De pen is machtiger dan het zwaard. Willy Hendriks over het ontstaan van de schaakwereld van vandaag
Een boek heeft je pas écht gegrepen, als je het om de haverklap ter sprake brengt. Een schaakboek bespreek je niet zomaar met niet-schakende buitenstaanders. Gebeurt dat wél, dan heb je een heel bijzonder boek in handen. Nu heeft Willy Hendriks zeker de gave om dat soort boeken te schrijven, maar met The Ink War (2022) doet hij het weer op compleet nieuwe wijze. De scherpe pen die hij hanteerde in Move First, Think Later (2012) en On the Origin of Good Moves (2020) gebruikt hij nog steeds. Maar het genre van zijn nieuwste werk laat toch iets minder ruimte voor provocatie. Geschiedschrijving heeft nu eenmaal niet hetzelfde lezersbereik als een zelfhulpboek. Ondanks het stoffige imago van geschiedenisboeken staat The Ink War bol van spraakmakende anekdotes en wetenswaardigheden.
Dat boek gaat over de aanloop naar het eerste wereldkampioenschap schaken. Hendriks haalt de mythe van ‘Steinitz’ theorie’ onderuit—de gedachte dat Wilhelm Steinitz, onze eerste wereldkampioen, eigenhandig de schaaksport uit de kroeg en naar de conferentiezaal heeft gehaald, met het respect dat een wetenschappelijke discipline toekomt. Hij zou de romantische illusie hebben verjaagd en van een veredeld gokspelletje een serieuze topsport hebben gemaakt. De ijverige student steekt het ongrijpbare genie naar de kroon; mysterieus talent maakt plaats voor hard werken.
Een mooi plaatje misschien, maar evengoed klinkklare onzin, aldus Hendriks. Wat er van klopt, is dat Steinitz het niet kon laten om zijn gedachten op te schrijven en via allerhande tijdschriftrubrieken aan de man te brengen. Maar die rubrieken kwamen tot stand door uitwisselingen met tijdgenoten—brieven, maar ook onderling gespeelde partijen en ongezouten reacties op manuscripten. Door de uitbreiding van de communicatiemogelijkheden en de opkomst van het toernooischaak, werd er nu eenmaal meer geschaakt en gedacht over schaken. Geen wonder dat het instituut na verloop van tijd moest veranderen.
Het verleden is een vreemd land
Een schets van die periode dan. Het gaat om de tweede helft van de negentiende eeuw, van Londen 1851 tot aan het eerste wereldkampioenschap, dat in 1886 plaatsvond aan de oostkust van de Verenigde Staten. Het was tijdens Londen 1851, het allereerste internationale toernooi, dat Adolf Anderssen, de kampioen van de oude garde, zijn ‘Onsterflijke Partij’ tegen Lionel Kieseritzky won; een partij die alle deugden van het schaakspel vertoonde, die romantici eraan toeschrijven: een scherpe opening, offers en een vernietigende mataanval—“von ersten Zug an auf Matt,” (p. 14) zoals dat heette.
Volgens de officiële geschiedenis behoorde Johannes Zukertort ook tot de romantische traditie, misschien omdat hij aan het begin van zijn carrière veel met Anderssen optrok, onder andere bij het blad Neue Berliner Schachzeitung, waar Zukertort veel voor schreef en waar Anderssen hoofdredacteur was. Dat zou betekenen dat Steinitz’ overwinning op Zukertort in 1886 het einde van de romantische periode was en dat daarmee de moderne school zegevierde. Maar wat er tussen die toernooien gebeurde was veel meer dan schaken; er werd een heuse cultuur gesticht.
Veel mensen weten dat de schaakklok nog niet erg lang in gebruik is. Sommige mensen weten ook nog dat lange partijen weleens werden afgebroken, om dan op een later moment te worden hervat. Maar dat het in de regel verboden was tijdens de onderbreking aan de partij te denken, dát zal toch niemand geloven. Waar de spelers van de afgebroken partij zich restaureerden in gezelschap van het organiserend comité verwachtte men niet-schaakgerelateerd en levendig onderhoud, zodat het denken hen onmogelijk werd gemaakt. “Een eigenaardige situatie, zo’n diner waarbij een verdwaalde blik uit het raam genoeg is om het vermoeden van spelbederf te wekken” (p. 143). Wie zich de inspiratieloze persconferenties van het hedendaagse wereldkampioenschap schaken voor de geest haalt, kan bij de gedachte alleen al niet anders dan een heuse culture shock ondergaan.
Hetzelfde geldt voor de enorme weerstand die men voelde tegen de schaakstudie. Verspilling van tijd en leven, vond men. Bovendien zou de analyse juist ten koste van de schoonheid van het spel gaan. Wie zich al te zeer met de gevaren van ondernemend spel inliet, zou nooit meer een stuk durven offeren. En daar was het de ‘koffiehuisspeler’—die in dranksalons zoals toentertijd Simpson’s Divan zijn heimat vond—nu juist om te doen. Deels artistieke visie en deels blufpoker, dát is wat het schaakspel moest zijn en blijven. Zoals de Medusa onder haar blik stralende kinderoogjes tot doffe stenen verstart, zo staart de analist regelrecht alle glans de schaakstenen uit. Patrick Duffy, amateurschaker en redacteur bij de Westminster Papers, schreef in schertsende bewoordingen over de nieuwe klasse van schaakprofessionals. Daarbij introduceerde Duffy op gegeven moment zelfs karikaturen, zoals we die nog kennen van Rupert van der Linden.
NB. Degenen die bekend zijn met de Stappenmethode van Cor van Wijgerden en Rob Brunia zullen met warme herinnering terugdenken aan de ludieke tekeningen die de pagina’s vol diagrammen omkransen—tekeningen dus van Rupert van der Linden, die van de zomer (18 juni 2023) overleden is. Zie hier het overlijdensbericht vanuit het Max Euwe Centrum en hier een pagina—Ruperts hoekje—met een greep uit zijn tekeningen met bijschrift.
Dat warme gevoel bij ‘koffiehuisschaak’ is nu wel weg. Coffeehouse chess is nog steeds een begrip in Engelstalige kringen, maar het is een begrip met negatieve toon die je met ‘blufschaak’ zou kunnen vertalen. Hoewel de solide speler nog altijd het verwijt krijgt ‘schuiver’ te zijn, wordt degene die zijn partijen niet analyseert tegenwoordig met scheve blik aangekeken. Wie niet zijn dagelijkse puzzeltjes maakt of de discipline kan opbrengen om die Chessable-cursus nu eindelijk eens af te ronden, die is toch eigenlijk een arme stakker. Wee degene die zijn leven ‘op 1500’ moet slijten, zo klinkt het.
De tijden zijn veranderd. En dat is precies wat Hendriks ons mee wil geven. Ook schaken is een evolutionair proces dat haar krachtigste vorm vindt in een hoog competitief klimaat. Dat heeft niets met stijl te maken. Hoe meer er gespeeld en over schaken gepraat wordt, hoe hoger het basisniveau komt te liggen. Wie mee wil komen, moet op persoonlijk niveau hetzelfde parcours afleggen als men in de geschiedenis gedaan heeft. Vang de klappen op van de eerste kinderlijk-naïeve wandeltochten met de koningin en probeer dan langzaam de geheime patronen in het spel van de ervaren tegenstander te ontrafelen. Je ontkomt er op den duur niet aan je schakende leven in meer of mindere mate aan analyse te wijden.
Het einde van de romantiek?
Hoe kon zo’n omslag plaatsvinden? Dat heeft dus alles te maken met de gebeurtenissen in de tweede helft van de negentiende eeuw. Als historisch naslagwerk mag The Ink War ongetwijfeld doorgaan voor een van de meer gezaghebbende bronnen over deze periode. Zo wordt er genadeloos afgerekend met de regelrechte geschiedvervalsing en wijdverspreide illusie dat de eerste match, Steinitz vs Zukertort, er een van ‘Moderniteit tegen Romantiek’ zou zijn geweest. Daarmee keert Hendriks zich faliekant tegen het idealistische fabeltje zoals dat met Lasker’s Manual of Chess van de tweede wereldkampioen, Emanuel Lasker, het stempel van autoriteit kreeg. Niet onbelangrijk is dat Wilhelm Steinitz zelf ook een groot pleitbezorger was van dat narratief: hij zou eigenhandig de sport en de studie daarvan hebben gemoderniseerd.
Hoewel Hendriks zich al in On the Origin of Good Moves tegen het ‘Grote Verhaal’ van Lasker en de zijnen keerde, heeft hij in The Ink War de ruimte genomen (meer dan 400 pagina’s!) om zijn argument historisch te onderbouwen. Dat doet hij door allerlei bronnen uit de bewuste perioden aan te halen: krantenknipsels, rubrieken uit tijdschriften en biografieën over figuren die een meer of minder belangrijke rol speelden in de schaakwereld van die tijd. Waarschijnlijk was het juist de opmars van kranten en tijdschriften die de schaakstudie in een stroomversnelling bracht. Dat het basisniveau tegenwoordig zo hoog ligt, heeft toch vooral te maken met het feit dat partijen en analyses van topkwaliteit onmiddellijk en vrij toegankelijk zijn voor het grote publiek.
Een omslag in ideeën gaat dus bijna altijd gepaard met een omslag in de instituties. Zonder het instituut krant was de schaaksport wellicht nooit uit de donkere kroeg opgedoken en in het licht van de massamedia gekomen. Inmiddels doen de puzzeltjes uit het Algemeen Dagblad aandoenlijk aan, terwijl Jan-Krzysztof Duda ongemakkelijk voor het oog van de camera de prijs van het Armageddon-toernooi (#watchandpray) in ontvangst neemt, juist nadat hij zijn biometrische horloge heeft afgedaan, die de kijker inzicht moest geven in de stressniveaus tijdens een toppartij. Het verlangen om zelfs het verloop van de hartslag tijdens de partij te willen meten, getuigt van een doorgezet (om niet te zeggen: doorgeslagen) modernisme. De wil om daarmee vooral drama te creëren, alsof daaruit dan vervolgens weer iets moois zou kunnen opbloeien (vooral “content” en massahysterie, lijkt me), getuigt dan weer van een romantische insteek. Heeft onze tijd beide tendensen in zich verenigd?
De hoofdrolspelers
Om te laten zien hoe een cultuur tot stand kwam in en rond tijdschriften en openbare brieven, waarin een heuse schaakoorlog ontstak, geef ik een kleine dramatis personae, op basis van Hendriks werk.
Adolf Anderssen
Eén van de sterkste schakers van de periode vóór Zukertort en Steinitz opkwamen en volgens de overlevering Kampioen van de Romantische beweging. Die naam had Anderssen onder andere te danken aan zijn ‘Onsterflijke Partij’ tegen Lionel Kieseritzky, gespeeld te Londen in 1851, waarin hij een dubbel torenoffer bracht om zijn tegenstander tot overgave te dwingen. Had die laatste in onderstaande stelling doorgespeeld (ook in The Ink War opgenomen, p. 285), dan had Anderssen nog meer materiaal in de aanbieding kunnen doen om de zwarte koning in het midden van het bord mat te zetten. Ziet u de afronding na 20…Pa6?
Natuurlijk was er volgens Hendriks niet zozeer sprake van een romantische beweging, maar vooral van een evolutionair proces waarbij de middelen om het schaak te bestuderen toenamen, zodat de noodzaak om bij te blijven ook toenam, de weeklacht van enkele anti-modernen zoals Patrick Duffy (zie hieronder) ten spijt. Anderssen werkte verder nog samen met Zukertort aan de Neue Berliner Schachzeitung, waar de eerste (vooral in naam) hoofdredacteur van was.
Patrick Duffy
Schaakprof-vijandige redacteur van de Westminster Papers (WP), die schertsende verhalen schreef over de eerste ‘professionals’—zelfs over Zukertort, die bij de WP zijn carrière als schaakanalist begon. Vanaf de editie van maart 1876 gingen die verhalen gepaard met karikaturale schetsen van bekende schakers uit die tijd. Begin-1879 emigreerde Duffy naar de Verenigde Staten, waarop Westminster Papers werd opgeheven. Daarmee was een strijdtoneel binnen de Ink War opgeheven. De strijd ging uiteraard op andere fronten onverminderd hard door.
De karikatuur is inmiddels tot een geliefde kunstvorm in de schaakliteratuur uitgegroeid. Ik noemde eerder al het werk van Rupert van der Linden. Hier vind je een uitgebreid overzicht, samengesteld door Edward Winter, redacteur van Chess Notes (zie: chesshistory.com) en een uithangbord van schaakcultuur.
Leopold Hoffer
Samen met Zukertort redacteur van The Chess-Monthly, verwikkeld in een felle pennenstrijd met Steinitz, die eerst publiceerde in het concurrerende Chess-Player’s Chronicle en later in sporttijdschrift The Field. Hoffer en Zukertort (H&Z) hadden er de gewoonte van gemaakt de analyses van Steinitz in Chess-Player’s Chronicle te verbeteren. Die laatste vond dat getuigen van slechte smaak: een analist zou volgens hem de zetten voor zich laten spreken en alleen naar andermans analyses verwijzen als er sprake is van ‘voortborduren op’. Daar waren H&Z het niet mee eens. Zij pleitten daarom voor ‘gezonde analytische twist’ (p. 178, vertaling DZ), maar deden dat onder een artikel met de naam ‘Analytische oorlogsvoering’. Die oorlog zouden ze krijgen, want direct daarna schreef Steinitz een brief die hij openbaar maakte in The Chess Player’s Chronicle, waarin hij H&Z uitdaagde voor een match. Het is natuurlijk schertsend om een duo uit te dagen; daarmee zeg je zoiets als: “Zelfs samen kunnen jullie mij niets maken.” Maar na de nodige voorbereidingen zou het vier jaar later toch echt van een match komen, de match die als het eerste wereldkampioenschap bekend is komen te staan.
Johannes Minckwitz
Redacteur van de Duitse Schachzeitung, was degene met wie Zukertort in zijn Duitse jaren de eerste polemieken had, bij wijze van oefening, zou je achteraf kunnen zeggen, voor de latere pennenstrijd die hij met Steinitz aanknoopte. “Het is twijfelachtig,” stelt Hendriks, “of het Duitse schaakleven groot genoeg was voor twee tijdschriften” (p. 15, mijn vertaling). Zukertort schreef immers zoals gezegd samen met Adolf Anderssen aan de Neue Berliner Schachzeitung. Lang nadat Zukertort naar Engeland geëmigreerd was, in de nasleep van een belangrijk toernooi in Berlijn in 1881, wist Minckwitz nog met een sneer richting Zukertort en de andere Britse schakers te komen: “Duitse spelers,” zei hij “konden bij voorbaat slechts verliezen van de met meer zitvlees uitgeruste buitenlandse schaakstrijders” (Minckwitz, geciteerd van p. 191, vertaling DZ). De aanklacht tegen de ‘uitputtingsstrijd’ en de dubieuze kwaliteit van het hebben van ‘Sitzfleisch’ is natuurlijk een typisch antimoderne houding.
Deze sneer van Minckwitz was waarschijnlijk vooral een resultaat van de ergernis na afloop van deze partij tegen Zukertort, die uiteindelijk 103 zetten lang duurde. Zwart had steeds hoop gehad op eeuwig schaak, maar na 90.Le7+ Dxe7 91.Pg6+! was het toch echt gedaan.
Paul Morphy
Volgens velen in die tijd een tactisch genie en de beste schaker ooit, die de angstig spelende ‘analisten’ Steinitz en Zukertort ver achter zich zou hebben gelaten, ware hij niet vroegtijdig met schaakpensioen gegaan om vervolgens jong en roemloos te sterven. Het feit dat men vond dat het genie van Morphy nog altijd onovertroffen was, ondanks dat Steinitz in 1886 wereldkampioen werd, viel die laatste zwaar. In zijn eeuwige drift om gelijk te krijgen, kon hij het niet verkroppen dat hij Morphy nooit tot een partij had kunnen uitdagen. In plaats daarvan riep hij van de daken dat hij God wel zou kunnen hebben, zelfs met de gift van eerste zet en een pion. Bobby Fischer, die op latere leeftijd ook waanzinnig geworden is, was een bescheidere mening toegedaan: hij zou met de witte stukken in de Spaanse opening God op remise kunnen houden.
Dominee John Owen
Een verdienstelijk amateurschaker. Hij raakte verwikkelt in de zoveelste pennenstrijd van die roerige periode in de schaakgeschiedenis. Daarbij was hij niet één van de tegenstanders, maar een onschuldige derde die ongevraagd bij het gebeuren betrokken werd. De strijd ging tussen de toepasselijk genoemde George Gossip, wiens boekje The Chess-Player’s Manual een zeer negatieve recensie kreeg in The Westminster Papers, en Zukertort, die natuurlijk voor de WP schreef. Gossip verspreidde het gerucht dat een vermeende partij tussen Owen en Zukertort, gepubliceerd in de WP, door Zukertort gefabriceerd was. Dat was een ernstig verwijt, zo vertelt Hendriks ons (p. 112), waarschijnlijk omdat de kwestie “wie van wie gewonnen had” bij gebrek aan internationale ratinglijsten en een bijbehorend puntensysteem uitmaakte wie de betere speler was en dus wie uitgenodigd zou worden voor toernooien. Owens naam kleeft overigens nog steeds aan de door hem veelvuldige gepraktiseerde openingsvariant 1.e4 b6?!
Wolf/Wilhelm/William Steinitz
Steinitz was een self-made man. Hij emigreerde van Praag via Wenen en Londen uiteindelijk naar de Verenigde Staten en nam daarbij ook de lokale variant van zijn naam aan: Wolf werd Wilhelm en Wilhelm werd William. Dat had ook nare redenen: Steinitz was joods in een tijd die niet heel jood-vriendelijk was. Bovendien liet een groep Britten altijd weten dat Steinitz niet een van de hunnen was: Herr Wilhelm Steinitz, noemde Duffy hem. Dat had hij ook zijn karakter te danken. Steinitz was een betweter, die geen enkele onenigheid langs zich heen kon laten gaan. Zo schreef Steinitz na de dood van Zukertort, zijn grote concurrent, een commentaar waarin die eerste nog eens zijn gelijk wilde bewijzen in analytische meningsverschillen tussen de twee; de zaak Wormald is nog een ander voorbeeld van deze verbetenheid (zie hieronder). Zelf overleed hij op 12 augustus 1900, berooid en waanzinnig. Zoals gezegd ging de gedachte dat schaken een carrière kon zijn er in de negentiende eeuw nog niet goed in. Daarnaast heeft Steinitz altijd gestreden met de narcistische gedachte dat het volk hem niet als haar kampioen kon omarmen, omdat Paul Morphy toch eigenlijk de betere was. Tegen de geest van die laatste heeft hij altijd gestreden, bij gebrek aan de mogelijkheid om een fysieke match tegen hem te spelen, en uiteindelijk heeft hij die strijd verloren.
Niettemin was hij echt een belangrijke factor in de professionalisering van de schaaksport: hij zette aan tot het ontwikkelen van positionele begrippen en de legitimiteit van de gesloten 1.d2-d4-opening en hij pleitte voor het idee, dat de koning een aanvallend stuk kan zijn en dat hij op bepaalde momenten geactiveerd moet worden. Kortom: hij droeg bij aan wat we achteraf als de ‘moderne school’ zijn gaan herkennen. Maar nogmaals: dat deed hij natuurlijk niet in isolatie van de rest.
Steinitz’ dochter
Eén van de weinige vrouwelijke personages in het plot van de laatnegentiende-eeuwse schaakgeschiedenis. Een verterend beeld ontstond waar Steinitz’ dochter, Flora, schaakliefhebberijen en portretten van de meesters verkocht tijdens het wereldkampioenschap tussen Zukertort en haar vader. Een ondernemend typje dus! Tegenwoordig kunnen we de tafel met boeken en sleutelhangers met een schaakstuk eraan niet meer uit de toernooizaal wegdenken. Misschien hebben we dat allemaal te danken aan dochter Steinitz…
Rupert Wormald
Amateurschaker en veelschrijver. Die combinatie leidde tot grote ergernis bij Steinitz, die van alles het slechts was in diplomatie (van het berustende agree to disagree heeft hij nooit geweten). Wormald schreef een boek over schaakopeningen en Steinitz heeft het werkelijk aan flarden geschoten; van een recensie was geen sprake meer. Initieel kreeg Steinitz zijn stuk niet gepubliceerd, omdat iedereen wel wist dat Steinitz hier alle normen van behoorlijkheid overschreed. Het schrijnendste van de hele affaire is dat Wormald ten tijde van de publicatie van Steinitz’ bittere stuk stervende was. Het werd William Potter, zelf ook schaker, dan ook niet in dank afgenomen dat hij het stuk uiteindelijk publiceerde in zijn City of London Chess Magazine.
Het was dan misschien geen sterke schaker, maar Wormald was een geliefd man in de Engelse schaakscene. De hele affaire wordt door geestelijke, schaker en (uiteraard) columnist George MacDonnell samengevat met de woorden “acht octavopagina’s, die Steinitz acht maanden kostte om te schrijven, en zijn vrienden acht jaren om te vergeten” (p. 79). Die acht pagina’s waren er bovendien eigenlijk dertien, verspreid over twee edities van het tijdschrift, geschreven in vernederende bewoordingen en zonder enige aanleiding—behalve dan Steinitz’ onvermoeibare betweterschap en (positief geformuleerd) zijn liefde voor de schaakanalyse.
Johannes Zukertort
Degene die door de geschiedenis is afgeschreven als de laatste romanticus, die door Steinitz overwonnen werd. In feite was Zukertort ook een belangrijke vernieuwer van de sport. Dat was hij onder andere door net als Steinitz zelf, ook zijn gedachten over de schaakwereld op te schrijven. Indertijd moest je niet alleen goed kunnen schaken, maar ook in schrift je eigen legende opbouwen. Dat deed Zukertort onder andere door stelselmatig zijn geschriften te onderschrijven als ‘Dr.’ Zukertort. Daarvoor werd hij door de Britten belachelijk gemaakt, met Steinitz voorop. Maar omdat Zukertort door velen beter gemogen werd dan Steinitz, werd deze grootspraak ook weer goed gepraat. MacDonnell gaf bijvoorbeeld aan dat Zukertort als velddokter actief was geweest voor het Duitse leger (p. 57). Ondanks de medische achtergrond, wist Zukertort zich geen raad met zijn gebrekkige gezondheid. Na een eerste goede fase in New York, tijdens het wereldkampioenschap, waarin Zukertort met 4-1 aan de leiding ging, stortte hij tegen het einde compleet in. Misschien dat een hartkwaal hem parten speelde, die hem in de vorm van nervositeit zijn hele leven aankleefde.
De nieuwe Steinitz?
Wat ik hierboven geschreven heb, doet natuurlijk tekort aan een boek dat zó uitgebreid en zó degelijk gedocumenteerd is als The Ink War. Niettemin hoop ik een indruk te hebben gegeven van dit meesterwerk. Want dat is het. Ik heb tot dusverre bijvoorbeeld nagelaten dat elk hoofdstuk wordt voorafgegaan aan een verzameling schaakdiagrammen. Dat biedt vast een overzicht van de partijen die in het hoofdstuk besproken worden (want het gaat uiteindelijk toch óók over schaken) en het zet de lezer—die waarschijnlijk toch óók schaker is—wat aan het denken. Misschien krabt die lezer zich wel achter de oren hoe de wereldtop van toen zúlke domme fouten kon maken. Dat zet het verhaal dat Hendriks er vervolgens bij vertelt dan weer op scherp: die fouten waren natuurlijk onder andere het resultaat van een gebrek aan spelritme, wat dan weer het evolutionaire punt dat de auteur wil maken onderschrijft (meer schaken leidt uiteindelijk tot beter schaken, in ieder geval over de breedte). Maar ze waren ook het resultaat van de tijd: Zukertort maakte soms vreselijke fouten, als gevolg van zijn zwakke gezondheid en de speculatieve middeltjes die hij daartegen dan weer aanwendde.
Dit boek is verplichte kost voor iedereen die wat over de geschiedenis van het schaakspel pretendeert te weten. Maar bovenal is het voor ons, schakers, die allemaal een bijdrage kunnen leveren aan de schaakcultuur van de toekomst. Wie het zat is om naar saaie persconferenties of, aan de andere kant van het spectrum, overdreven hippe toernooien met confettiregens en hartmonitoren te kijken, mag zich geroepen weten iets anders te verzinnen. Wellicht laat diegene zich dan inspireren door de taferelen waar de Ink War over handelt.
De helden van dat verhaal, Zukertort en Steinitz, hadden aan hun schaakvaardigheden niet genoeg om het ver te schoppen in de wereld van het schaken. Ze moesten ook hun eigen reclame maken bij wijze van de columns en analyses die zij schreven. Ze moesten sponsoren vinden voor het deelnemen en organiseren van toernooien. Tegenwoordig pikken de media het snel op als er ergens een smeuïg verhaal valt op te tekenen. Carlsen hoeft maar een enkel zinnetje op Twitter (of X) te zetten, of een nieuw tijdperk zou zich af kunnen tekenen. Misschien zit er in Hans Niemann wel een nieuwe Steinitz—de eeuwige provocateur die, ondanks het feit dat “zetten voor zich spreken” (chess speaks for itself, is de slagzin van de Amerikaan), toch niets liever doet dan de controverse op te zoeken. En als dat zo is, wie kan hem dan uitdagen?
Als het zover komt, mag Hendriks van mij The X War schrijven.
_____
Eerder schreef Michel Hoetmer al een bespreking van The Ink War. Daarvan heb ik hieronder de gegevens voor het boek overgenomen.
Gegevens
- Titel: The Ink War
- Uitgever: New In Chess
- Auteur: Willy Hendriks
- Aantal bladzijden: 468
- Gepubliceerd: 2022
- Prijs: hardcover € 39,95 / paperback € 32,95
- eBook € 24,95
- Sample pages…