Eindspelen zijn mooier en interessanter dan menigeen denkt!
In elk toernooi zien we de nodige eindspelen ontstaan en vrienden en bekenden weten dat ik dat daar een meer dan normale interesse voor heb. In dit Nederlands Kampioenschap zag ik een paar eindspelen die mijn aandacht trokken, toevallig omdat er een luikje in mijn hoofd openging waardoor een bepaald type kennis plotseling naar boven kwam. Gezegd moet worden dat de nu volgende fragmenten vaak in een tijdnoodfase (en soms uit een tiebreak kwamen, met veel minder tijd) ontstonden, waardoor ik geneigd ben het spel van de spelers met de mantel der liefde te bedekken. Vanaf de zijlijn wordt van alles geroepen (vooral in het hedendaagse voetbal!) en de schaakwereld doet daar tegenwoordig ook volop aan mee. Heeft uiteraard te maken met de engines die iedereen kan aan- en uitzetten. In livestreams zien de commentatoren (én het publiek) vaak geen engine, maar wel een balk aan de zijkant van het diagram die flink omhoog (dan wel omlaag) schiet als er een blunder wordt gemaakt. Dan is het makkelijk om kritiek te leveren; gemakshalve wordt vergeten dat als je zelf achter het bord zit en de spanning van de partij voelt, het allemaal niet zo eenvoudig is om de goede voortzettingen te vinden. Dit gezegd hebbende, bespeur ik bij veel schakers weinig affiniteit met eindspelen. Er blijkt bij velen een soort “ingewortelde angst” te bestaan om een eindspel in te gaan; men houdt liever zoveel mogelijk stukken op het bord om in een koningsaanval zijn slag te kunnen slaan. Dat wil iedereen wel! Desondanks ben ik van mening dat kennis van het eindspel, aangevuld met de nodige vaardigheid om een eindspel ook op de juiste manier te kunnen behandelen, bij veel spelers tot een aanzienlijke verhoging van hun niveau zou kunnen leiden. Is het niet bekend dat je middenspelen veel beter gaat behandelen als je weet wat je moet overhouden? Omdat ik dit soort bevindingen en deze conclusies al vaker heb geuit (zoals u kunt zien in de serie Eindspelfinesses die ik ooit samen met GM Twan Burg heb opgezet) leidde dat er zelfs toe dat ik door New in Chess werd benaderd of ik boek over het eindspel in elkaar te zetten. Mocht het u in interesseren, onderaan dit artikel de link naar dit boek.
Dat het eindspel zo moeilijk is, blijkt ook uit de vele voorbeelden uit de (groot)meesterpraktijk. In het NIC-blog heb ik hiervan een paar krasse staaltjes uit dit jaar gevonden, waarin sterke GM’s soms vreselijk mistasten:
- 18/4: Treacherous pawn Endgames
- 2/5: Converting to a pawn Endgame
- 16/5: All rook endings are drawn, or…??
- 30/5: The difference between theory and practice
- 13/6: Revealing mistakes by a strong grandmaster
Terug naar het kampioenschap waar de nodige eindspelen op het bord kwamen. En gelukkig mocht het publiek bij het kampioenschap meegenieten van diverse eindspelen die met verstand van zaken werden gespeeld. Maar uiteraard waren er ook een paar gevallen die voor verbetering vatbaar waren. Hiervoor geldt – zoals hierboven al gemeld – de verzachtende omstandigheid dat er twee voorkwamen tijdens de tiebreaks. Gezegd moet worden dat de verdedigers in deze potjes kranig stand wisten te houden in nog altijd lastige situaties. Maar laten we beginnen met het curieuze eindspel dat in de eerste speelronde op het bord kwam:
Eelke de Boer – Thomas Beerdsen

In het midden Eelke de Boer – Thomas Beerdsen | © Frans Peeters
Het was al raak in de tweede partij van de eerste ronde. Daarin kwam het curieuze eindspel van twee paarden tegen een pion op het bord. Met twee paarden kun je niet matzetten als de tegenstander niet meewerkt, maar o wee als de tegenstander nog een pion heeft. Die heeft voor de verdediger een negatieve waarde. We moeten terug naar de beroemde eindspelstudiecomponist Troitzky die een baanbrekend diagram heeft weten te construeren (zie diagram):
Als de pion niet verder opgerukt is dan in bovenstaand diagram (en de sterkere partij slaagt erin om een paard vóór die pion te zetten zodat die niet verder kan oprukken) kan de paardpartij de stelling tot winst brengen. Dat die winstvoering soms langer duurt dan 50 zetten is eigenlijk een trieste bijkomstigheid. De Fide heeft even in de reglementen opgenomen dat er maar liefst 75 zetten voor uitgetrokken kon worden. Die regel is inmiddels weer afgeschaft en dat lijkt me dan wel weer sneu voor de sterkere partij…
Het is ontzettend knap dat de grote man dit zo heeft weten te formuleren, na ongetwijfeld ellenlange onderzoekingen in een tijd dat er nog geen computers waren. Door de tablebases is van het diagram inmiddels bewezen dat het klopt. Hans Böhm liet me ooit zien hoe je met één paard en de koning de vijandelijke koning vrijwel geforceerd naar de rand van het bord kunt drijven. Dat is een kunststukje op zich dat laat zien hoe rijk ons koninklijke spel toch eigenlijk is. Het paard maakt een soort pirouette om de koning heen en zorgt er met wat slimme koningsmanoeuvres voor dat de vijandelijke koning steeds een rijtje (of lijntje) naar achteren moet. Ik heb dit concept ooit aan mijn partner, Petra Schuurman, laten zien en dan is het natuurlijk ongelooflijk als dat eindspel dan ook nog in een toernooipartij op het bord komt. En helemaal als er ook nog een IM-norm op het spel staat in een toernooi in Italië, nog wel tegen een Italiaanse IM die al snel het spoor bijster is. Als u wilt zien hoe die paardpirouette in zijn werk gaat, kunt u dit artikel lezen.
Hoe was het nu in de partij Beerdsen – De Boer? Daar was het zo komen te staan, nadat de witspeler zojuist met zijn laatste zet 55.Pxa6 de laatste zwarte pion van het bord heeft geslagen.
Maar als we Troitzky moeten geloven, heeft zwart nu een winststelling bereikt! Kijk even naar mijn aantekeningen in de viewer om te zien wat er gebeurde.
Liam Vrolijk – Max Warmerdam (tiebreak)

Liam Vrolijk | © Frans Peeters

Max Warmerdam | © Frans Peeters
Het duel tussen de twee jonge GM’s was een spannende aangelegenheid die uiteindelijk in de tiebreaks beslist moest worden. In één van deze snelle potjes kwam het volgende toreneindspel op het bord:
Materieel gezien staat het gelijk, maar wit heeft een waardeloze dubbelpion en zwart een geweldige vrijpion op b3. Alleen staat de zwarte toren maximaal ongunstig vóór zijn eigen pion en de witte op b7 juist heel goed. De vraag die u mag beantwoorden is, wat slim is voor zwart:
- Verder gaan met 47… b2 ?
- Die pionzet in petto houden en met 47…Kd8 een pion offeren?
Het antwoord treft u aan in mijn analyse in de viewer.
Loek van Wely – Arthur de Winter (tiebreak)

Arthur de Winter – Loek van Wely |Frans Peeters
Weer een toreneindspel en dan zelfs eentje met maar liefst twee pionnen meer voor zwart.
Dat moet toch gewonnen zijn voor zwart? Inderdaad, dat klopt. Maar met erg weinig tijd op de klok en slechts 2 seconden increment is het uiteraard lastig om het juiste plan te vinden. Niettemin toch leerzaam om te bekijken hoe zwart het zichzelf makkelijk kan maken om de winst binnen handbereik te krijgen. In dit potje slaagde De Winter er niet in om een vol punt te scoren en werd hij alsnog uitgeschakeld.
In de viewer treft u mijn bevindingen aan van dit eindspel.
Link naar: Chess Endgames for Club Players.
Zoals je misschien hebt gezien, heb ik geprobeerd een algemene strategie aan te geven hoe je dit bewuste eindspel van twee paarden tegen randpion kunt winnen. Het verrassende (ook voor mij) was dat je, als de koning niet meer in de veiligste (verste) hoek kan komen, de zwarte pion moet dwingen een vakje verder te gaan, om hem op a7 te blokkeren. Als dat niet klopt, hoor ik graag je commentaar.
Op een kleinere schaal: het analyseren van die ‘paardpirouettes’ is lichtelijk verslavend – ik geloof dat Donner dat ook ergens geschreven heeft.
Met het huidige speeltempo is het eindspel KNN-KP (helaas) totaal onbelangrijk geworden. In mindere mate geldt dit (helaas) voor alle eindspelen. Een hoog speeltempo vergroot de kans op fouten vóórdat het eindspel wordt bereikt. En voor de eindspelen die wél bereikt worden, is er vaak te weinig tijd om dit zorgvuldig uit te spelen. Het standaard 30-seconden-increment is wel praktisch om een redelijke beslissing tot stand te brengen zonder te hoeven afbreken, maar geeft te weinig tijd om echt goed na te denken in een lastig eindspel. Daardoor is het schaakspel, en vooral het eindspel, veel oppervlakkiger geworden dan in de “gouden eeuw van het schaken” (de 20ste). Ik zou wel belangstelling hebben voor een leerboek over eindspelen dat is gebaseerd op het huidige gangbare speeltempo. Misschien bestaat een dergelijk boek wel, dan hoor ik het graag. Dit boek zou gebaseerd moeten zijn op uitsluitend partijen die met het huidige speeltempo zijn gespeeld en gesorteerd op basis van de frequentie van de eindspelen, en leerbaar moeten zijn met 30 seconden increment. KBN-K is al een randgeval: wie kan dat uitspelen met 30 seconden increment?
@Frits: Bij het naspelen van de winstvoering via de tablebases was me ook al opgevallen dat je in sommige gevallen de pion verder mag laten oprukken, hetgeen eigenlijk ongelooflijk is omdat de pion op a6 buiten het door Troitzy geconstrueerde schema valt. Maar het hangt dus af waar de vijandelijke koning zich bevindt in relatie tot de andere koning en paard. Ik denk dat de eenvoudige sterveling dit in een gewone partij nooit gaat vinden…
@Eric César: Het klopt inderdaad dat door de uitvluggerfases vele eindspelen “mishandeld” worden. Niettemin is het door Fischer bedachte increment een uitkomst voor sommigen omdat spelers, gewapend met de nodige kennis, maar vooral gebaseerd op vuistregels en technieken, genoeg houvast hebben om hun weg te vinden. Laat dat nu net de insteek van mijn boek te zijn om die vuistregels en technieken aan te reiken. Overigens is het matzetten met loper+paard – zelfs met slechts 30 seconden per zet – te doen. Ik heb er ooit een artikeltje over geschreven: “Eindspelfinesses 12: Matzetten met loper en paard”. Belangrijkste aandachtspunt is dat je de koning snel naar de rand moet drijven ervan uitgaande dat die naar de ‘verkeerde hoek’ wandelt. Vanuit die hoek kun je de koning geforceerd naar de goede hoek drijven, als je de letter “M” van Max Euwe onthoudt. Dat is namelijk de paardmanoeuvre die de vorm van een “M” heeft, als je die maakt via de bijv. de velden f7-e5-d7-c5. Probeer het maar eens tegen een engine!
Herman – Zover ik heb gezien is het bij de beste verdediging geen kwestie van mogen laten oprukken, maar van moeten laten oprukken. Vandaar ook het grote verschil tussen het aantal DTZ-zetten met het aantal DTM-zetten. Behalve in de hoek a8 kun je ook in de hoek h8 niet geforceerd mat zetten. Dat blijkt uiteindelijk op a1 wel te kunnen.
Ik kom steeds uit op het tweede diagram in mijn reactie op het rondeverslag van Michaël en daarbij leidt alles waarmee je niet de pion vrij laat, alleen maar tot tijdverlies.
@Frits: ik heb er ook naar zitten turen, maar het is nauwelijks te bevatten hoe het allemaal werkt. In het verschil tussen DTZ en DTM had ik me nooit verdiept maar ik zie nu deze info: https://lichess.org/forum/general-chess-discussion/what-is-dtz-and-a-number-and-dtm-and-a-number-in-endgame-analysis en dat maakt veel duidelijk. Lijkt mij inderdaad ook essentieel in deze. Het is wel duidelijk dat die 50-zettenregel een groot probleem kan zijn.
Herman, bedankt voor de tips. Ik ga het boek en het artikel bestuderen. Ziet er goed uit.
chesspub.com/cgi-bin/chess/YaBB.pl?num=1752933328/0#0
In Gent kreeg ik na al die jaren schaken voor het eerst een dame/ koning tegen Toren/koning eindspel op het bord: dat viel helemaal niet mee om te winnen wat uiteindelijk toch nog lukte. Zijn daar vuistregels voor?
Vuistregels niet echt, Caesar64. Het is een kwestie van de koning naar de hoek drijven, beetje mat dreigen en als de toren de koning los moet laten zou je toe kunnen slaan. Dat zulks niet altijd eenvoudig is moge blijken uit het feit dat de toch niet als koekenbakker bekend staande Peter Svidler het in een partij met beperkte bedenktijd niet voor elkaar kreeg : Boris Gelfand vs Peter Svidler (2001)
Als Svidler bijvoorbeeld 85…Dc5+ had gevonden…
De grote Philidor bedacht in 1777 het volgende:
Wit staat hier eigenlijk perfect. Als zwart aan zet is moet die toren een eind weg en kan hij binnen een paar zetten verorberd worden. Maar ja, dat zul je altijd zien, wit is aan zet. Daar vond Philidor het volgende op:
1.De5+ Ka7 2.Da1+ Kb8 3.Da5 et voila! We hebben de diagramstelling weer, maar dan met zwart aan zet. Er zou kunnen volgen 3…Th7 4.De5+ Ka8 5.Da1+ Kb8 6.Db1+ en de toren is ribbedebie! Ook andere derde zetten kunnen zwart niet redden.
Bovenstaande komt allemaal niet uit mijn koker. Ik heb het uit Dvoretsky’s endgame manual.
en.wikipedia.org/wiki/Queen_versus_rook_endgame
Bedankt Richard en Henk voor jullie toevoegingen. Ik ben met Smerdon eens dat er weinig aandacht wordt besteed aan dit eindspel, anderzijds hoe groot is de kans dat je dit daadwerkelijk een keer op het bord krijgt?! Maar als oefening is die best leuk om te doen.