
Begrijp wat je doet 2, Damegambiet structuren
Begrijp wat je doet 3, Siciliaanse structuren Najdorf&Scheveningen
De boeken zijn verschenen bij uitgever Thinkers Publishing in België.
Twee presentaties/trainingen
In het voorjaar zullen de moderne bioscoop Cinecitta te Tilburg over het derde deel twee presentaties gehouden worden. Deze zullen plaatsvinden op de zaterdagen 15 februari en 14 maart. Meer info volgt later op www.sterkspel.nl onder het kopje ‘boeken’.
Reageren? Stuur een e-mail naar hgrooten@xs4all.nl.