Wat Alexander Münninghoff ons nalaat
Bij het grote publiek is Alexander Münninghoff, die op 28 april overleed, bekend vanwege zijn boek ‘De stamhouder’, over zijn eigen familie. Hij kreeg er in 2015 de Libris Geschiedenis Prijs voor. In 1983 won hij al de Prijs voor de Dagbladjournalistiek. Münninghoff, geboren in 1944, werkte van 1974 tot 2007 voor de Haagsche Courant. In dit artikel geef ik een overzicht van zijn werk in de schaakwereld.
Münninghoff doorliep het gymnasium in Den Haag en studeerde Slavische taal- en letterkunde in Leiden en Amsterdam. Hij was voor zijn krant correspondent in Moskou, maar was bijvoorbeeld ook oorlogscorrespondent in het Midden-Oosten en in Zuid-Amerika. De redactie van het tijdschrift Schaakbulletin profiteerde vooral van zijn kennis van de Russische taal en samenleving. Hij schreef over schaken in de Russische pers en interviewde Russische schakers.
Fischer
Op Wikipedia is te lezen dat Münninghoff een boek schreef over Bobby Fischer. Dat is te veel eer. Het boek uit 1972, uitgegeven door De Arbeiderspers, is vooral geschreven door Tim Krabbé. Münninghoff schreef een hoofdstuk over Boris Spasski en een hoofdstuk over Fischer in de Russische pers. Ook bij Schaakbulletin was de Sovjet-Unie immers het terrein van Münninghoff.
Euwe
In 1976 verscheen bij uitgeverij Andriessen, de voorganger van New in Chess, de grote biografie van de toen 75-jarige Max Euwe. Een indrukwekkend, bijzonder gedetailleerd werk. Jules Welling leverde belangrijke bijdragen aan het boek en bij de partijen werden analyses van Euwe zelf overgenomen. In 2001 werd het boek door New in Chess in het Engels uitgegeven, waarbij merkwaardig genoeg de toernooitabellen waren geschrapt.
Donner
De biografieën van Euwe en Donner, dat waren met afstand de twee grootste werken van Münninghoff op schaakgebied. Die van Donner verscheen in 1994 bij uitgeverij Scheffers. Maarten de Zeeuw verzorgde het kleine schaaktechnische deel. Donner leefde niet meer en het boek is, net als dat over Euwe, zo gedetailleerd, dat Münninghoff wel met veel familieleden en vrienden van Donner gesproken moet hebben. Enkele maanden geleden werd het boek door New in Chess in het Engels uitgegeven, Münninghoff heeft dat dus nog net meegemaakt.
Hartversterkende schimpscheuten
Het boek uit 1985 met deze naam was een bundel van artikelen uit Schaakbulletin, dat bestond van 1968 tot 1984. Münninghoff maakte de selectie, hij stelde het boek samen. In zijn voorwoord noemde hij het het beste schaakboek ter wereld, omdat Schaakbulletin nu eenmaal het beste schaaktijdschrift was dat er ooit is uitgegeven.
Hoogovens
Een mooi boek was ook ’60 jaar Hoogovens Schaaktoernooi 1938-1998’, waarin alle edities om beurten werden beschreven door Alexander Münninghoff en Lex Jongsma. Nogal een stijlbreuk, Max Pam schreef boven zijn recensie in Het Parool: ‘Horowitz en Donald Duck samen op het klavier’. Münninghoff was in zijn ogen Horowitz, Pam was op z’n zachtst gezegd geen fan van Jongsma.
Koning, Keizer, Prins
In 2002 schreef Münninghoff een niet zo bekend boekje over de matches Euwe-Donner 1950 (2½-1½) en Donner-Prins 1951 (4½-1½). Het boekje gaat vooral over de stormachtige opkomst van Donner, lid van Münninghoffs club DD, die in 1950 vanuit de reservegroep van Hoogovens naar de grootmeestergroep promoveerde en die groep meteen won. Van Euwe won Donner nooit een partij, maar zijn matchoverwinning op Lodewijk Prins was een sensatie.
Canon
In 2010 koos het Max Euwe Centrum Alexander Münninghoff bij de 32 belangrijkste mensen in de Nederlandse schaakgeschiedenis. Dat is natuurlijk appels met peren vergelijken, zoals mijn eigen Canon hier op Schaaksite en mijn top-40 dat ook zijn. Wel staat buiten kijf dat Münninghoff een van onze belangrijkste schaakschrijvers was en onze belangrijkste biograaf.
Met alle respect voor de feiten die Johan Hut ons geeft, hoop ik op een uitgebreid artikel van iemand die hem echt goed gekend heeft.
Niet tevreden met schaaksite.nl/2020/04/28/alexander-munninghoff-overleden/ ?
Geen reden tot ontevredenheid, maar ik verwachtte eigenlijk een artikel van jou.
Mijn artikel is gewoon wat in de inleiding staat, een overzicht van zijn werk, waarmee ik zijn boeken bedoel. Dat er linksboven in de hoek ‘in memoriam’ staat, dat is omdat lezers op die manier kunnen zoeken naar artikelen over overledenen. Maar het is geen in memoriam. Het verhaal van Peter Boel, dat vandaag is geplaatst, is wel een in memoriam. Peter kende Münninghoff als deelnemer aan het NK-journalisten, ik heb hem nauwelijks ontmoet.
Woensdag plaatsen we hier op Schaaksite de zaterdagrubrieken. Daarin hebben Hans Ree en Gert Ligterink over Alexander Münninghoff geschreven. Kort, uiteraard, want veel ruimte hebben ze niet.
‘Ohne Worte’
Alexander Münninghoff – Henk Smout
Vrije partij, gespeeld in woonhotel Catsheuvel te Den Haag op 15 maart 1964
1.f4 e5 2.e4 exf4 3.Pf3 g5 4.Lc4 g4 5.o-o gxf3 6.Dxf3 Df6 7.e5 Dxe5 8.d3 Lh6 9.Pc3 Pc6 10.Pd5 Pge7 11.Lxf4 Lxf4 12.Tae1 Dd4+ 13.Kh1 o-o 14.Pxe7+ Pxe7 15.Txe7 d5 16.Lxd5 c6 17.Lb3 Dd6 18.Txf7 Le6 19.Lxe6 Dxe6 20.T7xf4 Txf4 21.Dxf4 Dxa2 22.Dg5+ Kh8 23.Df6+ Kg8 24.h4, 1-0.
Onze volgende ontmoeting begon ermee dat Alexander zei: “Je had kunnen winnen met 18… Txf7 19.Dxf4 Le6 -+.”
In De Telegraaf heeft ooit het verloop vanaf de twintigste zet of zo (heb notatie niet zomaar bij de hand) van een in Catsheuvel remise geëindigde partij tussen ons gestaan. De tijd dat we gelijk op speelden was voorbij, ik won inmiddels vaker van Alexander dan omgekeerd. Die slothelft van een geschatte zet of twintig (of misschien meer tot veel meer?) had Alexander ingestuurd. Dat deed hij vroeger ook al, zijn eigen partijen aan rubriekschrijvers toesturen. Zijn eigen schaak was voor hem natuurlijk belangwekkend en interessant. Over reacties van de oppervlakkige en niet in waarheid geïnteresseerde Muhring (iemand die soms wel en soms niet met umlaut is) had hij alleen maar laatdunkendheid over, dat Orbaan op door hem als kritiek aangeduide momenten serieus inging en het antwoord leverde op vragen waarmee hijzelf bleef zitten, waardeerde hij. Ik hoop op een later moment de energie op te brengen om daar nader op in te gaan.
Wat de Telegraaf-lezer te zien kreeg begon met mijn enteroffer met Wit van een paard op f5 in een stelling die uit een soort gesloten Siciliaans was ontstaan. Ik schrijf dit uit vage herinnering. Met zekerheid kan ik zeggen dat er een eindspel ontstond waarin ik koning plus zeven (7) pionnen had en hij koning, loper, paard en géén pionnen (laatste bewering onder voorbehoud). Tot mijn verbazing ging de ene pion na de andere verloren. En toen sloeg hij één zet te vroeg mijn laatste pion en ontsloeg daarmee zichzelf van de bewijslast dat hij met K+L+P tegen KA kon mat zetten. Zijn slotzin herinner ik me wel: “Lachend als duivels borgen wij de stukken in de doos.”
Toen de partij remise werd doordat de laatste zet met mijn koning zijn paard en loper tegelijk aanviel en één van de twee verloren moest gaan, had Alexander al geruime tijd géén pion meer over. Stel je voor: Pe4 en Lf4 en ik speel mijn koning voorwaarts naar f3, zo’n soort wending was het. Als Zwart dan een niet te ver opgerukte h-pion extra had, dan moet je het paard behouden met gemakkelijke winst. Mijn eerder gemaakte voorbehoud acht ik een typische vermoeidheidsfout.
Over de reacties van Muhring en Orbaan als Alexander hun zijn prestaties toestuurde wil ik later nog eens een boekje opendoen.
Publicatie van onderstaand miniatuurtje in zijn zaterdagrubriek van dagblad Het Binnenhof moet door W.J. Muhring als straf zijn bedoeld, dat denk ik althans nu ik het terugzie in een weer eens te voorschijn gehaald schriftje met ingeplakte oude knipsels. Iets als ‘daar heb je hem weer!’ moet hij hebben gedacht.
Van de andere kant hoorde ik al enkele jaren eerder hoe Muhring een quasi-beleefd antwoordbriefje had gestuurd (dat is al heel wat!) met “een aardige combinatie, maar het thema is overbekend.” Verontwaardigde Alexander: “En wat stond er een week later in de krant? Loperoffer op h7!!”
Anders dan inzender het deed voorkomen – en uiteraard kon Muhring niet anders dan dat overnemen – is A. Münninghoff – G. Sandifort niet gespeeld IN maar TIJDENS “het internationale vierstedentoernooi te ’s Gravenhage”, het was dus geen wedstrijdpartij. Dat toernooi was tussen jeugdtientallen in de paasvakantie 1962. Winnaar werd Graafschap Cheshire met half punt boven Den Haag, derde Hamburg en vierde Rotterdam. Roel van Duyn was eerste, ik tweede bord van Den Haag; Alexander won in ronde 1 tegen Rotterdam aan bord 9 en in ronde 3 aan bord 6 tegen Hamburg. Tegen de Engelsen was Alexander er niet bij, maar hij heeft dus wel een partijtje gespeeld tegen de Engelsman tegen wie hij anders aan bord 9 zou zijn uitgekomen.
Het commentaar van Muhring citeer ik ingekort, begint met kop JONGERE SCHAKERS GAAN HARD VOORUIT en vetgedrukte eerste zin “Er is een sterke vooruitgang in spelpeil merkbaar bij de jongere schaakgeneratie.” Uit de inleiding: “één van de jongere schakers, die wel wat in zijn mars blijkt te hebben … heet A. Münninghoff en woont in Netersel in Noord-Brabant. Oordeelt u zelf …”
1.e4 c5 2.Pf3 d6 3.d4 cxd4 4.Pxd4 Pf6 5.Pc3 a6 6.Lg5 e6 7.f4 Le7 8.Df3 Dc7 9.o-o-o Pbd7 (“Nog alles theorie”) 10.Le2 b5 (“In Tan – Petrosian 1960 minder riskant 10 … o-o t/m 18… Ph5! zwart staat behoorlijk”) 11.e5 (“Juist is 11.Lf6: t/m 20.c3 voldoende compensatie – Keres – Fischer 1959.”) 11… Lb7 12.exf6 Lxf3 13.Lxf3 Tc8 (“Na 13… gf6: 14.La8: fg5: zou zwart aan het roer komen.”) 14.fxe7 h6 (“Ook dat nog!”) 15.Pxe6! “Uitstekend gespeeld.”
Volgens mij is hier een praalhans verschrikkelijk in de maling genomen. Dat Netersel was trouwens nieuw voor mij.
Een partijfragment vormt het slot van de rubriek en in de rubriek van C. Orbaan in de Haagsche Courant stond de gehele partij met fundamenteel ander commentaar. Daarover misschien later.
Sandiford op -d.
Offer op lange termijn was de kop van de rubriek van Orbaan in 1962 bij een het jaar daarvoor gespeelde partij A. Munninghoff (!) – E. Olof.
1.f4 d5 2.Pf3 c5 3.e3 Pf6 4.Le2 g6 5.d3 Lg7 6.Pd2 Pg4(?) 7.Pf1 f5 8.Pg3 Pc6 9.e4 dxe4 10.dxe4 Dxd1+ 11.Lxd1 fxe4 12.Pxe4 b6 13.c3 o-o 14.Lb3+ Kh8 15.h3 Ph6 16.Ld2 Lb7 17.Pg5 Pa5 18.Lc2 Ld5! 19.o-o Pc6 20.g4 e5 21.Ph4 Pe7 22.fxe5 Lxe5 (?) 23.Te1! Ld6 24.Pxh7!! Kxh7 25.Txe7+! Lxe7 26.Pxg6 Tfd8? 27.Pxe7+ Kg7 28.Pxd5 Txd5 29.Lxh6+ Kxh6 30.Le4! Tad8 31.Lxd5 Txd5 32.Tf1 Td2 33.Tf2 Td1+ 34.Kg2, 1-0, leestekens van Orbaan.
Muhring noemde 24.Pxh7 “Een riskant offer, dat slechts door zwarts medewerking slaagt” en schreef bij 26… Tfd8 “Na 26… Kf7 [bedoeld is Kg7] zou wit aan het kortste eind getrokken hebben. Door de foutieve tekstzet kan wit nu op elegante wijze winnen”.
Orbaan (zijn R van raadsheer door mij over hele linie door L van loper vervangen) over de stelling na 26… Kg7 27.Pxe7+ Lb7:
“De ervaring heeft geleerd, dat twee verbonden vrijpionnen vaak meer dan voldoende compensatie betekenen voor de kwaliteit. De ene schaker rekent wat dieper dan de ander, maar voor iedereen komt er onherroepelijk een moment, dat de exacte berekening moet plaatsmaken voor de taxatie. (Uiteraard kan men bij de analyse-achteraf heel wat meer berekenen dan tijdens de partij!). De ervaring speelt hierbij een belangrijke rol; niet alleen de eigen ervaring, maar ook die van anderen.
Positioneel is wit in bovenstaande stelling o.i. in het voordeel en als hem niets anders ten dienste stond dan c4 (teneinde Lc3+ en/of Pd5 te laten volgen) of Pf5+, Pxf5, Lxf5, dan zou hij op winst kunnen gaan spelen (of zijn voordeel voldoende zou zijn om inderdaad te winnen is vers twee!). “Positioneel” heeft te maken met “taxatie”, maar in deze stand ligt het probleem “tactisch” – hetgeen dus te maken heeft met “berekening” – veel eenvoudiger! In de diagramstelling speelt wit n.l. 28.g4-g5! Om geen kwaliteit of stuk te verliezen heeft zwart slechts: A. de tegenaanval Kf7; B. Pf7; C. Pg8. Men zie: A. Kf7, Te1!, Pg8 (Te8. Lg6+), Tb3+ enz. B. Pf7, c4! en wint, b.v. Pd6, Lc3+, Kf7, Te1+! enz. (Er dreigt niet alleen Lg6, Tfe8, Pf5+, gevolgd door g5-g6 mat+ enz.); of enz.
C. Pg8, Pf5+, Kh8 (Op een andere koningszet beslist Pd6+) g6 of ook c4 en wint.
Resumerend mogen wij dus concluderen, dat de diagramstelling voor wit gewonnen is, hetgeen inhoudt dat wits combinatie volkomen correct was!”
Ergerlijke tikfouten: paar keer onterecht + voor schaak en variant B. moet eindigen “gevolgd door g5-g6 mat, maar ook g5-g6+ enz.); of enz.”
Ingeval iemand niet begrepen heeft welk paard in Münninghoff – Olof op zet 17 naar g5 gaat, het is 17.Peg5.
En wat betreft de verkeerde spelling – het blijkt Roel van Duijn met -ij- te moeten zijn en niet met -y- -, die had ik overgenomen van de uitslagen in krantenknipsels van toen in het genoemde schriftje.
Een goed overzicht van het leven van een hartstochtelijk en kleurrijk schaker, bedankt! Ik werd nieuwsgierig naar partijen van Alexander Münninghoff en ontdekte dat hij in het voorjaar van 2017 in Griekenland nog met zijn club Koninklijke DD had meegedaan aan het Europees teamkampioenschap voor senioren 65+. Er deden daar voornamelijk landenteams aan mee, maar ook twee clubteams. DD moest daar de eer van Nederland hooghouden en eindigde als 9e in de middenmoot. Rusland met o.a. de topgrootmeesters Sveshnikov, Vasiukov en Balashov won het toernooi over 9 ronden.
Gerard Welling meldt:
Daar kan ik aan toevoegen dat hij in 2018 nog heeft meegedaan aan het WK senioren eveneens met een DD team (want daar heb ik hem nog gesproken). Dat team was 22e geplaatst in de categorie 65+ en bestond uit :
22. NED Koninklijke DD 2111
1. Rogier Van Egmond 2147
2. Pim Ghijsen 2137
3. Ronald Dickhoff 2100
4. Jan-Joost Lindner 2058
5. Alexander Münninghoff 1918
DD deed het goed want ze werden 14e
14. NED Koninklijke DD 11:7 19 138
1. Rogier Van Egmond 2147 5:3 36 20.25
2. Pim Ghijsen 2137 3.5:3.5 40.5 16.5
3. Ronald Dickhoff 2100 3.5:3.5 43.5 17.75
4. Jan-Joost Lindner 2058 4:3 38.5 17
5. Alexander Münninghoff 1918 3:4 42 13.25
Hij scoorde overigens 3 uit 7