“Schaakleken” door Manuel Nepveu
Pardon? Schaakleken? Mijn tekstverwerker begint niet te kniezen als ik dit woord intyp. Maar wat is dan een schaakleek? Mijn definitie: iedereen die niet minimaal van meestersterkte is op schaakgebied. Verreweg de meesten van u en mijn persoontje zijn schaakleken. Mijn beste prestatie was dat ik ooit in een open toernooi een IM op remise hield, maar dat niveau van handigheid – want dat was het – haal ik doorgaans voor geen meter. Schaakleek dus.
Op schaakgebied zijn er succesvolle schaaklekenschrijvers geweest, en die zijn er trouwens nog steeds. Voor mij liggen, terwijl ik dit schrijf, drie boeken die geschreven zijn door schaakleken. Knaurs Schachbuch uit 1953 van de schrijver/journalist Martin Beheim-Schwarzbach, Die französische Verteidigung van Rolf Schwarz en A History of Chess van H.J.R. Murray. In de Oxford Companion to Chess worden de eerstgenoemde heren-schaakleken niet als lemma opgevoerd, Murray wel. Maar die wordt dan in het lemma gedeeltelijk afgeserveerd met de zin “…. In the last two chapters, which trace the game’s development from Philidor tot he 20th century, he was somewhat handicapped, lacking an understanding of chess strategy…”. Het extreem geleerde boek van Murray (1913) geldt als een klassieker op het gebied van de schaakhistorie en daar doen de laatste twee mindere hoofdstukken niet aan af. Als schaker was Murray dan een leek, als schaakhistoricus absoluut niet. In die zin concurreert hij niet met IM’s en GM’s.
Net als bij de andere heren is informatie over Beheim-Schwarzbach op Wikipedia te vinden, maar de info over zijn schaken is beperkt. B.-S. heeft het slim aangepakt, zijn boek bevat meer dan honderd partijen, maar bevat nergens uitgebreid technisch commentaar. Hij beschrijft, kort en vaak met humor wat er tijdens de partijen gebeurt, maar waagt zich niet aan het geven van alternatieve mogelijkheden. In 1964 werd het boek in vertaling door een Nederlandse uitgever uitgebracht; het moet bij de oosterburen een aanstekelijk succes zijn geweest. B.-S. concurreert niet met professionele schakers omdat hij eigenlijk alleen zetten weergeeft en op een niet-technisch niveau beschrijft. Hij is een schaakliefhebber, maar voor alles een schrijver. Dat blijkt ook nog eens duidelijk uit de lichtvoetige inleiding. Die zou voor heethoofdige damesschakers overigens aanleiding kunnen zijn het boek in een hoek te trappen, ik zeg verder niets.
Tenslotte dan de schaakleek Rolf Schwarz. Deze noeste werker gaf in het naoorlogse Duitsland op een school in Berlijn (ik vermoed in het voormalige DDR-deel) geschiedenis, Duits en wiskunde, werd later schooldirecteur maar was ondanks deze werkzaamheden in staat om letterlijk “tig” openingsboeken met dat karakteristieke groene kaft te publiceren. Voor een leek is dat een gedurfde, zelfs ronduit overmoedige onderneming, ook al had deze schaakleek in zijn kennissenkring dan wel spelers van meestersterkte (Lehmann, Teschner). Het componeren van de reeks openingsboeken moet een ongelofelijk monnikenwerk zijn geweest, want partijen uit tal van edities van tal van schaaktijdschriften uit Oost en West moesten worden bekeken en beoordeeld. Zonder computer ook zuiver organisatorisch nog eens een mega-prestatie. Het staat me bij dat een niet-schaakleek (maar wie?) ooit een wat zure opmerking maakte over het feit dat Schwarz geen meester was en zijn oordeel niet altijd accuraat. Het zal zo zijn, de prestatie blijft bizar. Zowel qua omvang als succes. Als enige van de genoemde heren treedt Schwarz met zijn arbeid wel in concurrentie met wat beroepsschakers doen. Dat is altijd een tikje riskant natuurlijk. Zijn spreekwoordelijke Duitse “Gründlichkeit” ging zo ver dat hij, althans in zijn eerste groene openingspil over het Frans, varianten bespreekt die in de openingsboeken van de profs volstrekt ontbreken. Als je erover nadenkt, gebeurt dat natuurlijk juist omdat hij een amateur was, want zoals het Duitse spreekwoord zegt: In der Beschränkung zeigt sich der Meister. Rolf Schwarz heeft zich kennelijk nooit iets van dit soort kritiek aangetrokken en is decennia onverdroten doorgegaan. Veel schakers zullen hem daar dankbaar voor zijn geweest in een tijd dat de Informators en de professionele Joegoslavische “Encyclopedie” nog moesten worden geschreven.