Introductie in het Hypermodernisme: Réti revisited
Wat is de aantrekkingskracht van Richárd Réti’s (1889 – 1929) ‘hypermoderne’ benadering van de opening? De inmiddels alweer lang overleden meester van de moderne school hield van fianchetto’s, van spel over de flanken, en beslist niet van het strikt navolgen van de traditionele Gouden Regels. Pionnen in het centrum kunnen een kwetsbaarheid zijn, meer nog dan een vaste waarde. Daarnaast waren er zelfs toen al genoeg partijen verspeeld met steeds maar weer diezelfde beginzetten. Ik kan me zo voorstellen dat Réti zuchtend langs de schaaktafels liep als hij overal 1. d4 – d5 en 1. e4 – e5 op de borden zag staan. Nee, de meester van het hypermodernisme beroemde zich op de flexibiliteit van zijn openingsaanpak. Met 1. Pf3! zou hij maximaal kunnen anticiperen op het spel van zijn tegenspeler, of deze nou een agressieve of positionele speelstijl zou willen hanteren.
Maar elk “nadeel heb z’n voordeel”, en zo zit het ook met het schaakhypermodernisme. De flexibiliteit gaat ten koste van het scherpe gevecht om een openingsvoordeel. Want wie de teugels laat vieren kan niet garanderen dat hij in het zadel blijft zitten. Daarmee bedoel ik natuurlijk niet te zeggen dat de tegenspeler steeds beroep kan maken op dat voordeeltje, slechts dat de flexibiliteit, waar ook hij van profiteert, hem de mogelijkheid verschaft om voor dat voordeel te strijden. Maar dat spreken over voordeeltjes is iets dat voornamelijk relevant is voor computers en misschien voor heel sterke meesters. Voor ons liefhebbers, maar toch ook voor de meeste meesters, speelt het menselijke aspect een veel belangrijkere rol: heeft de tegenspeler moeilijkheden om een plan te vinden? Wordt haar stelling steeds bedreigd? Kan zij ‘vrijuit’ spelen en het initiatief nemen, of loopt zij achter de feiten aan?
Lees meer >