Recensie: The Philosopher and the Housewife door Willy Hendriks

N.B. Omdat ik nogal wat citaten uit het boek, zowel uit het Engels als het Duits heb overgenomen en misschien niet iedereen dat even makkelijk kan lezen, heb ik er voor ieders gemak de vertalingen onder gezet in een kleiner lettertype.

 

 

Vooraf over de auteur

Internationaal meester Willy Hendriks heeft alweer zijn vierde boek van de persen laten rollen. Na “Move First, Think Later”, “On the Origin of Good Moves”, “The Ink War” is begin dit jaar “The Philosopher and the Housewife” gepubliceerd. Willy Hendriks (1966) is een Internationaal Meester die al meer dan dertig jaar werkzaam is als schaaktrainer. Zijn bestseller “Move First, Think Later” won in 2012 de Book of the Year Award van de Engelse Schaakbond.

Laten we om te beginnen even ingaan op de persoon Willy Hendriks, geboren op 21 februari 1966 woonde hij in zijn jeugd in het Brabantse Boekel. Toevallig woonde ik daar niet zover vandaan, namelijk in Uden. Daar had de jeugdleider van de plaatselijke vereniging (ODI=Ontspanning Door Inspanning) het al gauw door wat mijn persoontje betreft. Rond mijn 16de strikte hij mij om les te geven aan de jongere jeugd. Totaal ongeschoold werd ik voor een demonstratiebord gezet, de Stappenmethode moest nog uitgevonden worden. Er was slechts het boek Jeugdschaak van Berry Withuis dat via de V&D gekocht kon worden. Het was een grappig boek met schaakverhalen maar van een didactische methode was geen sprake. Wel was er één aspect dat Withuis goed gezien had: hij zorgde ervoor dat kinderen hun zogenaamde “Pionnendiploma”, “Torendiploma” en “Koningsdiploma” konden halen. Waarom er geen “Loper-, Paard- of Damediploma” te behalen vielen, weet ik eigenlijk nog steeds niet. Op een gegeven moment werd duidelijk dat er ene ‘Willy’ uit Boekel bij de kinderen zat, die les van mij kregen, maar dat dit (naar later bleek) dé Willy Hendriks zou zijn, die ik veel later persoonlijk leerde kennen, wist ik toen niet. Hij begon naar eigen zeggen pas op zijn 12de met schaken, maar wel meteen heel fanatiek. Daarna is hij in het seizoen 1984-85 ook nog jeugdkampioen van de NBSB geweest, destijds in Oisterwijk. In diezelfde periode (de seizoenen 1983/84 en 1984/85) speelde hij in het eerste team van HMC, dat destijds in de eerste klasse B van de KNSB-competitie uitkwam. Toen Willy in Nijmegen filosofie begon te studeren, was het ook logisch dat hij bij het roemruchte SMB uit die stad ging spelen.

Daar klom hij op tot het eerste team dat in de hoogste klasse, de hoofdklasse (wat nu de Meesterklasse heet), speelde en was daar al spoedig niet meer uit weg te denken. De internationale meestertitel kon toen ook niet uitblijven en daar kwamen zelfs twee grootmeesternormen bij: in Dieren 2006 en Triëste 2007. Hendriks’ toprating werd 2451 in 2009. Het is hem helaas niet gelukt het derde grootmeesterresultaat en de benodigde rating van 2500 te behalen, maar dat hij een sterke speler werd, staat buiten kijf. Destijds haalde hij ook het hoogste trainersdiploma (destijds was dat Schaaktrainer C). Naast het geven van schaaktrainingen en het schrijven van boeken geeft hij ook graag lezingen over zijn boeken en over schaakgeschiedenis.

Hendriks liet desgevraagd weten dat hij na zijn studie filosofie zijn interessegebieden heeft uitgebreid in andere richtingen: (cognitieve) psychologie, de wetenschappen rondom ons brein, AI en evolutionaire biologie en psychologie. Plus geschiedenis. ‘Al die interessegebieden spelen mee in mijn boeken. Over schaken schrijven is voor mij een soort uitwerking van mijn wetenschapsfilosofische aanzet’.

Willy Hendriks (www.franspeeters.info)

In de loop van de jaren kwam ik Willy regelmatig tegen op toernooien, maar ook als schaaktrainer liepen we elkaar ook tegen het lijf. We hebben elkaar dan ook op geamuseerde wijze gesproken over trainingsmethoden en daarbij ontdekte ik ook dat Willy als een echte filosoof in de schaakwereld een wat “dwarse” manier van denken had ontwikkeld. Dat is niet negatief bedoeld, integendeel: ik bedoel hiermee te zeggen dat hij regelmatig tegen de “heilige huisjes” van het trainerschap begon te schoppen en daarover hadden we uiteraard meningsverschillen. Neemt niet weg dat we elkaar respecteren en ook beide luisteren naar wat de ander te vertellen heeft. We hebben ook op het schaakbord de degens redelijk wat keren gekruist. Hoewel we een ietwat andere stijl hebben, viel me bij nader inzien wel op dat er na afloop meestal consensus was over hoe de partij verlopen was. Onze discussies op trainingsgebied zijn voor mij interessant en daarin kom ik er steeds meer achter dat Willy misschien een verkeerd beeld van mij heeft; hij is overigens zeker niet de enige. Als u nog meer geïnteresseerd bent over Willy en zijn boek, raad ik u aan om het zeer onderhoudende interview te lezen dat onze medewerker Michel Hoetmer onlangs met hem heeft gehouden.
Op de vraag welke hij als zijn beste partij beschouwt gaf het volgende antwoord: ‘mijn leukste partijen zijn niet altijd mijn beste. Om er toch maar eentje te noemen: In de halve finale NK 1994 speelde ik een prachtige partij tegen Stefan van Blitterswijk, zeer gewaagde opzet, vele offers. Destijds was ik er heel tevreden over, nu nog steeds wel, maar de engine laat er natuurlijk maar weinig van heel…’

 

Opzet van het boek

Het boek in opgedeeld in maar liefst 19 hoofdstukken, waarvan op het eerste gezicht niet helemaal duidelijk is wat hun onderlinge samenhang is. Maar op de kaft van het boek staat als ondertitel ‘Tarrasch, Nimzowitsch and the Evolution of Chess Expertise’ en dat maakt meteen veel duidelijk.

Aangezien ikzelf tijdens mijn middelbareschooltijd het boek Mein System en “Die Praxis Meines Systems” beide had gelezen, kreeg ik het zelfs voor elkaar om met mijn Duitse leraar af te spreken dat ik het boek Mein System voor mijn eindexamen op mijn boekenlijst mocht zetten. De man kende alleen de spelregels van het schaakspel maar zijn criterium was of er voldoende Duits proza in te vinden was. Nou, dat kun je wel zeggen, dat was er! In de eerste 41 pagina’s is er geen diagram te bekennen maar gaat het over de aanloop naar de controverse tussen Tarrasch (1862 – 1934), die bekend stond als de aartsvader van het dogmatische denken, en Nimzowitsch (1886 – 1935), de veel jongere vrijbuiter, de filosofisch ingestelde denker, maar vooral de rebel die zich graag afzette tegen de “starre houding” van de man die in zijn boeken (met als eerste boek “300 Schachpartien”) wilde duidelijk maken hoe er geschaakt moet worden.

Om een lang verhaal kort te maken. De (schaaktechnische) ruzie die ontstond tussen deze twee tegenpolen kent eigenlijk zijn weerga niet in de schaakwereld. En het interessante is dat deze ruzie uitgevochten werd via diverse publicatiekanalen zoals “Die Wiener Schachzeitung”. En daar komt Willy Hendriks op de proppen. Behalve dat hij als filosoof uiteraard geïnteresseerd is in dit conflict ligt het volgens mij ook in zijn aard om de “heilige huisjes” die omver geworpen kunnen worden eens nader te onderzoeken. Omdat zowel Tarrasch en Nimzowitsch de nodige ijdelheid niet ontzegd kan worden, is het interessant om hun standpunten – die lijnrecht tegenover elkaar stonden – te bespreken. En dat is het mooie hiervan omdat veel op papier staat en herleid kan worden. Willy heeft ontzettend veel research moeten plegen om dit allemaal boven water te halen. Het boek staat daarom ook bol van citaten waarbij ook anderen het strijdtoneel betreden. Zo is er een essentiële rol weggelegd voor Semyon Alapin, u kent die naam vast wel van de beroemde 2.c3-variant tegen het Siciliaans. Als u wilt weten wat zijn rol is geweest in dit boeiende gevecht en waarom Nimzowitsch hem heel neerbuigend een “Varianten Künstler” noemt, treft u dat uitvoerig aan in dit boek dat een meeslepend relaas wordt van grootse ontwikkelingen in de schaakwereld, begin 1900 tot aan het heden toe.

Tarrasch

Nimzowitsch

Alapin

Wat is nou de essentie van deze strijd tussen twee giganten? Kort gezegd: Nimzowitsch vond dat de dogmatische ideeën van Tarrasch niet meer waren dan het goedbedoelde advies van een huisvrouw. En omdat hij zichzelf zag als een filosoof met revolutionaire nieuwe ideeën, die de aanvoerder moest worden van een stroming die alles op zijn kop zou zetten, kwam hij met zijn boek “Mein System” tevoorschijn, waarin hij even zou voordoen hoe het spelletje gespeeld moest worden in zijn ogen. Nu weet u ook waarom het boek “The Philosopher and the Housewife” heet.

 

Voorbeelden

Hoewel ik het boek van kaft tot kaft gelezen heb, trok mijn aandacht al meteen naar hoofdstuk 3, getiteld: “The insult”. En inderdaad, wat ik al dacht, werd bewaarheid toen ik het volgende diagram zag na zwarts laatste bizarre zet 6…Pce7!?

Deze laatste zet stuitte Tarrasch tegen de borst. In zijn beleving dient elke speler een pion in het centrum te zetten, de ontwikkeling zo snel mogelijk te voltooien met gezonde zetten, bijvoorbeeld door de paarden naar de natuurlijke velden c6 en f6 te spelen. Dat paard op c6 staat dan voor zijn pion op c6, in de Tarraschvariant bijvoorbeeld, speelt zwart eerst …c7-c5 en dan het paard achter die pion naar c6. Dan wordt de druk op het witte centrum opgevoerd.

De partij ging verder met 7.Ld3 c6 8.0-0 f5 9.Ld2 Pf6 10.cxd5 cxd5 en dat leidde tot de volgende diagramstelling:

Hierover geeft Nimzowitsch later in één van zijn schrijfsels het volgende aan: “After the 10th move Tarrasch folded his arms across his chest and made the following spontaneous pronouncement: ‘Never in my life have I had such a won game after ten moves as I have now!’”

“Na de 10e zet vouwde Tarrasch zijn armen over zijn borst en deed de volgende spontane uitspraak: ‘Nog nooit in mijn leven heb ik na tien zetten zo’n gewonnen partij gehad als nu!‘”

Het lijkt erop dat Nimzowitsch hem dit nooit vergeven heeft…

 

De doorschuifvariant van het Frans

Een belangrijk schaaktechnisch onderdeel is de gedachtegang die Nimzowitsch heeft over de Franse doorschuifvariant. Die ontstaat na de zetten 1.e4 e6 2.d4 d5 3.e5.

Nimzowitsch hangt een lang verhaal op aan de pionnenketen, die volgens hem bestaat uit de pionnen die tegen elkaar vastgelegd zijn (de pionnen d4/e5 tegenover d5/e6). Hij bestempelt e6 als de basis van de zwarte keten en d4 als de basis van de witte keten. Het is volgens hem dus een misverstand om pion f7 als de basis te beschouwen. Nimzowitsch geeft vervolgens aan dat beide spelers in principe de basis van de vijandelijke keten dienen te gaan aantasten. Hij zegt er meteen bij dat de strategie om je te richten op de basis van de pionnenketen bij de tegenstander er toe leidt dat er gunstige “neveneffecten” kunnen ontstaan. Als wit bijvoorbeeld de actie f2-f4-f5 heeft doorgezet en paarden op f4 en g5 heeft kunnen plaatsen, slaagt hij er natuurlijk ook in om kansen op f7 en zelfs h7 te initiëren. Een belangrijk strategisch principe dat Nimzowitsch ook toevoegt aan zijn theorie over de pionnenketen is dat als zwart bijvoorbeeld met …f7-f6 de keten aan de ‘voorkant’ probeert aan te vallen, wit in sommige gevallen d4xc5 en e5xf6 kan spelen om vervolgens de velden d4 en e5 met zijn stukken kan bezetten. Die stukken blokkeren dan de zwarte velden tegenover de pionnen d5/e6 en kunnen vanuit het centrum heel verlammend werken op de zwarte stelling.

De uitgebreide verhandeling waar Nimzowitsch overigens erg trots op is, zit hem er ook in omdat die lijnrecht tegen die van Tarrasch ingaat. Het is een erg theoretisch verhaal dat een filosofisch karakter heeft en daar is het Alapin zich meldt in deze discussie. Hij vindt zo’n filosofie over een stelling niet zo interessant, ziet liever dat die met varianten wordt ondersteund. Dat doet Nimzowitsch nauwelijks en hij vindt nu ook Alapin als tegenstander tegenover hem in de stukken die de heren telkens via de verschillende nieuwskanalen over elkaar en hun inzichten verspreiden.

Het volgende fameuze diagram uit Mein System wordt ook door Willy afgedrukt op pagina 272.

Ik heb het boek van Nimzowitch er zelf even bijgepakt en hetzelfde diagram gevonden dat hij de volgende titel geeft: ‘Verpfanzen der Blockade nach dem Hinterlande’. Vervolgens volgt een hele verhandeling over de verlammende werking van de witte paarden op de zwarte stelling. Nimzowitsch schrijft verder onder andere het volgende: ‘Diese hier skizzierte Sachlage darf uns keineswegs überraschen: wir haben des öfteren darauf hingewiesen, dass jeder Bauer ein Sperrstein für die eigenen Figuren sei’. Enzovoort!

‘Bevoorraad de blokkade naar het achterland’ / ‘De hier geschetste situatie zou ons helemaal niet moeten verbazen: we hebben er al vaak op gewezen dat elke pion een blokkade is voor de eigen stukken’.

Overigens had ik indertijd ook al gevonden dat het voorbeeld niet zo duidelijk is. Zwart staat ogenschijnlijk niet fraai maar zal vermoedelijk wel remise kunnen houden. Als hij op het juiste moment zijn loper offert (met …Ld7) en de toren komt los, zal die achter de witte linies komen waarna het niet makkelijk zal zijn om er iets van te maken voor wit. Nimzowitsch had uiteraard nog geen Stockfish17 tot zijn beschikking, maar die geeft anno 2025 het oordeel: 0.00!

 

Willy geeft vervolgens een diagram uit een eigen partij, waarbij hij de naam van zijn opponent met de mantel der liefde bedekt omdat de blokkade van de witte stukken zo’n pijn doet aan de ogen van iedereen die deze stelling ziet en de machteloosheid van de zwartspeler zal voelen…

Wit heeft even daarvoor zijn toren naar d6 gespeeld die door het zwarte paard van e4 is geslagen waarna er een wit paard op d6 terecht kwam. Overigens koos de zwartspeler ervoor om deze kwelling nog verder door te laten gaan door pas 15 zetten later op te geven.

 

Betreffende de ketenstrijd staat dit diagram afgedrukt in Nimzowitsch’ boek, Mein System.

Ik citeer: ‘Der Königsflügel als Kriegsschauplatz. Die agierenden Truppen sind die Dame, der Läufer, der Springer. Der Tf1 wird als Reservedivision bereitgehalten für die Eventulalität f7-f5, e5xf6, Lxf6 denn dann greift der Turm in der e-Linien ein’.

De koningsvleugel als oorlogstoneel. De waarnemende troepen zijn de dame, de loper en het paard. Tf1 staat klaar als reserve voor de eventualiteiten …f7-f5, …e5xf6, …Lxf6 omdat de toren dan ingrijpt op de e-lijn’.

 

Nog een schematisch diagram in verband met de ketenstrijd:

 

‘Schematische Darstellung des zentral gelegenen Kriegsschauplatzes: Die beide Gegner greifen die entsprechende Basis der Bauernkette an; die Türme liegen af der Lauer, einbruchsbereit!’

Schematische weergave van het centrale strijdtoneel: de twee tegenstanders vallen de overeenkomstige basis van de pionnenketen aan; de torens liggen op de loer, klaar om in te breken!

 

Dat de “dwarse denker” Nimzowitsch veel weerstand opriep bij een aantal mensen, neemt niet weg dat er ook mensen waren die het opnamen voor hem. Hendriks zegt bijvoorbeeld dat Spielmann graag een goede relatie met hem wilde onderhouden en schrijft lovend over hem (p. 350). Ook Kmoch die Nimzowitsch in een parodie een beetje te kijk had gezet, schrijft over het “niet-begrepen genie” waarin hij het volgende zegt:

‘Nimzowitsch suffered from the delusion that he was unappreciated and that the reason was malice. All it took him blossom, as I later learned, was a little praise. His paranoia was most evident when he dined in company. He always thought the was served much smaller portions than everyone else. He didn’t care about the actual amount but only about the imagined affront. In once suggested that he and I order what the other actually wanted and, when the food was served, exchange plates. After we had done so, he shook his head in disbelief, still thinking he had received the smaller portion’.

Nimzowitsch leed aan het waanidee dat hij niet gewaardeerd werd en dat de reden kwaadaardigheid was. Alles wat hij nodig had om op te bloeien, zoals ik later leerde, was een beetje lof. Zijn paranoia was het duidelijkst wanneer hij in gezelschap dineerde. Hij dacht altijd dat hij veel kleinere porties kreeg dan de rest. Het ging hem niet om de werkelijke hoeveelheid, maar alleen om de ingebeelde belediging. Ik stelde eens voor dat hij en ik bestelden wat de ander eigenlijk wilde en, toen het eten werd opgediend, van bord wisselden. Toen we dat gedaan hadden, schudde hij vol ongeloof zijn hoofd, nog steeds denkend dat hij de kleinere portie had gekregen.

 

Diezelfde Kmoch, die weliswaar een bewonderaar was van Nimzowitsch kon het niet laten om bovengenoemde parodie te schrijven van een fictieve partij die hij ongetwijfeld zelf verzonnen heeft. Hij publiceerde deze partij als zijnde een analyse en commentaar van Nimzowitsch zelf. Ik heb lang niet al het commentaar uit deze partij overgenomen (alle analyses en aantekeningen kunt u in dit boek vinden vanaf p.282). Ik wil u toch het nodige niet onthouden hiervan; ik heb de uitroeptekens van Kmoch letterlijk overgenomen.

 

Nimzowitsch, Aron – Sistemsson

1. e4 e6 2. h4!!

My very oldest and latest thought in this opening. To the chess addict nurtured on spineless convention, this move comes like a slap in the face – but calm down, dear reader; after all, you cannot be expected to understand such moves. (Forgive me – it is not your fault, until now no one has opened your eyes and ears.) Wait just a little while, and there will passe before you a miracle of overprotection of more than earthly beauty. (I assume that I rightly surmise that you are quite familiar with my great theory of overprotection.)

Mijn oudste en nieuwste gedachte in deze opening. Voor de schaakverslaafde die gevoed wordt door ruggengraatloze conventie, komt deze zet als een klap in het gezicht – maar kalmeer, beste lezer; er kan tenslotte niet van je verwacht worden dat je zulke zetten begrijpt. (Vergeef me – het is niet jouw schuld, tot nu toe heeft niemand je ogen en oren geopend). Wacht nog even, en er zal een wonder van “overbescherming” van meer dan aardse schoonheid voor je voorbij komen. (Ik neem aan dat ik terecht veronderstel dat je heel vertrouwd bent met mijn grote theorie van “overbescherming”).

2…d5 3. e5!

A move of elemental delicacy. (We detest, as a matter of principle, such words as ‘power’ and ‘strength’; in the first place, such banal expressions make us uncomfortable; and, in the second place, we like even less the brutalizing tendency which such words imply.) Wherein lies the beauty of 3.e5…? Why is this move so strong? The answer is as simple as it is astonishing. The move is strong because it is weak! Weak, that is, only in the traditional sense! In reality, that is to say, it is not the move e5 but the pawn er5 that is weak – a tremendous difference! In former times, it is true, it was customary to reject any move which created a weakness. Today, thanks to me, this view is obsolete. For, look, my dear reader, the fact that the pawn on e5 is weak obliges White to protect the pawn more and more until at last the state of overprotection arises as it were of itself. But, as we have seen (cf. My System), overprotection is practically equivalent to victory. Hence if follows automatically that the ‘weak’ move 3.e5 is a certain road to triumph. The rest is more of less a matter of technique.

Een zet van elementaire fijngevoeligheid. (We hebben een principiële hekel aan woorden als ‘macht’ en ‘kracht’; ten eerste voelen we ons ongemakkelijk bij zulke banale uitdrukkingen, en ten tweede houden we nog minder van de brutaliserende neiging die zulke woorden impliceren). Waarin schuilt de schoonheid van 3.e5…? Waarom is deze zet zo sterk? Het antwoord is even simpel als verbazingwekkend. De zet is sterk omdat hij zwak is! Zwak, dat wil zeggen, alleen in de traditionele zin! In werkelijkheid, dat wil zeggen, is niet de zet e5 maar de pion erg zwak – een enorm verschil! Vroeger was het inderdaad de gewoonte om elke zet die een zwakte creëerde af te wijzen. Vandaag de dag, dankzij mij, is deze opvatting achterhaald. Want kijk, mijn beste lezer, het feit dat  de pion op e5 zwak is verplicht wit om de pion meer en meer te beschermen totdat uiteindelijk de staat van “overbescherming” als het ware vanzelf ontstaat. Maar, zoals we hebben gezien (zie Mein System), is “overbescherming” praktisch gelijk aan de overwinning. Hieruit volgt automatisch dat de ‘zwakke’ zet 3.e5 een zekere weg naar de overwinning is. De rest is min of meer een kwestie van techniek.

3…c5 4. d4 cxd4 5. h5! Db6 6. h6! Pxh6 7. Dh5!! g6

8. Dh2!! Pf5 9. Ld3! Pc6 10. Pf3 h5 11. b3! Lg7 12. Lf4!! Ld7 13. Pbd2 Tc8 14. Ke2!! Pb4 15. Pe1!! Pxd3

16. Pxd3!

Naturally not 16. cxd3? which would have been quite inconsistent. The pawn on c2 is unimportant, and Black only wastes precious time by capturing it.

Natuurlijk niet 16. cxd3? wat nogal inconsequent zou zijn geweest. De pion op c2 is onbelangrijk, en zwart verspilt alleen maar kostbare tijd door hem te slaan.

16…Txc2 17. Tae1!!

White continues his overprotection without much ado.

Wit zet zijn “overbescherming” zonder veel omhaal voort.

17…a5

This counterattack has no punch. Black would naturally like to get a passed pawn plus a rook on the seventh rank, but it is too late for that.

Deze tegenaanval slaat nergens op. Zwart wil natuurlijk graag een vrijpion plus toren op de zevende rij, maar daar is het te laat voor.

18. Kd1!

Now the menaced rook must scurry back, for capture on a2 would be much too dangerous.

Nu moet de bedreigde toren zich terugtrekken, want slaan op a2 zou veel te gevaarlijk zijn.

18…Tc6!

At last, Black gets the right idea: overprotecting his pawn at e6. But it is always too late.

Eindelijk krijgt zwart het juiste idee: zijn pion op e6 “overbeschermen”. Maar het is altijd te laat.

19. Te2 Ke7 20. The1 Te8! 21. Pf3

Completing the overprotection of e5 and thus deciding the fate of the game. Black has no defence. Note the aesthetic effect created by White’s position.

De “overbescherming” van e5 voltooien en zo het lot van de partij bepalen. Zwart heeft geen verdediging. Let op het esthetische effect van de witte stelling.

21…Lf8

Now Black threatens to complete the overprotection of e6 by playing Ng7. But White has prepared a brilliant combination.

Nu dreigt zwart de “overbescherming” van e6 af te maken door Pg7 te spelen. Maar wit heeft een briljante combinatie voorbereid.

22. g4!!

Much stronger than the obvious Bg5+ etc.

Veel sterker dan het voor de hand liggende Lg5+ enz.

22…hxg4 23. Dh7!!

Now one clearly realizes the masterly understanding of position which went into White’s eighth move (Qh2!!)

Nu wordt duidelijk welk meesterlijk inzicht in de stelling ten grondslag lag aan de achtste zet van wit (Qh2!!).

23…gxf3 24. Lg5#

Mate. One of my best games!

Mat. Een van mijn beste partijen!

1-0

Ik vermoed dat Nimzowitsch er niet om heeft kunnen lachen…

 

Willy had het al aan mij verklapt: er was een klein rolletje voor mij weggelegd aan het eind van het boek. Gezien onze telefonische discussies die ook vaak in lappen tekst via e-mail verdergingen, was ik natuurlijk wel benieuwd. En inderdaad op p. 372 schrijft hij onder het subkopje “A Darwinian reversal” het volgende:

‘To understand an opening or a variation, we need more variations – a lot more, and we acquire them through study and practice. Contrary to what Tarrasch claimed, nothing works as well as putting an opening into practice as soon as possible.’ (…)

Om een opening of een variant te begrijpen, hebben we meer varianten nodig – veel meer, en die krijgen we door studie en oefening. In tegenstelling tot wat Tarrasch beweerde, werkt niets zo goed als een opening zo snel mogelijk in de praktijk brengen.’ (…)

En even verderop:

‘In the top-down perspective of many traditional views on learning, understanding precedes skill. Tarrasch’s recommendation not to memorize variations but to penetrate into the principles of the opening is still the dominant premise today. ‘Understand what you are doing’ is the motto, and that even is exactly title of a series of opening books by an esteemed colleague of mine. For a later series, he changed it into “Understanding before Moving”, with a nod to my first book. As sensible as it sounds at first glance, I would still argue in favour for the reverse order, the Darwinan bottom-up perspective: Do in order to understand! Understanding does not precede performing or sill but is the result of it. It does not precede the variations, it consists of them, and grows simultaneously with them’.

In het top-down perspectief van veel traditionele opvattingen over leren gaat begrip vooraf aan vaardigheid. Tarrasch’ aanbeveling om geen varianten uit het hoofd te leren maar door te dringen tot de principes van de opening is vandaag de dag nog steeds het dominante uitgangspunt. ‘Begrijpen wat je doet’ is het motto, en dat is zelfs precies de titel van een serie openingsboeken van een gewaardeerde collega van mij. Voor een latere serie veranderde hij het in “Understanding before Moving”, met een knipoog naar mijn eerste boek. Hoe verstandig het op het eerste gezicht ook klinkt, toch zou ik willen pleiten voor de omgekeerde volgorde, het Darwinistische bottom-up perspectief: Doen om te begrijpen! Begrijpen gaat niet vooraf aan uitvoeren, maar is er het resultaat van. Het gaat niet vooraf aan de varianten, het bestaat eruit en groeit er tegelijkertijd mee’.

Beste Willy, hoewel het hier misschien niet de plaats is om deze discussie aan te gaan, kan ik het toch niet laten om hier een paar woorden aan te wijden. De ‘series of books’ met als titel “Understand what you are doing” klopt niet. Dit is de Engelse vertaling van mijn serie artikelen “Begrijp wat u doet” in Schaakmagazine, het vroegere blad van de schaakbond. Toen ik voor Thinkers Publishing uit België werd gevraagd om uit deze artikelen wat meer doorwrochte boeken samen te stellen, ging die “Begrijp wat je doet” heten in het Nederlands, met als vertaling “Understanding before Moving”, inderdaad met een knipoog naar jouw boek. Als schaaktrainer ben ik altijd bezig om de link tussen de theorie naar de praktijk te leggen. Ik zal nooit “Tarraschiaanse” aanbevelingen doen om uitsluitend theorie te bestuderen (of dat nou openings- middenspel- of eindspeltheorie is) zonder er onmiddellijk voor te zorgen dat die door veel te spelen in de praktijk gebracht moet worden. Behalve alle werkvormen die ik in mijn trainingen toepas, analyseer ik altijd partijen van mijn pupillen of cursisten om hen feedback te geven op datgene wat zij geproduceerd hebben. Dus wat dat betreft zitten we waarschijnlijk op één lijn. In de vele cursussen ik aan clubschakers die ik decennia lang heb gegeven, kwam ik er steeds meer achter dat spelers met ratings van pakweg 1400 – 1800 (de grote doelgroep van schakers in Nederland) nauwelijks houvast hebben als zij een partij spelen. Spelers van 1700-1800 natuurlijk wat meer dan die met ratings van 1400-1500. Maar als je met een korte instructie gevolgd door een werk- of spelvorm structuur aanbrengt in het denken van deze schakers, gaan zij ineens wat betere zetten spelen die meer voldoen aan de eisen van de stelling. Wat ik hiermee wil zeggen is dat “Move First Think Later” in mijn ogen in hun geval niet werkt. Wel geloof ik dat het heel anders werkt bij veel sterke(re) schakers. Met een overvloed aan “schaakkennis” en daarmee dus ook de bagage om redelijk intuïtief zetten te kunnen bedenken, kom je een heel eind. Een wereldtopper als Hikaru Nakamura is volgens mij zover gekomen door miljoenen vluggertjes te spelen, maar hij maakte die progressie pas op het moment dat hij de basale strategische en tactische principes van ons spel beheerste. Dan gaat vrijwel alles op de “automatische piloot”. De structuur die ik in mijn trainingen aanbiedt (korte instructie, werkvorm, feedback + weer korte instructie + spelvorm) werkte goed voor de groep waar we in Nederland de meeste clubleden van hebben. Tot zover dit intermezzo 😊.

 

In een aantal hoofdstukken schetst Hendriks een beeld van de persoon en de schaker Tarrasch. Deze was natuurlijk ook een stuk ouder dan zijn latere rivaal en kreeg zo zijn teleurstellingen te slikken. Behalve op het persoonlijke vlak kreeg hij nauwelijks de gelegenheid om een tweekamp om de wereldtitel te spelen. En dat zat hem niet lekker. Het had ook te maken met de situatie die toen heerste, namelijk dat de wereldkampioen de voorwaarden mocht bepalen tegen wie wilde spelen en hoeveel geld de uitdager moest meenemen. Dat alleenrecht is later onder de Fide-vlag (gelukkig) ten einde gekomen.

 

Aan het eind van het boek komt de auteur met een hele verhandeling over de doorschuifvariant van het Frans, de specialiteit van Nimzowitsch, maar zoals ik hieruit opmaak, wel degelijk ook bekend terrein voor Hendriks zelf. Ik moest wel lachen toen ik de volgende zinssneden las aan de hand van de volgende stelling:

Ik citeer Willy: ‘The move 6…c4 gives the position a very distinct character. In Nimzowitsch’s quirky terminology, ‘it transfers the attack form d4 to c3’, but doesn’t matter for the moment. The question is what it means when I say I understand this variation. My answer would be: more variations! Understanding a variations means more variations’.

De zet 6…c4 geeft de stelling een heel eigen karakter. In Nimzowitsch’ eigenzinnige terminologie ‘verplaatst het de aanval van d4 naar c3′, maar dat doet er nu niet toe. De vraag is wat het betekent als ik zeg dat ik deze variant begrijp. Mijn antwoord zou zijn: meer varianten! Een variant begrijpen betekent meer varianten’.

Duidelijk in de voetsporen van Alapin! Maar vervolgens legt Hendriks in woorden een heleboel uit over deze stelling. Hij bespreekt op heldere wijze de problematiek van dit type stellingen. Maar blijkbaar schaamt hij zich er ineens voor dat hij nu op de “understanding-tour” is gegaan. Zodat hij snel eraan toevoegt: ‘A book could easily be filled with this knowledge, but I will limit myself to a single example’.

“Er zou gemakkelijk een boek volgeschreven kunnen worden met deze kennis, maar ik zal me beperken tot een enkel voorbeeld”.

Wat jammer, want ik vond het wel leerzaam wat hij het vertellen had over zijn specialiteit! Daarna neemt Willy het woord nog even over de zogenaamde “Franse loper” (hij heeft het over de witveldige loper van zwart die soms de slechte loper wordt genoemd). Deze verhandeling dient echter een hoger doel. Hendriks zegt ook dat hij met zijn exposé niets claimt. Hij wil alleen maar aangeven dat volgens Tarrasch de student ‘has to penetrate into the spirit of the individual opening’. Maar dat volgens Hendriks complete onzin. ‘Die “spirit” van een opening bestaat niet’, zegt hij. ‘Samen met de varianten kun je na afloop proberen om de positionele concepten in woorden om te zetten’. En dan komen er weer nieuwe varianten, nieuwe ideeën om de hoek kijken’. Juist dat is volgens de auteur de essentie van het begrijpen en toepassen van strategische ideeën en concepten. Alapin schijnt dit ook zo geformuleerd te hebben en noemde dat een soort Roadsigns (letterlijk: verkeerstekens, maar hier natuurlijk figuurlijk gebruikt).

 

Conclusies

Het is zelden dat ik een schaakboek van kaft tot kaft lees. Maar met dit boek kon ik niet anders en het is me goed bevallen, het ging vanzelf! Behalve de prettige schrijfstijl van de auteur weet hij de lezer van A tot Z geboeid te houden met de intrigerende controverse tussen Tarrasch, Nimzowitsch en de derde hoofdrolspeler op dit strijdtoneel, Alapin. De eerste twee waren elkaar al in de haren gevlogen, toen Alapin zich afzette tegen allebei deze kemphanen. Helaas voor hem was Alapin een duidelijk mindere schaker dan de andere twee maar niettemin mogen we stellen dat de ideeën die hij ventileerde over de “onzin” van de conceptuele aanpak van deze heren tot op de dag van vandaag standhoudt. Deze drie schakers waren alle drie geen makkelijke mensen, ze stonden pal achter hun ideeën en daardoor ontstond er een polemiek die die zijn weerga niet kende in de schaakwereld en niet alleen op het schaakbord werd uitgevochten, maar vooral op schrift via allerlei publicaties. Het moet een enorm werk zijn geweest om de chronologie van deze publicaties bij elkaar te zoeken en daaruit de meest aansprekende citaten over te nemen. Dit alleen al is een prestatie van formaat waar we Hendriks de credits voor kunnen geven.

Gerard Welling rechts aan het bord (foto Frans Peeters)

Ik heb begrepen dat hij hierbij de hulp heeft ingeroepen van IM Gerard Welling uit Eindhoven die historicus is van huis uit. Gerard heeft behalve zijn geweldige geheugen al lang onderzoek gedaan naar schaakhistorische gebeurtenissen. Ik heb Gerard, die oud-clubgenoot van mij is en met wie ik een goed contact heb, geconsulteerd hierover. En wat hij aangeeft mag van mij niet onvermeld blijven: ‘Zelf heb ik tot mijn ergernis vaak gemerkt hoe slecht de schaakhistorie over het algemeen is geschreven, en de historie van de ontwikkeling van de ideeën in het schaken is nog veel erger. Adolf Anderssen bijvoorbeeld wordt als een eenzijdige gambietspeler neergezet, Greco deed maar wat, Philidor was een schaakgenie, heel veel van die beeldvorming klopt niet en is vaak zelfs volkomen foutief. Wat dat betreft is het verfrissend dat er iemand eens kritisch naar gekeken heeft en zijn eigen interpretatie geeft in een paar heel interessante boeken. Iemand die de bronnen heeft geconsulteerd. Ook een verademing als je een keer een discussie hebt met iemand die het er ook mee eens is dat Anderssen een veel veelzijdiger speler was dan wordt beschreven: als ik dat in het verleden ooit durfde op te merken dat kreeg ik altijd de onzinnige opmerking dat Euwe in zijn boek over de ontwikkeling van de schaakstijl of Kasparov in zijn My Great Predecessors serie toch schreven dat Anderssen een eenzijdig en over-romantisch combinatiespeler was. En op grond van die autoriteit probeerde men mij dan de mond te snoeren. Dat soort argumenten zijn het die de fouten in de boeken in stand houden. Euwe en Kasparov worden als autoriteit bestempeld. Dat zijn ze ongetwijfeld als het om schaaktechniek gaat, want zij hebben hoogten bereikt waar wij als armzalige krabbers verre van bleven. Maar helaas, op het gebied van de schaakhistorie en zelfs de geschiedenis van de schaakideeën zijn deze twee heren de zwakke amateurs, die alleen maar algemeenheden en platitudes van anderen overschrijven. Ik heb zelf bronnenonderzoek gedaan, ben professioneel opgeleid, baseer me niet op een half dozijn vrije partijen met spectaculaire combinaties van Anderssen, maar op zijn serieuze toernooi partijen, zijn publicaties, zijn analyses. En zelfs op het weinig bekende boek “Schacherinnerungen” waarin zijn jongste pupil Riemann vijftig jaar later weergeeft dat Anderssens ideeën die twintig jaar later aan Steinitz (Twee paardenspel met Ph3) of Lasker (Berlijns, Rio de Janeiro variant) werden toegerekend door Anderssen zijn onderzocht en met succes gespeeld in vele trainingspartijen met Riemann niet zo lang voor zijn dood. Ook speelde Anderssen in zijn toernooi partijen zeker zo vaak de Siciliaanse Taimanov variant (!) dan 1…e5 , en was hij ook – in tegenstelling tot Morphy – al redelijk geschoold in gesloten stellingen dus het geschetste beeld zou ik bijna onzinnig durven te noemen’.

Tot zover Welling. Dat is nog eens heel andere koek dan algemeen wordt aangenomen over schaakhistorie. Neemt u van mij aan dat ook op Wikipedia veel informatie niet juist is!

Terug naar het boek van Hendriks. Naast alles wat ik hierboven al heb genoemd is hij er wat mij betreft ook in geslaagd om de belangrijkste schaaktechnische partijen en fragmenten bij elkaar te zoeken die zijn verhaallijn ondersteunen. Persoonlijk ben ik (als 14-jarige) opgegroeid met het boek van Nimzowitsch omdat mijn toenmalige leermeester (Huub van Dongen, helaas al overleden, een twee jaar oudere scholier op de middelbare school), dat boek had en ook geabonneerd was op Schach-Archiv (een losbladige periodiek die dacht ik tweemaandelijks uitkwam met nieuws vooral over openingen). Toen ik later als sterkere speler het boek “Mein System” van Nimzowitsch af en toe uit de kast haalde, was ik verbaasd over de chaotische opzet van dit boek. Van een “systeem” kon ik weinig ontdekken, het was meer een allegaartje van strategische en tactische ideeën door elkaar gezet, nou niet bepaald systematisch te noemen en al zeker geen systeem! Uiteraard zijn Nimzowitsch’ ideeën over profylaxe, zijn befaamde blokkadestrategie en vooral niet te vergeten zijn concept van überdeckung nog altijd gemeengoed. Maar behalve de humoristische teksten is het een ronduit slecht leerboek, zoals ik nu ook bevestigd zag in Willy’s manuscript. Moderne topspelers, waaronder Larsen, Keene en Short hebben zich zeer kritisch uitgelaten over het boek, waarbij ze meestal ook wel de sterke kanten benadrukken.

Willy Hendriks (foto Harry Gielen)

Hendriks biedt een prachtige en vaak zeer onderhoudende kijk op deze grote controverse tussen twee en eigenlijk drie heren. En volgens mij is de auteur er goed in geslaagd om de belangrijkste discussiepunten die soms een filosofische inslag hebben, achter elkaar te plaatsen, te larderen met pakkende citaten en commentaren van anderen die zich soms ook geroepen voelden om zich hierin te mengen. Daardoor krijgen we een mooi beeld van deze turbulente periode in onze schaakgeschiedenis. Wat ik als lezer soms wel lastig vond waren de citaten binnen de citaten, hetgeen bijna onvermijdelijk is als zoveel mensen hun mening proberen te ventileren. En je moet goed lezen om de draad niet te verliezen van deze overkoepelende structuur van het boek. Zowel in zijn voorwoord als aan het eind van het boek komt de essentie van dit conflict echter goed naar voren en tussen de regels door haal ik ook Willy’s sympathie eruit voor één van de drie hoofdpersonen. U zult het boek moeten lezen om daarachter te komen en ook vooral waarom!

 

Ik kan niet laten toch de volgende geweldige anekdote aan te halen, die aan het eind van het boek staat. Deze anekdote gaat over Vidmar die met zwart tegen de gevaarlijke aanvalsspeler Rubinstein moet spelen. Hij komt in de gang de speler Abonyi, die hij kende van zijn tijd in Budapest, tegen. Omdat Vidmar wat bevreesd is voor de openingskennis van zijn tegenstander vraagt hij wat hij het beste kan spelen. Waarop Abonyi antwoordt: ‘Waarom niet het Budapester Gambiet’? Vidmar leerde snel de eerste zetten en besloot het te spelen, zonder enige kennis hiervan. En hij won een fantastische partij! De partij staat niet in het boek, dus heb ik deze uit de Megadatabase van Chessbase gehaald.

 

Rubinstein, Akiba – Vidmar, Milan Sr

1. d4 Pf6 2. c4 e5 3. dxe5 Pg4 4. Lf4 Pc6 5. Pf3 Lb4+ 6. Pc3 De7 7. Dd5 Lxc3+ 8. bxc3 Da3 9. Tc1 f6 10. exf6 Pxf6 11. Dd2 d6 12. Pd4 O-O 13. e3 Pxd4 14. cxd4 Pe4 15. Dc2 Da5+ 16. Ke2 Txf4 17. exf4 Lf5 18. Db2 Te8 19. Kf3 Pd2+ 20. Kg3 Pe4+ 21. Kh4 Te6 22. Le2 Th6+ 23. Lh5 Txh5+ 24. Kxh5 Lg6+ 0-1

Wat Hendriks hierover zegt is eigenlijk een soort pakkende samenvatting van waar zijn boek over gaat: ‘This is just a single anecdote, but the idea of a Darwinian competition, where developments are not driven by big ideas from above but by a bottom-up input, fits chess practice well. The Budapester is a very good example of this: the “crazy” move 2…e5 is a clear case of trying it out and just seeing where it ends up. Tarrasch and Nimzowitsch fought a bitter battle over principles, but it is no coincidence that it came down every time to a dispute over the value of concrete openings. That concrete struggle is the driving force in the evolution of chess and our understanding of it. Alapin noted that this struggle cannot be decided with principles expressed in words, but only in variations’.

‘Dit is slechts een enkele anekdote, maar het idee van een Darwinistische competitie, waarbij ontwikkelingen niet worden gedreven door grote ideeën van bovenaf maar door een bottom-up inbreng, past goed in de schaakpraktijk. De Budapester is hier een heel goed voorbeeld van: de “gekke” zet 2…e5 is een duidelijk geval van uitproberen en maar zien waar het op uitdraait. Tarrasch en Nimzowitsch vochten een bittere strijd uit over principes, maar het is geen toeval dat het elke keer neerkwam op een geschil over de waarde van concrete openingen. Die concrete strijd is de drijvende kracht achter de evolutie van het schaken en ons begrip ervan. Alapin merkte op dat deze strijd niet beslist kan worden met principes die in woorden worden uitgedrukt, maar alleen in varianten’.

En dat lijkt me een mooi besluit van deze recensie over een fascinerend boek. Voor wie geïnteresseerd is in schaakgeschiedenis maar ook in de ontwikkeling van de schaakstrategie door de jaren heen, krijgt een prachtig overzicht voorgeschoteld dat veel leesplezier kan opleveren!

De boven aangehaalde fragmenten via de viewer:

  • Titel: The Philosopher and the Housewife
  • Auteur: Willy Hendriks
  • Publicatiedatum: 2025
  • Aantal pagina’s: 392
  • Uitgever: New in Chess
  • Paperback ISBN: 9789083483351
  • PDF-Excerpt:
  • Softback: € 24,95 Ook beschikbaar als e-book € 24,95 of een hardback: € 34,95
  • Boek bestellen…

PS 1 In mijn serie “Geschiedenis in vogelvlucht” op deze site heb ik uiteraard ook over Tarrasch en Nimzowitsch een kort artikeltje geschreven. Hieronder de links naar die artikelen:

PS 2 Toen het eerste boek (Play First, Think Later) uitkwam heeft IM Merijn van Delft, zelf afgestudeerd psycholoog daar ook een recensie over geschreven dat op het platform van de schaakacademie van zijn vader Karel uitkwam. Zijn positieve maar wel licht kritische stuk kunt u hier lezen: Recensie Merijn van Delft.

Over Herman Grooten

Herman is ruim 40 jaar schaaktrainer. Hij verzorgde lange tijd de schaakrubrieken in Trouw en het ED. Daarnaast was hij Topsportcoördinator bij de KNSB en is hij auteur van diverse schaakboeken en werkt hij voor Schaaksite. Klik hier voor series die hij op Schaaksite heeft gezet.

2 Reacties

  1. Avatar
    Tovenaar 20 maart 2025

    “Willy geeft vervolgens een diagram uit een eigen partij, waarbij hij de naam van zijn opponent met de mantel der liefde bedekt”

    Ach ja pijnlijk om mijn stelling hier terug te zien. Ik zat dus achter de zwarte stukken vol afschuw te kijken naar wat ik mezelf had aangedaan….

    Mijn naam is trouwens Otto Wilgenhof.

    • Avatar
      Tovenaar 20 maart 2025

      Het grappige is trouwens dat ik nog steeds de bijnaam Tovenaar gebruik die Willy mij ooit toebedeeld heeft toen we beiden nog bij SMB speelden

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.