NK nu een dicht-bij-mijn-bed-show
Voor een gewone schaakliefhebber (met een rating van 1500- of 1600-zoveel) is het Nederlands kampioenschap lange tijd een ver-van-mijn-bed-show geweest. Nadat na het NK van 2008 het knockout-systeem in de ijskast is gestopt, werd het iets van een elite-evenement en geen kampioenschap om als amateurschaker naar toe te leven. In de elf toernooien – periode 2009 tot en met 2019 – waren 25 spelers actief, dus je kunt niet spreken van een kliek. Bovendien kroonde Anish Giri zich tot jongste landskampioen aller tijden en meldden niet alleen de broers Jorden en Lucas van Foreest zich aan het front, maar iets eerder ook spelers als Benjamin Bok, Daan Brandenburg, Robin van Kampen, Roeland Pruijssers, Wouter Spoelman en Robin Swinkels.
Gelukkig deed Dimitri Reinderman regelmatig mee. Schakend bij Caïssa-Eenhoorn is het interessant om de eerste in Hoorn opgegroeide grootmeester te blijven volgen. Hetzelfde geldt voor Arlette van Weersel, alweer voor het elfde seizoen clubgenote en regelmatig goed meedraaiend in de titelstrijd.
Een van de redenen dat ik het NK ditmaal nadrukkelijker heb gevolgd, is de terugkeer van de mini-matches. In een groot aquarium zwemmen meer bekende vissen dan in de kom met het oranje beestje. En juist die bekende namen trekken aandacht. Caïssa-Eenhoorn heeft in coronatijd twee keer het Oscar Romero Open Hoorns georganiseerd. Zonder grootmeesters, wellicht wel met kandidaten. Het is niet het grootste en zeker niet het sterkst bezette toernooi, maar met de deelname van Hing Ting Lai, Liam Vrolijk – de winnaars in respectievelijk 2018, 2021, 2019 en 2020 – en ook van Jonas Hilwerda, Nico Zwirs en Eline Roebers waren we heel blij en naar hun partijen heb ik de afgelopen dagen aandachtig gekeken. Bij de vrouwen nam Maaike Keetman (De Waagtoren, Alkmaar) de rol van Arlette als streekfavoriete over en viel er ook bij de achtkamp heel wat te genieten.
Is het niet mogelijk om voor beide kampioenschappen een langere of bredere aanloop naar de finale te maken? Je zou kunnen denken aan een puntenwaardering bij bestaande toernooien. De beste vier Nederlanders en/of Nederlandsen bij bijvoorbeeld de bondenkampioenschappen, Noteboom, het OKU, de Haarlemse Meesters, HZ, Groningen, Hoogeveen en al die bekende weekendtoernooien krijgen vier, drie, twee en één punt(en) en de spelers en speelsters met de meeste punten op 31 maart plaatsen zich voor de knockout-strijd. Aangevuld met een x-aantal titelhouders en spelers met een hoge rating. Als je begint met 64 deelnemers, kun je in april op een zaterdag de eerste afvalronde houden en een dag later de tweede. Met de zestien overgebleven spelers/speelsters ga je in mei verder met weer twee ronden. Dan kom je uit op vier man/vrouw voor de NK-finale.
Volgens mij worden zo de beide NK’s interessanter voor meer schaakliefhebbers in Nederland. Er zijn meer eigen favorieten om te volgen en als ze worden uitgeschakeld, ben je benieuwd wat de winnaar/winnares verder presteert. Bovendien vind ik dat iedere schaker in Nederland de mogelijkheid moet hebben om nationaal kampioen te worden en die krijgt hij/zij op deze manier.
De strijd in Hoogeveen was met veel spektakel in ieder geval het volgen zeker waard. Iedere vergelijking met voetbal is dan ook ongepast.